DONDERDAG 30 JANUARI 1896. 13 De heer Zillesen. Na de zeer duidelijke uiteenzetting door de heeren De Vries en Siegenbeek van Heukelom, zal ik over deze zaak niet veel meer zeggen. Ik verkeer in hetzelfde geval als de heer Van Heukelom; ik beu nl. ook Commissaris van de Grofsmederij, maar ik wil gaarne verklaren dat ik evenmin als mijn mede Com missaris mijn geweten als Raadslid zal bezwaard gevoelen, wanneer ik stem tegen het voorstel van Burg. en Weth., en voor het araen dement van den heer De Vries om de gevraagde verlaging van de brug toe te staan. Ik heb eigenlijk het woord gevraagd om even te bespreken de houding van den heer De Koster, die mij in deze zaak wel wat dubbelzinnig voorkomt. Toen deze zaak voor het eerst aan de orde werd gesteld, werd op mijn voorstel de behandeling uitgesteld omdat, zooals door u, M. d. V. is medegedeeld, d£"t>rofsmedery nog enkele inlichtingen wenschte te verschaffen, boor 2 leden van de Commissie van Fabricage, de meerderheid dus, werd destijds een onderzoek in loco ingesteld ook by de Meelfabriek, en toen op eene vraag van den heer De Koster de reden van hun onderzoek w erd medegedeeld, verklaarde deze heer hoegenaamd geen bezwaar te hebben tegen het inwilligen van een voorstel om aan de Grofsmederij toe te staan de brug te verlagen. Het schrijven van den heer De Koster door den heer De Vries be doeld beb ik hier in originali voor mij, en kouit mij voor in over eenstemming te zijn met de mondelinge verklaring toen door hem afgelegd. Dit schrijven is gedateerd 16 December en luidt als volgt: •ln antwoord op nwe geëerde letteren van 12 dezer dient, dat wij ons niet zullen verzetten tegen het verlagen van uwe brug over de Binneuvestgracht op de volgende voorwaarden: 1°. dal de doorvaarthoogle niet lager wordt dan die van onze brug; 2". dat de doorvaart niet wordt gestremd; 3*. dat by aan- of afvoer van eventueel groote stukken als, daar zyn machineriën, stoomketels of deeleri daarvan, die stukken door u en op uwe kosten van de eene zijde der Binnenvestgracht overgeladen worden over uwe brug naar de andere zijde. Volgens onze meening kan het echter voor eene maatschappij als de Kon. Ned.- Grofsmederij geen noemenswaardig verschil opleveren om een wip- of ophaalbrug te maken. Hoogachtend, UEd. Dw. Dn., (get.) De Koster <Sl Co." Wal betreft de voorwaarde sub. 3, daartegen heeft de Grofsmederij niets geen bezwaar, ofschoon zij niet verplicht is daaraan te voldoen, want by de hoogte van de beslaande brug geschiedt de aanvoer van machinedeelen aan den kant van de Heerengracht. Wanneer dus aan die voorwaarde wordt voldaan doet de Grofsmederij lëitelyk meer dan zij behoeft. De Voorzitter. Naar aanleiding van hetgeen door den heer Zil- lescn is aangevoerd, wensch ik nog iets in het midden te brengen. Ik heb by de behandeling van deze zaak ook in het College van Burg. en Welti, op den voorgrond gesteld, dat bet er eigenlijk weinig toe doet wat de heer De Koster denkt of verklaart, Dat wij den heer De Koster geraadpleegd hebben is alleen gesahied om ons vol doende op de hoogte te stellen van de feiten. Maar de meening van den heer De Koster of hel publiek belang eene verlaging van de brug al of niet vordert heeft bij ons niet gewogen. Wanneer wij dien weg wilden opgaan dan zouden wij particulieren doen onder handelen over publieke belangen. En nu vind ik dat die brief door den heer Zillesen voorgelezen, een heel ongunstig licht werpt op deze zaak. Er schijnen dus tusschen de meelfabriek en de Grofsme derij afspraken te zijn gemaakt, onderhandelingen gevoerd over het verlagen van de brug, over een publiek belang derhalve. Er zijn tus schen beide partijen voorwaarden gesteld waarvoor in de toekomst dit of dat zal gedaan worden. Dit alles nu kan noch mag wegen bij de behandeling van eene publieke zaak; hier is alleen in acht te nemen het publiek belang, en privaat belang kan alleen worden gediend wanneer het niet in slryd is met het publiek belang. Ik zal nooit de beoordeeling van eene zaak afhankelijk maken van de onderhandelingen gevoerd tus schen partijen bij die zaak betrokken. Hoewel de quaeslie zelf, het al of niet verlagen van de brug, inij tamelijk onverschillig laat, wil ik toch opkomen tegen eene derge lijke wijze van handelen, zoo iets wensch ik ten sterkste tegen te gaan; op die wijze worden de publieke belangen verraden en ver kocht buiten ons om en dit kunnen noch zullen wij ooit gedoogen. De heer Zillesen. M. d. V.! In theorie ben ik het volkomen met u eens. De enkele maal dal ik met u de zaak heb besproken, hebt u hetzelfde gezegd als nu, dat het hier niet geldt den persoon maar de zaak. Hier is, dunkt mij, echter niet zoozeer sprake van het publiek belang als wei van het belang ven enkele pesonen. De ge- heele scheepvaart in de Binnenvestgracht bestaat uit enkele roeibootjes en kolenvleltcn, waarmede hel publiek belang niet is gemoeid. De weinige schuiten die nu van de gracht gebruik maken kunnen zich dus indien noodig zeer goed een kleinen omweg getroosten. En wat nu betreft de besprekingen tusschen de Grofsmederij en de meelfabriek, ja, M. d. V., zoo iets komt zeer veel voor, en naar mijne bescheiden meening ligt daarin hoegenaamd niets bedenkelijks. De eenige belanghebbenden bij de vaart in de Binucnvesigrachi zijn op dit oogenblik de Grofsmederij en de Meelfabriek. Want mocht de Katoenfabriek eene enkele maal aan de andere zijde van de brug willen komen, dan kan die gelicht worden. En dat zul dan slechts zelden voorkomen, omdat het alleen zal geschieden voor schuiten van de Katoenfabriek. De heer Siegenbeek van Heukelom. M. d. V.! Het zij mij vorgund even te conslalceren dat ik uwe beschouwingen volkomen deel en dat ik, bij hetgeen ik heb gezegd, alleen bet oog heb gehad op het publiek helang. Wat de heer De Koster heeft gezegd of gedacht, iaat mij volkomen onverschillig. De heer Juta. Voor dat de beslissing valt, een enkel woord om nog iels te wederleggen van het door den heer De Vries gesprokene. De heer De Vries doel het voorkomen als of bij hel lossen van sleen- kolcnschepeu door de vletten geen grootcn omweg behoeft te worden gemaakt, wanneer de koleuschepen maar gaan liggen in de Heeren gracht, want dan hebben de vletten slechts den weg door den Zuid singel af te leggen. Ik heb eenigen tijd geleden den toestand ook wezen opnemen en toen werd mij door den boekhouder van den heer De Koster gezegd dat verlaging van de brug voor hem ten gevolge zoude hebben groote vermeerdering van vlelloon; ik heb hem de vraag gesteld waarom de kolenschepen dan niet in de Heerengracht konden gaan liggen. Het antwoord luidde dat daartegen bezwaar was, omdat in den Zuidsingel verschillende duikers liggen, van de Gasfabriek van de Leidsche dekenfabriek en wellicht nog meerdere. En nu loopt men groot gevaar dat door de vrij zwaar beladen kolenvlclten die duikers zullen beschadigd worden. Die duikers liggen er nu eenmaal, bij het leggen daarvan heeft men niet gerekend op zooveel dieper gaande vaartuigen. Ik zeg dit vooraf opdat men naderhand, wanneer werkelijk de duikers beschadigd worden, niet zal kunnen zeggen, wij wisten niet dat daar duikers lagen en dat beschadiging daarvan mogelijk was. De lieer Hasselbach. M. d. V.! Het bezwaar van den heer Juta, wat betreft de duikers, kan ik al dadelijk wegnemen. De duikers van de Leidsche dekenfabriek heb ik zelf helpen leggen en eenige jaren later hernieuwd, maar zij liggen in een geul onder den bodem van de gracht, beneden de oppervlakte, wat ook noodig is om ze niet telkens te doen beschadigen door schippershaken enz. Het is dus onmogelijk dat zy zouden kunnen worden beschadigd door diep gaande vaartuigen. De heer Van Hoeken. Ik ben met den toestand daar ook nog al goed bekend, maar ik zie er volstrekt geen bezwaar in om de brug met 12 cM. te verlagen. De eenige belanghebbende in deze zaak is de lieer De Koster en daar kan aan worden tegemoet gekomen, anders wordt door niemand van dal vaarwater gebruik gemaakt. En wat het beschadigen van de duikers betreft, ik ben het met den heer Hasselbach eens dat het gevaar daarvoor geheel denkbeeldig is, om dat zij ver beneden den bodem liggen. Ik zal daarom gaarne stemmen voor het amendement van den heer De Vries. De Voorzitter. Ik wil er nog even op wijzen dat het er niets toe doet of de heer De Koster er helang bij heeft of niet. De vraag is alleen of er vaart in de Binnenvestgracht is en of die vaart in de toekomst moet behouden blijven. Dit is het publiek belang dat hierbij in aanmerking komt. De heer Pera. M. d. V.Naar aanleiding van uwe laatste opmer king, dat het ook de vraag is of in de toekomst de vaart behouden moet blijven, zou ik u wel willen vragen of het niet mogelijk is aan de Grofsmederij de verlangde vergunning tot het verlagen van de brug. zonder ze daarbij beweegbaar te maken, te verleenen tot weder- opzeggens toe. Wanneer dan later blijkt dat er meer vaart komt door de gracht, kunnen wy de vergunning weder intrekken. De Voorzitter. Neen, dat gaat niet aan. Wij kunnen niet tot wederopzeggens loc vergunnen een brug te verlagen. Ik geloof ook niet dat er zulk eene drukke vaart zal komen, maar het publiek be lang eischt voor de toekomst te zorgen. Het amendement van den heer De Vries, wordt in stemming ge bracht en aangenomen met 19 tegen 5 stemmen. Voor stemden de heeren: Pera, Van Rhijn, De Vries, De Goejc, Driessen, Hasselbach, Kerstens, Fockema Andreae, Van Lidth de Jcude, Verhey van VV'yk, Zaaijer, Du Rieu, Zillesen, Drucker, Siegenbeek van Heukelom, Van Hamel, Verster van Wulverhorst, Van Hoeken en Van Dissel. Tegen stemden de heeren: Stadhouder, Cock, Juta, De Sturlcr en Dekhuizen. Het gewijzigde voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IV. Voorstel omtrent verandering ven de inrichting der Veemarkten en wijziging van de heffing der marktgelden. (Zie Ing. St. n'. 9 en 21.) De heer Van Hoeken. M. d. V.! Het is misschien wat vermetel van mij om tegen de adviezen van zoovele deskundigen in over deze zaak te spreken, maar ik kan de vraag niet weerhouden of eene uitgaaf van bijna f 14000 wel gerechtvaardigd is tegenover de daarvoor te verkrijgen voordeelen. Het kan voor hel veeartsenjjkundig onderzoek wellicht wenschelijk zijn om voor de koppen der dieren te kunnen loopen, maar is zulk een onderzoek ook niet mogelijk door achter de beesten heen te loopen. Als een koe ziek is, dan zal men dit toch even goed aan den achterkant van het beest kunnen bemerken als aan den voorkant. Waarom moeten voor dat doel al de palen verzet en de straten verlegd? Ik voor mij vind de uitgaaf daarvoor niet voldoende ge motiveerd. De Voorzitter. Wanneer er geen gewichtiger bezwaren legen het voorstel worden aangevoerd dan die van den heer Van Hoeken, dan zal de Raad, geloof ik, zich wel met het voorstel kunnen vereenigen. De heer Van Hoeken vraagt of men niet even goed aan het achter deel van een koe kan zien of zy ziek is dan aan den kop. Ik ver moed, dat de veeartsen om ziekten bij koeien te conslateeren niet altijd genoeg zullen hebben aan het bekjjkcn van het achterstel, doch dit is een veearlsenijkundige quaestie, die de deskundigen anders

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 3