6 DONDERDAG 9 JANUARI 1896. correctie, het door ons gesprokene ongecorrigeerd moei worden afge drukt. Het corrigeeren moet met inbegrip zelfs van den Zondag ge schieden binnen 2 X 24 uren, onverschillig of er wellicht onoverko melijke bezwaren daartegen bestaan door ziekte, sterfgeval in den huiselijken kring of andere gewichtige rederen. Nu komt mij eene matige aansporing tot snel corrigeeren in het belang van een spoedig verschijnen van het verslag zeer gewenscht voor, en zulk eene aansporing wil ik dan ook tot op zekere hoogte in het contract wel behouden, maar de poenaliteit hier gesteld vind ik wel wat heel sterk. De poenaliteit, ik zeide het reeds, is deze, dat het gesprokene ongecorrigeerd wordt geplaatst. Daartegen heb ik bezwaar. Hel is toch eene bekende zaak, en u weet bet beter dan ik, M. d. V,, dat de eene spreker zeer gemakkelijk en de andere zeer moeilijk door den stenograaf wordt gevolgd, en onder de laatste categorie van sprekers vallen vooral personen die zich even als ik aan het euvel schuldig maken, vele lusschenzinnen te gebruiken, aangevangen zinsneden af te breken ten einde tegenbedenkingen te voorkomen en bij voorraad te wederleggen, snel en onduidelijk te spreken enz. Het gevolg daarvan is, dat het door die heeren gesprokene in hel steno- graphisch verslag noodwendig zeer gebrekkig wordt vermeld. Ik heb hier nu gedurende 29 jaren verschillende opvolgende stenografen bijgewoond de een was natuurlijk veel beter dan de ander maar de slotsom bleef ongeveer dezelfde, dat namëlijk het verslag van mijne rede meestal ontoonbaar was en ongecorrigeerd niet ge plaatst kon worden. De schuld lag en ligt ik geef het volmondig toe in de eerste plaats aan utij of liever aan mijne wijze van spreken. Verre dan ook van mij een blaam te werpen op de heeren stenografen. Integendeel, ik sla er telkens verwonderd over, hoe twee personen, zoo kersversch uit Den Haag gekomen en dus onbe kend met de zaken, die aan de orde zijn, en met de gewisselde stukken, onbekend verder met personen en plaatselijke omstandig heden, er nog in slagen een verslag te leveren zóó als zij doen. Men bedenke, dat in onze vergaderingen de discussiën niet zoo geregeld gevoerd worden als in de Tweede Kamer; daar vindt gewoonljjk een meer deftig discours plaats en heeft men bovendien een corps van 11 stenografen met een directeur en een onder-directeur. Hier valt men elkaar nog al eens in de rede; er hebben tweespraken plaats tusschen twee leden of tusschen een lid en den Voorzitter, kortom het is bier voor slcnografeu zeer moeielijk de discussiën juist weer te geven. Doch hoe verschoonbaar deze heeren ook mogen wezen, voor mij en voor sprekers van mijn soort is correctie onontbeerlijk en bij gevolg gemis daarvan eene te zware poenaliteit. Velen dan ook die met mij in hetzelfde geval verkeeren zijn ver schrikt door het vooruitzicht, dat het gesprokene ongecorrigeerd kan worden geplaatst, zonder dat daarvan in het Verslag melding wordt gemaakt. Wal mij betreft, bijna de helft van hel door my gespro kene zou niets dan abracadabra zijn, zoo het niet door mij gecorri geerd werd. Zelfs in vrij gunstige gevallen ben ik genoodzaakt een goed deel, zoo niet de helft, van het stenografisch aangeteekendc grondig te verbeteren. Ik doe dat steeds met groole nauwgezetheid door er zoo min mogelijk aan te veranderen of aan toe te voegen. Wil men spoed voor het verschijnen van het Verslag, zooals ook ik wil, zoude het dan voor ons, ledcu van den Raad, niet eene vol doende aansporing tot spoed maken met de correctie zijn, indien men bepaalde dal, ingeval het gesprokene ongecorrigeerd werd ge drukt, die laatste omstandigheid in het Verslag moest worden vermeld. Er is ook nog een ander middel tot aansporing denkbaar, hetwelk ik in de tweede plaats in overweging geef. Ik bedoel de wjjze van handelen, die hier een kleine dertig jaren geleden in zwang was, en die door haar moreele pressie zeer afdoende werkte en de leden dezer vergadering tot spoed maken aanspoorde. Het was toen natne- Ijjk ik was nog jong lid van den Raad de gewoonte, om de rede van een spreker, wanneer zjj althans niet binnen drie dagen gecorrigeerd was ingeleverd, uit het verslag weg te laten en te schrijven: »Dcze rede zal later worden medegedeeld." Geen lid van den Raad, althans wanneer hij geen onoverkomelijke verhindering had, als treurige familieomstandigheden, lichamelijke ongesteldheid of wat ook van dien aard, was er op gesteld, dal die mededecling in het Verslag werd vermeld. Ik vond dat een goeden, zachten maatregel, en wensch te hooren hoe het Dag Bestuur zoowel over dit als over mijn eerste middel tot aansporing denkt, want de bepaling te laten zooals zjj nu luidt, komt mij hard voor. Mocht zij zoo blijven, dan zal ik een amendement voorstellen. De Voorzitter. Ik constateer in de eerste plaats met groot ge noegen dat waar de heer Cock zegt dat het stenographisch verslag van het door hem gesprokene zoo dikwerf abracadabra is, hij daar van de schuld aan zich zelf geeft, want ik moet erkennen hoogst tevreden te zjjn over het stenographisch verslag; het lijkt mij uit muntend. Ik kan er bijvoegen en ik moet mij noodwendig nog al eens schuldig maken aan veel te spreken dat ik al heel weinig last heb van de correctie, ik behoef zeer weinig te veranderen. Nu zou de heer Cock willen dat wanneer een redevoering onge corrigeerd werd opgenomen, dit in het verslag werd vermeld. Ik heb daartegen geen bezwaar, doch moet toch vragen: zou dit niet overtollig zijn? Laat de heer Cock het op zijn eigen redevoeringen toepassen, wanneer werkelijk het stenographisch verslag zooveel abracadabra bevat, zal het toch werkelijk overbodig zijn te vermelden dat de rede ongecorrigeerd is. Dit zal, dunkt mij, uit den inhoud zelf wel blijken. Nog een ander middel is door den heer Cock aan de hand ge daan. In het verslag zou kunnen worden medegedeeld dat de eene of andere rede later zal worden opgenomen. Ook dit acht ik geen goed middel. Wat verlangt de Raad? Een goed verslag waaruit blijkt wat over de aan de orde geweest zijnde zaken is gesproken. Wat heeft men dan aan zulk een verslag wanneer eene rede later wordt opgenomen. Dan is het verband verbroken en moet het verslag waarbij de rede behoorde opnieuw geraadpleegd worden. Zijn er gewichtige redenen die iemand beletten by tijds zijne rede te corrigeeren, bijv. ernstige ziekte, dan kunnen er allyd nog wel maatregelen worden genomen om de rede later af te drukken; is het eene eenvoudige redevoering dan kan zij op de Secretarie eerst nog wel wat worden gecorrigeerd en kan zij wel dadelijk worden opgenomen. Wat ik zoo straks zeide van de Secretarie dat daar met spoed kan gewerkt worden omdat er chefs zijn die de ambtenaren aanzetten, kan ik tot mijn groot leedwezen niet zeggen van de leden van den Raad, want daarover is geenerlei controle. De ervaring leert dat het juist dikwjjls aan de leden zelf ligt dat het verslag niet spoedig uil- komt, omdat zij niet spoedig genoeg de gecorrigeerde copie aan den uilgever terugzenden. Daarvoor is werkelijk eenige pressie noodig, anders kan de zaak nooit goed geregeld worden. Nu een fatale termijn is gesteld zal iedereen zich meer haasten. Wij stellen er allen prijs op dat het verslag spoedig verschijnt, welnu, dan moeten wij ons ook eenige opoffering getroosten en onmiddellijk nadat het geschreven verslag ons is toegezonden dit corrigeeren opdat de drukker zoo spoedig mogelijk kan afdrukken. Men kan de toestand ook laten zooals hjj is, den leden de vrijheid laten zoolang met de correctie te wachten als zij zelf willen en daardoor de uitgifte van bet verslag zeer ver tragen. Wil men echter hierin bespoediging brengen, dan is het niet anders mogelijk dan door een termijn voor de correctie te stellen, terwjjl het altijd aan Burg. en Weth. wordt overgelaten in enkele zeer bijzondere gevallen van dien regel af te wijken, of wanneer het niet anders kan de rede later op te nemen. De heer Van Kempen. Ik wensch voor te stellen de discussie hier over te eindigen, aangezien de zaak niet belangrijk genoeg is om er zoo lang over te discussiëeren. Ik vind er bovendien geen gewetenszaak in het verslag, wanneer dat zoo valt, des Zondags na te zien; »na te zien", want het verslag is in den regel zoo uitmuntend weèrgegeven dat men niet kan spreken van «corrigeeren" En nu kan ik niet begrijpen dat; de heer Cock spreekt van abracadabra; wij hooren er niets van, hij spreekt zeer duidelijk; dat is dus slechts eene bijzondere opvatting van hem. Het verslag krjjg ik gewoonlijk 's avonds, den volgenden morgen zie ik het na en des middags wordt het terug bezorgd. Twee dagen zijn dus genoeg. Anders getroost men zich maar de moeite om 5 minuten later naar bed te gaan. De Voorzitter. Ik ben, hoewel ik niet medestem, niet voor de motie van den heer Van Kempen om het debat te sluiten. Het punt, door den heer Cock aan de orde gesteld is het gewichtigste van het geheelc contract. Vóór ik echter de motie in stemming breng, geef ik het woord aan den heer Fockema Andreae, die bet tegelijk met den beer Van Kempen had gevraagd. De heer Fockema Andreae. Nu dit punt eenmaal in discussie is gebracht, wil ik verklaren in dezen prikkel niet hel minste bezwaar te zien. Ik kan mij moeilijk voorstellen, dat de termijn die hier wordt gelaten, te kort zou zijn. Mocht iemand genoodzaakt zijn in die twee dagen de stad te verlaten of ziek zijn, dan kan hij licht aan één zjjner medeleden vragen om eens te zien of het door hem gesprokene duidelijk en juist is weergegeven. Alleen geef ik in overweging de woorden: »het door hem gesprokene'' te vervangen door: »hel stenographisch verslag, zooals het hem is toegezonden-" De bedoeling van de bepaling is duidelijk, maar er mocht eens de conclusie uit worden getrokken, dat men bij wijziging van het toe gezonden stenographisch verslag, er iets aan toe mocht voegen, dat het gesprokene niet onveranderd weergeeft. Ik geef volkomen toe, dal bel stenograpbisch verslag, zoo voortreffelijk als het in den Raad mogelijk is, het gesprokene weergeeft, maar ik durf aannemen, dat ieder lid zijn best doet bij de correctie, om het nog beter weer te geven, zonder verandering. De bedoeling van bet Dag. Bestuur en van mjj is dezelfde, maar zij wordt beter uitgedrukt door mijn amen dement. De Voorzitter. Tegen die wijziging, welke ik wel wat ver ge zocht vind, hebben Burg. en Wcth. geen bezwaar. Wanneer er een phonograaf was, zou men kunnen spreken van »het gesprokene weer geven" maar zoover zijn wij nog niet. De heer Cock. M. d. V.! Ik dank u voor uw antwoord, al is het niet volkomen tevredenstellend. Een ding kan ik met genoegen constateeren, dat ik u vóór ben geweest met lof toe te zwaaien aan de tegenwoordige stenografen. Ik lieb alle schuld, die er zou kunnen zijn, op mjj zeil geworpen; op dat punt zijn wij het volko men eens. Toen ik dan ook sprak van «abracadabra" heb ik geen bepaald tijdperk aangegeven uit dien langen kring van 29 jaren, ge durende welken ik de eer heb lid van. dezen Raad te zijn. Boven dien, en hier leg ik eenigen nadruk óp, heb ik niet beweerd, dat mij altijd «abracadabra" is overgelegd, maar alleen dat dit vrij dik wijls plaats had. En nu kom ik tot uwe bestrijding van het eerste door mjj aange geven middel tot aansporing. Uwe redeneering ter bestrijding daar van komt mij voor meer ingenieus dan afdoende. Ik verlang waar lijk niet veel; alleen dat met gewone letters vermeld wordt, dal de spreker zijne rede niet heeft gecorrigeerd, Nu voegde u mij toe: dat is onnoodig, want iedereen weet dat de heer Cock geen abraca dabra spreekt. Ik antwoord daarop: ik heb niet beweerd dat mij eeuwig en altoos zulke verregaand slordige verslagen ter correctie zijn aangeboden, dus daarom reeds gaat uw argument niet op Doch dit verhindert niet, dat een verslag, zonder nog zóó slordig te zijn, toch eene zeer afdoende correctie. Dat argument verwerp ik dus als niet afdoende. Verder hebt u, M. d. V., gezegd, dat het door het Dag. Bestuur voorgestelde een noodige prikkel is voor de Gemeenteraadsleden,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 6