44 DONDERDAG 30 JULI 489G. streng genomen had moeten geschieden - vergezeld gaan van een rappoit der commissie voor de huishoudelijke verordeningen, van welke commissie ik de eer heb voorzitter te zijn. Die omstandigheden liggen in de afwezigheid van twee der drie leden van de commissie. Het eerste dezer ontwerpen, dat mij ook het eerst in handen is gesteld, heb ik ontvangen des avonds van den 16en Juli, toen juist op den 45e« twee mijner geachte medeleden, de heeren Fockema Andreae en Zaaijer. de stad hadden verlaten om eene zeer wel verdiende vacantie-rust te gaan genieten, de een in het buitenland, de ander in Gelderland. Mijne eerste opwelling is geweest, dien heeren de stukken toe te zenden en schriftelijk hun advies te vragen. Intusschen bleek mij echter, dat dat onmogelijkalthans zeer moeielijk was, daar ik wel wist, waar zij hun hoofdzetel zouden opslaan, maar meende begrepen te hebben, dat zij, alvorens hunne bestem ming te bereiken, voornemens waren eenige dagen heen en weer te reizen, zoodat hun adres moeielijk te vinden was. Er kwam nog bij dat ik, en, indien ik mij niet vergis, ook het Dag. Restuur in de verwachting waren, dat deze ontwer pen. zoo de Wet tot uitbreiding der grenzen onzer Gemeente niet zoo laat was afgekondigd en in het Staatsblad geplaatst, reeds heden voor acht dagen hier hadden behandeld kunnen worden. Ik heb dus aan mijn aanvankelijk voornemen geen gevolg gegeven en mijne twee medeleden der Commissie noch opgeroepen noch geraadpleegd. De twee laatste ontwerpen zijn mij nog veel later in handen gesteld. Ik maak Burg en Weth. daarvan in de verste verte geen verwijt. Dat kon niet anders wegens de vertraagde verschijning der Wet in het Staatsblad. Het gevolg van dit alles is geweest, dat mijne twee medeleden over alle drie deze ontwerpen niet zijn gehoord en ook door mij niet zijn opgeroepen. Nu dunkt mij, waar twee leden eener commissie alwezig zijn en alleen het derde lid overblijft, dat het daar niet aangaat, dat het overblijvende lid alleen uit naam der geheele Commissie rapporteert; ten eerste ben ik daartoe niet ge machtigd en ten tweede niet gerechtigd. Als één lid afwezig is, gaat dat nog, maar nu ging het niet. Intusschen wil ik hier gaarne bijvoegen, dat indien men van het eenig over blijvende lid der commissie advies wil hebben, ik zeer gaarne dat advies wil gevenmaar ik ben niet gemachtigd namens mijne collega's te spreken. Ik kan dan de aanneming dezer ingediende wijzigingen ten sterkste aanbevelenen wil daar zelfs bijvoegen de overtuiging te hebben, dat wanheer de beide andere leden der commissie in de stad waren, zij geen oogenblik zouden geaarzeld hebben te adviseeren evenals ik. Het geldt ook trouwens hoegenaamd geen wijzigingen in den strengen zin van het woord; het zijn uitbreidingen. B. v. de wegen, waarlangs het vee van buitenaf in de gemeente mag worden ingevoerd, waren in de bestaande verordening aan gewezen als aanvangende bij de toenmalige, of laat ik juister zeggen bij de tegenwoordige grens onzer Gemeente, eene grens die overmorgen niet meer bestaan zal. De voorgestelde wijzi gingen bedoelen niets anders dan die aangegeven wegen te verlengen tot de nieuwe grens. Dit is niet meer dan rationeel. Met. de twee andere verordeningen is hetzelfde het geval. Ik herhaal, dat ik geloof, dat principieel geen wijziging in de verordeningen wordt gebracht, waarom ik mij geheel vrij gevoel mijn geachten medeleden den raad te geven over deze kleine informaliteit heen te stappen en deze voorstellen onge wijzigd aan te nemen. De Voorzitter. Ik dank den heer Cock zeer voor het uit brengen van zijn advies. Zondei' hoofdelijke stemming wordt daarna het voorstel van B. en Ws. aangenomen. XVIIIIdem tot wijziging van art. 5 van het Raadsbesluit op de heffing van Havengelden. (Zie Ing. St. n°. 171 en 173.) De heer Driessen. M. d. V. Mij is de vraag gedaan; of iemand, die zijn schepen, hetzij zijn eigene, hetzij die van anderen, aan eigen terreinen laat aanleggen, havengeld moet betalenaangezien hij in dat geval geen gebruik maakt van gemeentekaden, -wallen, enz. De Voorzitter Zonder eenigen twijfel, want hij maakt gebruik van de gemeentewateren. Of hij aanlegt aan eigen schoeiing of aan die van anderendat doet er niets toe. Ieder die niet rechtstreeks gebruik gemaakt van de groote vaart, en dus niet direct langs de daartoe bepaald aangegeven wateren doorvaart, moet havengeld betalen. De heer Driessen. Ik heb dat antwoord van u verwacht, M. d. V. en heb de vraag dan ook alleen gedaanomdat ik haar beantwoord wilde hebben. De heer Pera. M. d. V. Ik wenschte even iets in herinne ring te brengen wat vroeger reeds in de vergadering is besproken. Er werd toen de wenschelijkheid uitgesproken, om aan doorvarende schippers gelegenheid te geven hun inkoopen te doen. Daarop werd meegedeeld, dat die gelegen heid bestond. Mijne opmerking heeft dus betrekking op het woord «verblijfplaats". De vraag is toen gedaan, of die toelating bekend was, waarop u, M. d. V., de verzekering hebt gegeven, dat dat wel het geval was. Maar nu toch de zaak nog eens ter sprake komt zou ik, wanneer daartegen geen bezwaar bestaat, officieel geconstateerd willen zien, dat doorgaande schippers gelegenheid hebben inkoopen hier te doen. Kon zoo iets nader geformuleerd worden, dat zij met kennisgeving eenige oogenblikken ergens zonder bezwaar liggen kunnen, dan zou ik dat zeer dienstig achten. De Voorzitter. Aan de schipperij wordt gelegenheid gegeven hier inkoopen te doenmits niet worde vastgemeerd. Maai er wordt genoegzame gelegenheid daartoe gegeven, zoodat het woord «verblijfplaats" met eenige ruimte wordt opgevat. Zoo is de instructie, welke door ons is gegeven aan den havenmeester, de havenrechercheurs en de brugwachters. Wanneer echter blijkt, dat'zij werkelijk blijven liggen zonder havengeld te betalendan wordt proces- verbaal opgemaakt en de belastingschuldige vervolgd, hetgeen reeds twee keer met goed succès is gebeurd. De heer Van Hoeken. M. d. V. Ik kan de inlichting, die de heer Pera gevraagd heeft, wel eenigszins ondersteunen. Zou het werkelijk zoo bezwaarlijk zijn, een schipper b. v., hetzij een kwartier, hetzij een half uur te laten vastmeren, wanneer hij of zijne vrouw eenige inkoopen wenscht te doen, mits hij maar niet laadt of lost'? Mij dunkt, dat is toch in het belang van de winkeliers en tevens in dat der Gemeente. De Voorzitter. Zooals ik zeg, is eene ruime instructie gegeven aan den havenmeester en de havenrechercheurs Maar om verder te gaan, daartoe meenen B. en Ws. niet gerechtigd te zijn. Wij hebben geen verordening op het lossen en laden, maar op de heffing van havengeld; en natuurlijk zijn Burg. en Weth. niet bevoegd de verordening te wijzigen. Wel kunnen wij daaraan eene liberale uitvoering geven, en dat doen wij in het belang van de schipperij. Maar vastmeren is niet noodig om boodschappen te kunnen doen. De heer Van Hoeken. Ik zeg dat meer in het belang van de winkeliers. De Voorzitter. Jawel, dat gaat in den regel daarmede gepaard. Het is ook zeker, dat de gelegenheid om inkoopen te doen gegeven wordtmaar wij mogen niet van de ver ordening afwijken. Wij moeten vooral bij belastingzaken altijd waken voor willekeurige interpretatie. Daarna wordt het voorstel van B. en Ws. bij acclamatie aangenomen. XIX. Voorstel omtrent het opnieuw geldig verklaren van strafverordeningen. (Zie Ing. St. n°. 174.) Zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming wordt conform het voorstel van B. en Ws. besloten. XX. Idem tot wijziging van de Verordening op de verdee ling van de gemeente in buurten en wijken. (Zie Ing. St. n°. 475.) De Voorzitter. Hieromtrent is reeds door den heer Cock advies uitgebracht. De heer Dekhuyzen. Toen wij de officieele wet kregen heb ik nog eens nauwkeurig nagekeken, of deze grenzen precies overeen kwamen met die in de wet. Toen is gebleken, dat er één woord anders was, nl. het woord «inbegrip" in den llden regel van onderaf (Ie kolom) moet zijn insluiting. De Voorzitter. Stelt u voor dat zoo te veranderen? De heer Dekhuyzen. Jawel, M. d. V. De Voorzitter. B. en Ws. nemen die wijziging over om deze verordening volkomen te doen correspondeeren met de wet. Wanneer niemand daartegen bezwaar heeft,- dan is aldus besloten. De heer Dekkuyzen. Op pag. 2 dezer verordening (le kolom) staan onder Buurt I Wijk XII de woorden «het. pad naar de Molensloot"dat moet wezen de Roomburgenvetering. De Voorzitter. Heeft niemand der leden daartegen bezwaar? Zoo niet, dan is tot die wijziging besloten. De heer Van Hamel. M. d. V. Zou er bezwaar beslaan, om ter wille van de goede volgorde eene vernummering te doen plaats hebben van de wijken. Onder Buurt I behooren nu de wijken 4, 2, 4 en 12; onder Buurt II, de wijken 3, 7, 8, 10 en 44; en onder Buurt III', de wijken 5, 6 en 9.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 4