DONDERDAG 19 MAART 1896.
25
hier noodzakelijk. In een groote stad zijn tal van ingezetenen die
den Zondag alleen kunnen wijden èn aan rustdag èn aan vermaken.
Wanneer die vermaken nu, zooals hier in de Gehoorzaal, op betamelijke j
wijze plaats hebben, dan is dat niet misbruik, maar behoorlijk gebruik j
maken van dien dag.
Dat is de opvatting van het Dag. Bestuur, eene opvatting, die wij
geheel en al in overeenstemming achten met den geest van de Zon
dagswet, die dergelijke omstandigheden heeft voorzien, daarop ook
doelt en het maken van uitzonderingen aan de prudentie van het
Dag. Bestuur heeft overgelaten.
Ue heer Van Kempen zal mij toegeven dat, wanneer Burg. en
Weth. eens handelden overeenkomstig de gedane verzoeken, aan het
gevaur dat hij ducht, geen einde zou gemaakt worden. Integendeel,
de feestelijkheden zouden worden verplaatst naar de verschillende
kroegen en andere gelegenheden, waar tot dusver zonder eenig pro
test der ingezetenen concerten en bals plaats hebben gehad. Dat
blijkt genoegzaam uit de requcsten van tal van ingezetenen bij den
Raad ingediend, om de concerten en bals in de Gehoorzaal alleen
daarom te verbieden, omdat hunne gelegenheden er leeg door loopen.
De uithuizigheid die wij zouden bevorderen door in de Gehoorzaal
concerten en bals toe te laten, zal door zoodanigen maatregel toch
niet worden weggenomen.
De menschen zullen, bij gebrek aan een ruim, behoorlijk verlicht
lokaal om zich te vermaken, zich verplaatsen naar andere gelegen
heden, die veel minder geschikt zijn voor de bevordering der zede
lijkheid.
Wat nu betreft de quaestie waarover de heer Pera gesproken heeft,
nl. de aard van het verinaak, dat is zonder eenigen twijfel een quaestie
van smaak. Ik zie niet in waarom gjj met uwe dochters naar de
Gehoorzaal zult gaan om te dansen of uwe dochters te laten dansen
en waarom dat aan den werkman en de dienstbode niet vergund zou
zijn. Ik heb in hel dansen op zich zelf nooit een onbehoorlijk ver
maak of eenige onzedelijkheid gevonden, mits het geschiede op be
tamelijke wijze, zooals des Zondags in de Gehoorzaal. Dit is een
quaestie waarover niet valt te beslissen. Op dat terrein moet het
Dag. Bestuur zien niet begeven; het moet niet den zedenmeester
gaan spelen over den aard van de verschillende volksvermaken.
Wat nu de toepassing der Zondagswet betreft de heer Pera
heeft het goed ingezien de beslissing op deze verzoeken ligt geheel
en al builen de competentie van den Gemeenteraad; deze is daarvoor
niet verantwoordelijk en Burg. en Weth. nemen ten volle de ver
antwoordelijkheid hunner te dier zake genomen beslissing op zich.
Ik heb de quaestie hier zoo uitvoerig behandeld omdat de Raad
te beslissen heeft over het gebruik van de Gehoorzaal; daarmede
heeft de Raad alleen te maken en daarop kan hij krieliek uitoefenen.
Bij art. 6 van het contract is wel aan den Burgemeester toegestaan,
bij schriftelijke vergunning de Gehoorzaal aan derden in gebruik te
geven. De Raad heeft de zaak dus eenigszins uit zijn hand gegeven,
doch ik erken aan den Raad verantwoording schuldig te zijn van de
wijze, waarop ik mij van die opdracht kwyt. Daarom erken ik hier
het recht van critiek van den Gemeenteraad, niet wat de toepassing
der Zondagswet hetrelt.
De houding der gemeente tegenover de pachters der buffetten van
de Gehoorzaal zou zeer onrechtmatig zijn, wanr.eer de pachters be
lemmerd werden in hun verdiensten, noodig om de zware pacht te
betalen. Alleen wanneer de Gehoorzaal onbehoorlijk gebruikt werd,
dan zou het op den weg van den Gemeenteraad liggen daartegen te
waken. Nu dat niet het geval is mag ik niet weigeren toe te staan
wat naar billijkheid door de Buffelmaatschappy wordt gevraagd.
Ik geloof dus den Raad te moeten adviseeren te bandelen overeen
komstig ons voorstel en al die adressen, die aan een verkeerd adres
zijn gericht, te renvoyeeren naar Burg. en Weth. ter afdoening.
De heer Van Kempen. Wat betreft art. 4 der Zondagswet, er staat
niet opgegeven hoeveel maal uitzondering mag plaats hebben. Een
uitzondering kan toegepast worden zooveel men wil, dat is waar,
maar wanneer genoemd artikel zegt, dat het plaatselijk bestuur het
recht zal hebben bij uitzondering de wet niet toe te passen, dan be-
teekent dat niet, dat de uilzondering regel mag worden.
Het is volkomen juist dat de feeslelijkheden op andere plaatsen
kunnen plaats hebben, maar het is gansch wat anders, wanneer de
gemeente officieel bet zegel van goedkeuring aan deze zaak hecht.
Verder hebt u, M. d. V., gezegd, dat wij over het dansen niet
kunnen spreken, maar dat is ook niet aan de orde; wij spreken er
over, hoe de Zondag gebruikt wordt. Naar mijn idee wordt hij aldus
misbruikt.
Nu hebt u ook gezegd: de heer Van Kempen zal ook een anders
oordeel eerbiedigen. Stellig, ik wil dat gaarne doen. maar u zult
mij niet kwalijk nemen wanneer ik mij rond over deze zaak uit
spreek en zeg, dat op deze wijze de Zondag wordt misbruikt. Wan-
neer zoovele menschen en zelfs menschen van zeer uiteenloopende
beginselen dat weet ik van nabij wenschen dat deze zaak
worde veranderd, dan vraag ik: zal het gemeentebestuur niet van
zijn achting verliezen, die het thans zoo overvloedig geniet, door die
verzoeken in den wind te slaan en le zeggen: ik heb eene andere
opvatting van de zaak en daarom doe ik het zoo.
Ik acht deze zaak zoo ernstig dat ik verplicht ben geweest den
Raad eenigen tijd hierover bezig te houden. Voor het overige moet
ik mij nederleggen bij de beslissing van den Raad.
De Voorzitteii. Ik kan hierop antwoorden, hetgeen reeds door
den heer Fockema Andreae is gezegd: het is een petiiio principii.
De heer Van Kempen noemt het een misbruiken van de Gehoorzaal,
wij een gepast gebruiken. Dat is het groote onderscheid. Ik acht
het veel beter dat het volk onder behoorlijk toezicht in een helder
verlicht lokaal, als de Gehoorzaal, zich aan den dans wijdt en muziek
aanhoort, dan van andere gelegenheden gebruik maakt, die minder
geschikt zijn voor de bevordering der zedelijkheid.
De heer Van Kempen vergete niet dat, wanneer de Raad Burg. en
Weth. konden overhalen om de vergunning aan de Butfetmaatschappy
in te trekken, natuurlijk aan alle andere inrichtingen de vergunning
tot het geven van bals en concerten op Zondagavond moest worden
ontnomen. En wanneer men dan eens ging narekenen, zou het de
vraag zijn hoeveel meer ingezetenen daartegen zouden zijn, dan tegen
het gebruik van de Gehoorzaal op Zondagavond.
De heer Van Kempen schijnt mijne opmerking omtrent de uitzon
deringen der Zondagswet niet geheel begrepen le hebben. Ik bedoel
dit. De wet heeft niet gedacht aan bepaalde gevallen, bijv. aan
bruiloftspartijen en aan dergelijke gelegenheden, maar daar zy over
het geheele land geldt en zij niet wilde dat op geen enkele plaats
na kerktijd vermakelijkheden als bals, concerten enz. plaats hadden,
heeft zij uitzonderingen willen toelaten. Zij had daarbij vooral het
oog op de groote steden, de wereldsteden, zooals Amsterdam. Stel u
eens voor, dat daar op Zondagavond geen enkele publieke vermake
lijkheid was.
Naar mijne meening heeft de wetgever dat niet bedoeld; hij heeft
aan de plaatselijke besturen de bevoegdheid gegeven publieke ver-
makelijkheden na afloop van den kerktijd toe te laten. Het staat
niet met zoovele woorden in de wet, maar zoo moet de bedoeling
van den wetgever opgeval worden.
Doch hoe dit zij, het is geheel en al een quaestie die bij Burg. en
Weth. thuis behoort; dat zal de heer Van Kempen wel met mij eens
zijn. Zoolang het Dag. Bestuur als tegenwoordig is samengesteld,
zullen wij niet aarzelen mits het maar behoorlijke vermaken
zijn onze toeslemming te geven om den rustdag na afloop der
godsdienstoefeningen op betamelijke en gepaste wijze te gebruiken
door het toelaten van openbare vermakelijkheden.
De heer Pera. M. d. V.! Ik moet noodzakelijk nog een enkele
toelichting geven omtrent het door mij gesprokene, naar aanleiding
van hetgeen ik van u ten bescheid heb ontvangen.
U hebt gezegd, dat ik het volk niet zou gunnen wat de deftige
standen als zoodanig genieten. In betrekkelijken zin is dat waar,
hoewel gunnen dan het woord niet is. Volgens ons beginsel staat
het vast, dat, wie het geld heeft om het eens eenvoudig uit te
drukken het ook mag en moet gebruikenen dat zij, die uit
financieel oogpunt niet tot alles in staat zijn, met hun eenvoudige
plaats in de maatschappij tevreden moeten zijn, wijl God ieder zijn
plaats geeft. Overigens meen ik te wezen een strijder voor het volk
en de gelegenheid vordert dat ik mij tegen uwe uitdrukking verzet,
want daaruit zou men den indruk kunnen krijgen, dat ik om het
volk niets geef.
De vraag is alleen, wat is heilzaam en dienstig tot het welzijn van
het volk, en daarom heb ik betoogd dat wij op deze wyze in een
richting zijn, die niet ten goede maar ten kwade leidt.
De Voorzitter. Vindt de heer Pera het dan heilzaam voor het
volk dat men in de kroegen zit? Dat kunnen wij toch niet beletten.
De heer Pera. Ik heb straks in dit opzicht reeds opgemerkt, dat
een zeer schoone gelegenheid ook nog speciaal de genegenheid wekt.
De Voorzitter. Dat is een terrein waarop Burg. en Weth. zich
niet te begeven hebben. Wij zijn geen zedemeesters. Het dansen
schijnt nu eenmaal voor het volk een groot vermaak te zijn. Er
wordt in groote mate gebruik van gemaakt en tot dusverre is er
niets ongepasts in de Gehoorzaal geschied. Ik heb natuurlijk naar
aanleiding van de ingekomen adressen veel sterker laten controleeren
dan misscbicn anders zou gebeurd zijn, maar er gebeurt niets onbe
hoorlijks, zoodat hel Dag. Bestunr geen termen vond om de vergun
ning in te trekken. Ik zou, als hoofd van de politie, anders niet
aarzelen de zaal te laten ontruimen, zoodra er ongeregeldheden plaats
hebben of iets onbehoorlijks gebeurt.
Verlangt een van de leden hoofdelijke stemming?
De heer Van Kempen. Ik vraag hoofdelijke stemming, M. d. V.!
De heer Drucker. Ik heb mij niet in de discussie gemengd, omdat
er geen aanleiding toe bestond; maar nu zou ik toch willen vragen
wat de betcekenis is van eene stemming over het voorstel, dat aan
den Raad wordt voorgelegd? Wanneer de meerderheid van den Raad
eens medeging met bet gevoelen van den heer Van Kempen, wat
zou dau besloten zijn, vraag ik aan den heer Van Kempen, die op
hoofdelijke stemming aandringt?
De heer Van Kempen. Dan zou besloten zijn om op de requesten
niet afwijzend te beschikken en zou er natuurlijk van zelf een voor
stel komen om de requesten op deze of op die wijze te beantwoorden.
De Voorzitter. Er is een dergelijk voorstel niet gedaan. Ik heb
geen bezwaar tegen stemming, maar wij zouden natuurlijk, wanneer
ons voorstel werd afgestemd, toch voortgaan te doen, zooals geschied is en
afwachten w at de Raad dan verder zou besluiten, b v. Burg. en Weth.
uitnoodigen de Zondagswet anders toe te passen. Er is echter geen
uitnoodiging aan Burg. en Weth. gedaan oin anders te handelen.
De heer Van Kempen. Als het niet onder de'competentie van den
Raad valt om daarover te stemmen, waarom is dan de zaak aan de
orde gesteld en niet gerenvoyeerd naar Burg. en Weth. ter afdoening?
Burg. en Weth. zeggen: wij stellen voor op die requesten afwijzend
te beschikken; wij kunnen er niets aan doen. Nu wenschen anderen
het tegendeel. Wanneer wij stemmen tegen het voorstel van Burg.
en Weth. zal terstond daarna de zaak in zoodanigen vorm worden
teruggebracht, dat tenslotte Burg. en Weth. verzocht worden, aan de
verschillende adressanten te antwoorden, dat aan hun verzoek wel
zal worden voldaan.
De Voorzitter. Dat zal de Raad niet kunnen.
De reden, waarom deze zaak bij den Raad is gebracht is deze.
Burg. en Weth. zijn verplicht alle adressen, die bij den Raad worden
ingediend, in den Raad mede te deelen, en wanneer zij van oordeel
zijn dat die adressen niet bij den Raad te huis behooren, stellen zij
den Raad voor, ze te renvoyeeren daar waar zy moeten zijn, in dit
geval bij Burg. en Wetb.