80 MAANDAG 28 OCTOBER 1895. eindcijfer van de inkomstenbelasting daarop antwoord ik, dat onze oogen geruiraen tijd voor een feit kunnen gesloten blijven totdat zij op zeker moment, waardoor dan ook, geopend worden. Zoo is het mij gegaan; ik heb over de zaak niet nagedacht, ik wist niet dat de agenten nog geen 3 vrije Zondagen in hel jaar hadden. Eerst nu heb ik dit vernomen. Inderdaad is dit een toestand dien wij niet kunnen dulden; daarin moet verandering worden gebracht, zij het ook ten koste van eenige geldelijke opoffering. Ik heb meermalen aan de zijde van den heer Juta gestreden voor bezuinigingen, maar bezuiniging is niet alles Wanneer wij misstanden onder de oogen krijgen, dan mogen wij ons van het opheffen daarvan niet laten terug houden uitsluitend door financieele overwegingen. Dit staat vast: niemand kan op den duur inspanning verdragen als hg niet op zijn tijd ontspanning bekomt. En een vrije dag in de week is voor de agenten geen ontspanning. Ontspant men zich wanneer men niets dan inspanning om zich heen ziet? De agent kan dan op zoo'n vrijen dag niets beters doen dan wat gaan uitslapen. Het komt mij voor dat het onze plicht is om ook voor de agenten van politie een dag te verkrijgen waarop zij zich geheel kunnen ontspannen. De heer Drucker. M. d. V.! Ik dank u voor uwe inlichtingen. Het doet mij genoegen dat door u bepaald geconstateerd is, dat de brug wachters, waaraan hier allicht het eerst zou worden gedacht, reeds thans meer Zondagsrust hebben dan aan de politieagenten bij de nieuwe regeling zal ten deel vallen. Wanneer ik gesproken heb over den zwaren dienst der agenten dan heb ik daarmede niet bedoeld, dat in Leiden te veel van een agent gevergd wordt, maar dat de taak van deze ambteuareu over het algemeen moet geacht worden te zijn vermoeiend en in menig opzicht inspannend. De heer Dekhuyzen. Ik gevoel zeer veel voor de Zondagsrust van de politieagenten, maar toch acht ik mij verplicht mijn stem te ver heffen tegen dit als het ware ter loops ingediende voorstel. Dc Voor zitter heeft getracht uit te rekenen hoeveel agenten hij noodig zoude hebben om den dienst zoo in te richten dat men per maand aan iederen agent een vrijen Zondag kan geven en is tot het resultaat gekomen dat hg acht of tien agenten méér noodig zou hebben. Nu heb ik van morgen vluchtig den rooster van de vrije dagen dei- agenten ingezien, dat is evenwel eene zeer samengestelde berekening, en het is wel gemakkelijk om te zeggen: als ik er zooveel menschen bg krijg, zal ik de inrichting der vrije dagen zóó maken, maar in werkelijkheid is de oplossing van zoo'n vraagstuk nog zoo gemakkelijk niet. En waar wij nu nog niet eens goed weten hoe de zaak eigenlijk juist in elkander zit en hoeveel meerder personeel er precies noodig is, daar vraag ik: zullen wij dan toch maar dadelijk fiOOO op de begrooting brengen. Het is werkelijk niet zoo gemakkelijk in eens een rooster van werkzaamheden te beoordeelen. We weten toch allen, dat wanneer een rector of een directeur eener Hoogere burgerschool of Kweekschool zijn rooster moet omwerken wegens uitbreiding van het aantal klassen, hij uren lang moet zitten passen en meten voor alles in orde is. Maar voordat men gaat verschikken op den rooster moet men uitrekenen, welke eischen de nieuwe dienst stelt. En daar het hoofd onzer gemeentelijke politie alsnog in twijfel blijkt te ver- keeren omtrent het benoodigde aantal agenten, heb ik getracht een kleine berekening te maken, die ik geef voor hetgeen zij is, maar waaruit schijnt te volgen dat het mogelijk zou zjjn, meer Zondagsrust te verschaffen door verandering van de vrjje dagen zonder groole uitbreiding van personeel. Als tengevolge van de verhooging van den post met 6000 er 10 agenten bijkomen, dan beeft men 50 agenten 3de klasse. Aannemende dat ieder agent in de maand een vrijen Zondag zal hebben, zullen er eiken Zondag één vierde dus 12 a 13 agenten vrij af hebben, blijven derhalve op Zondag over 37 a 38 agenten, terwijl bij het tegenwoordige personeel er 40 agenten 3c klasse en 12 van de Je en 2c beschikbaar zijn, te zamen 52, waarvan een vierde deel 13 is. Nu vraag ik als 38 agenten op den Zondag voldoende wordt ge acht waarom moet men dan nu 10 agenten meer aanstellen. Zal men door eene andere regeling van den dienst, door de agenten van alle klassen in één rooster op te nemen, ook niet hetzelfde resultaat kunnen bereiken, dat er nl. meer Zondagsrust wordt gegeven? Het vraagstuk is niet gemakkelijk op te lossen, maar juist daarom moet geen overijld besluit worden genomen. Wanneer het hoofd van de politie na nauwkeurige berekening tot de slotsom komt dat wer kelijk eene uitbreiding met 8 of 10 agenten noodig is, dan zal het Dag. Bestuur zeker met een daartoe strekkend voorstel voor den dag komen. Dan evenwel is de zaak behoorlijk voorbereid, nu is het een sprong in het duister. De Voorzitter. Ik moet den heer Dekhuyzen antwoorden dat ik heel weinig waarde hecht aan zijne berekening, die hij zelf »zeer vluchtig" noemt. De zaak is geheel uitgerekend, maar de eenige twijfel die bij mij op dit oogenblik beslaat, is, of ik het zou kunnen doen met 8 agenten meer, of dat ik er 10 noodig heb. Dit hangt van de inwendige dienstregeling af, die de heer Dekhuyzen niet kan beoor deelen en ook alleen tot mijne competentie behoort. Bovendien be denke men dat de Zondagsrust reeds lang een punt van overweging bij mij heeft uitgemaakt. Nieuw is dc zaak voor mij dus niet. Zoodra ik burgemeester werd heb ik dadelijk gezien dat de agenten te weinig Zondagsrust hebben. Herhaaldelijk heb ik dat onderwerp met den Commissaris van Politie besproken, maar men kan niet elke verbe tering te gelijk aanbrengen. De heer Dekhuyzen houde mij echter ten goede dat ik over de dienstregeling met hem niet in debat treed. De organisatie, de dienstregeling der politie is geheel een zaak van het hoofd van de Politie. Nu spreekt het van zelf dat, wanneer de agenten meer Zondagsrust moeten krijgen, wij moeten weten hoeveel agenten daarvoor noodig zijn. Stelt eens dat de Raad in het voor stel van den heer Fockema Andrcae wil treden en het geld uitge trokken wordt, dan begrijpt de Raad dat de Burgemeester die som alleen besteedt wanneer en in zooverre het noodig is. Dit hangt van de dienstregeling af en deze wordt door het hoofd van de politie vastgesteld in overleg met den Commissaris van Politie. Het voorstel komt hierop neder; de aanstelling van 8 a 10 agenten heeft de strekking het getal agenten uit te breiden, ten einde den dienst te bevorderen en tevens om aan de agenten zooveel Zondags rust te bezorgen als door die vermeerdering te bereiken is. De heer Dekhuyzen M. d. V.! U hebt, evenals ik zelf, mijne be rekening vluchtig genoemd, de kwalificatie is van mijzelf maar u hebt niet gezegd waar de fout zit. De Voorzitter Hoe kan ik zeggen waar de fout zit? Ik zal hier uwe vluchtige berekening niet gaan nazien, die ik niet voor mij heb liggen. Ik kan alleen zeggen, dat mijne berekening, waarbij alle bijzondere omstandigheden zijn in acht genomen meer waarborgen voor juistheid aanbiedt, dan de vluchtige berekening van iemand, die de feiten niet kent en uit den aard der zaak met de zeer ingewik kelde dienstregeling niet bekend kan zijn. De heer Dekhuyzen. Dan moet ik constateeren dat de Voorzitter wel beschuldigt maar niet weerlegt. Ik wenschte dat u mij de fout wees, M. d. V. De heer Fockema Andreae. Ik wil even opkomen tegen de be wering die ik van twee Wethouders heb gehoord, nl. dat dit punt hier in eene geheel onvoorbereide vergadering wordt geworpen, en ook tegcu de bewering van den heer Dekhuyzen, dat men volstrekt niet kan beoordeelen hoeveel agenten er noodig zouden zijn om het voorgestelde doel te bereiken. Dc zaak is behandeld in de afdee- lingen, staat in het afdeelingsvcrslag en wordt besproken in het ant woord van bet Dag. Bestuur. Men mag wel onderstellen, waar dit het geval is, dat de leden van den Raad over de zaak bun gedachten hebben doen gaan. Dat wij nu niet zouden kunnen oordeelen? M. d. V.! ik ga af op het ant woord van Burg. en VVeth., waarvan nu de juistheid door den Wet houder Dekhuyzen wordt betwist. Er staat: »Mocht de Gemeenteraad besluiten aan de politiedienaren meer Zondagsrust toe te kennen, dan zoude, met het oog op den dienst zooals deze thans is geregeld, voor de aanstelling van 8 a 10 agenten benoodigd wezen eene uitgave van 5000 a 6000." Waar Burg. en Weth. dit hebben geschreven, kunnen zij het zeker den Raad niet euvel duiden, wanneer deze, zijn Dag. Bestuur volgende, afgaat op de uitspraak van de eenige autoriteit die in deze tot oordeelen volkomen bevoegd is, nl. het hoofd van de politie. De heer Van Kempen. M. d. V. I De wijze waarop het voorstel van den heer Fockema Andreae wordt bestreden begrijp ik niet. Men zegt: geeft gij Zondagsrust aan den eenen beambte, dan moet gij die ook aan den ander geven. Ik zou willen vragen: waarom krijgen bijv. de ambtenaren op het stadhuis eiken Zondag geheel vrij en een politieagent maar 3 maal in het jaar. Was de zaak nog niet rijp voor eene beslissing geweest, dan had het antwoord van Burg. en Weth. geheel anders moeten luiden, dan had bepaald moeten worden gezegd, dat de tijd voor de nieuwe regeling nog niet gekomen was. Maar in het antwoord van Burg. en Weth. wordt de Raad geheel vrij gelaten. Burg. en Weth. wach ten een besluit van den Raad af om daarna aan den gebleken eisch te voldoen. Eigenlijk is dit eene bedekte uitnoodiging aan den Raad om aan den ellendigen toestand, wat de Zondagsrust betreft, een einde te maken. De heer Cock. M. d. V.! Toen de heer Fockema Andreae voor stelden om den post te verhoogen ten einde het getal agenten te kunnen vermeerderen, kwam dadelijk de gedachte bij mij op: dat kan dat geachte lid van den Raad gerust doen en de Raad kan zijn voorstel ook aannemen, want het kan niets anders bedoelen, dan gelden beschikbaar te stellen voor het benoemen van tien agenten meer. Doch of die tien agenten al of niet zullen aangesteld worden, daarover heeft de Raad niets te zeggen, want de Gemeentewet zegt, dat alleen de Burgemeester de macht heeft dienaren van politie aan te stellen. Ik was dan ook voornemens stellig tegen het voorstel te stemmen, omdat ik meende, dat, daar noch door het Dag. Bestuur, noch door u, M. d. V., bij het indienen dezer begrooting, een der gelijk voorstel was gedaan, de bedoelde vermeerdering van personeel u beiden niet dringend noodzakelijk toescheen en u bij gevolg van het verleende crediet voorshands geen gebruik zoudt willen maken. Nu ik u evenwel geboord heb, ben ik eenigszins van standpnnt moeten veranderen. Ik begin thans te gelooven dat onze geachte Voorzitter in deze niet geheel homogeen is met de andere leden van het Dag. Bestuur en dat hij als hoofd der politie gaarne zal berusten in een besluit op initiatief van den Raad genomen, om bet aantal agenten te vermeerderen. Maar ik moet daarbij doen opmerken dat er een groot verschil is tusschen een voorstel tot uitbreiding van de politie uitgegaan van den Burgemeester en het feit dat de Burgemeester wel wil gebruik maken van een voorstel uitgegaan van de leden van den Raad. In het eerste geval zoude ik geaarzeld hebben het voorstel af te stemmen, in het tweede geenszins, omdat na. i. de Burgemeester moet geacht worden de behoeften van de politie beter te kennen dan wij Raadsleden. Het komt mij voor, M. d. V., dat wanneer u op dit oogenblik als hoofd der politie vermeerdering van het getal agenten dringend nood zakelijk achtte, een voorstel in dien zin door wel zoude zijn inge diend. Dit maakt mij huiverig om mijn stem te geven aan het voor stel van den heer Fockema Andreae. Onze geachte Burgemeester toch heeft, indien ik hem wel verstaan heb, in hoofdzaak ongeveer het volgende te kennen gegeven: ik wil en zal zelfs gaarne gebruik maken, ter uitbreiding van bet politic-personeel, van de gelden, die de Raad, op initiatief van een zijner leden, geheel ongevraagd ter mijner beschikking heeft gesteld, maar zelf daartoe een voorstel aai^ den Raad te doen, daartoe ben ik voorloopig niet genegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 6