52 DONDERDAG U JULI 1895. is het mogelijk dat wij, zooals tot dusverre onder mijne leiding, de zaken met kalmte en waardigheid behandelen. Verschil van meening behoelt daarom niet te zijn buitengesloten, maar als eerlijke mannen moeten wij elkanders eerlijke bedoelingen niet in twijfel trekken, want dat kan nooit zijn in hel belang der ge meente en van de waardigheid van onze discussie. In het waarachtig be lang van onze gemeente verzoek ik u daarom dringend: trekt in die belec- digingen, die gij zeiven niet kunt meenen; alleen dan kan de verdere discussie met kalmte gevoerd en dit iucident gesloten worden ver klaard. (Toejuiching.) De heer De Goeje. M. d. V.! Er is een oud spreekwoord dat zegt: die kaatst moet den bal wachten. Wanneer nu in dit geval de bal wat hard aankwam, moet gij u dit niet te veel aantrekken. liet schrijven van het Bestuur der Ambachtsschool is scherp. Had men ons wat meer lijd gelaten, de inhoud zou stellig niet minder ernstig zijn geweest, maar de bewoordingen zeker zachter. Het is evenwel geschreven onder den versehen indruk van het lezen van het rapport van Burg. en Weth.; een indruk van groote teleurstelling omdat alle pogingen door ons aangewend om de bedenkingen van Burg. en Weth. te wederleggen zonder eenige uitwerking bleken geweest te zijn; een indruk van verontwaardiging omdat aan het Bestuur der Ambachtsschool op onrechtvaardige wijze werd ten laste gelegd de tering niet naar de nering te hebben gezet en het aantal leerlingen kunstmatig te hebben uitgebreid; een indruk eindeljjk van diepe treurigheid trij de gedachte, dat terwijl wij alles hebben ge daan wat mogelijk is om de school lot bloei te brengen, wij nu moeten zien dal de zaak dreigt geknot te worden. Een ding wil ik echter wel zeggen. Wanneer Burg. en Weth. in ons schrijven hebben gelezen eene beschuldiging van kwade trouw, dan hebben zij het werkelijk niet begrepen, want de bedoeling Burg. en Weth. van zoo iels te beschuldigen ligt er niet in. Aan kwade trouw is niet gedacht, wel aan een parti pris bij Burg. en Weth., van het oogenblik af dat wjj onze aanvrage om verhooging van het subsidie hebben ingediend. Zjj dachten nu eenmaal ongunstig over die aanvraag en waren daarvan niet terug te brengen; vandaar dan ook dat onze pogingen om Burg. en Weth. op verschillende punten tot eene andere overtuiging te brengen, afstuitten op hun eenmaal gevestigde opinie. En wanneer wij in ons stuk inzonderheid ten opzichte van het hoofd der gemeente onze teleurstelling hebben uitgesproken over de onder zijn bestuur ondervonden behandeling, dan is dit daarom, dat wij wisten dat hij in beginsel een vijand van vóóroordeel is. Dit wat het stuk zelf betreft. Hu nog het een en ander naar aanleiding van de aanmerkingen van den Voorzitter. Ik zal hem niet volgen in den historischen terugblik. Het spreekt van zelf dat eene ambachtsschool als elk levend organisme groeien moet en nieuwe behoeften krjjgt. Niemand zal van zjjn groeiend kind zeggen: het moet in z|jn wieg blijven slapen, een ledikant kunnen wij niet betalen; het moet in zijn kleine kleêren blijven loopen, voor grootere klecren kunnen wjj niet bijdragen. Met eene school gaat hel evenzoo; zjj breidt zich uit omdat bet in haar natuur ligt, maar in verhouding 4 tot die uitbreiding heeft zjj ook vergrooting harer middelen nóodig. Hier komt bet werkeljik op dit oogenblik alleen op aan. Wij hebben met onze jongste vermeerdering van inkomsten ge raamd, dat de school een maximum van ongeveer 120 leerlingen zou hebben. Dit aantal is toegenomen tot 160. Natuurlijk kunnen wij de inkomsten, voldoende voor 120 leerlingen, niet laten strekken voor 160 leerlingen. Wij kunnen het in hel tabellarisch overzicht dat voor mij ligt zien: telkens wanneer bet getal leerlingen is ge slegen, klimmen de behoeften en natuurlijk houden de uitgaven daar mede gelijken tred. Kunnen wjj nu aan den toevloed van leerlingen iets doen? Wjj hadden kunnen zeggen dat wjj niet meer aannamen dan 120. Het is juist uitvoerig betoogd, waarom wij meenden dat niet te mogen doen. Wanneer wij de toezegging van den Minister krijgen, dat hij ons verzoek in ernstige overweging zal nemen, dan staat dit bijna gcljjk met een woord waarop wij rekenen mogen. In dien tijd ge voelden wjj ons niet gerechtvaardigd leerlingen te weigeren. Wjj hebben, zooals in het stuk uitvoerig uiteengezet is, onze uitgaven zooveel mogelijk ingekrompen; wij zijn zoo zuinig mogelijk geweest; geen enkelen nieuwen onderwijzer hebben wij aangesteld, hoe noodig ook; met allerlei beperkingen bebben wij het mogelijk gemaakt onze school gaande te houden. Dat vooruitzicht heeft ons niet ver leid een enkelen stap te doen om de school uit te breiden. Als wjj ons zorg en moeite hadden willen sparen, zoo hadden wjj eenvoudig moeten zeggen dat wij geen leerlingen meer aannamen en aldus ver scheidene ouders en leerlingen tijdeljjk teleurstellen. Wij hebben geschreven, dat wij met volle gerustheid aan den Ge meenteraad vragen of wij anders hadden kunnen en mogen handelen. Er komen leerlingen, en dezen, voorzoover geschikt om het onder wijs te volgen, zal men kunnen toelaten, wanneer in de behoeften aan financieële uitbreiding wordt voorzien. Nu is op dit laatste werkelijk groote kans. De Minister erkent, dat wij de f 3000 noodig hebben, maar hij heeft hier evenals in andere gemeenten gezegd, dat hjj bereid was het grootste gedeelte van die som op de begrooting te brengen, mits van elders de ontbrekende f 1000 verkregen worden. Wij gingen, alvorens ons tot den Gemeenteraad te wenden, alle middelen na om te onderzoeken of het mogelijk was die gelden elders te verkrijgen. Maar wat wjj overdachten, geen ander middel bleef ons dan een beroep op den Gemeenteraad, en wjj meenden dit met vertrouwen te mogen doen. Vooreerst wanneer wij vergeljjken wat in deze gemeente en in andere gegeven wordt voor het ambachts- ouderwijs, dan is werkelijk wat Leiden geeft een van de kleinste bijdragen. En wanneer wij ten tweede het groote nut, om niet te zeggen de onontbeerlijkheid van dit onderwijs voor onzen ambachts- stand in aanmerking nemen en wjj vergeljjken wat deze school aan de gemeente kost met wat aan andere inrichtingen van onderwijs besteed wordt, dan kunnen wij met de hand op het hart niet anders zeggen dan dat de bijdrage van 4000 werkelijk gering is en wjj gerust eene verhooging van ƒ1000 van de gemeente mogen vragen. Wat nu de leerlingen betreft, wanneer onze pogingen om deze gelden te verkrijgen, mislukken, dan kunnen wjj altjjd nog leerlingen van de school verwijderen. Het is een harde maatregel, maar wij zullen het moeten doen; het deficit zal dan alleen bestaan in hetgeen wjj voor het materieel meer hebben uitgegeven, en dat zal te dekken wezen. Wjj hebben geene schulden; wjj zijn niet in financieele moeie- Ijjkheden. Het tweede groote punt is dat wij het onderwijs in de stoomwerk tuigkunde hebben ingevoerd. Burg. en Weth. hebben dit afgekeurd, maar het was met het oog op de werkelijke behoefte van de Am bachtsschool niet mogelijk hel na te laten. Van daar ook dat wij de medewerking daarvoor bebben genoten van Gedeputeerde Staten die wel gevoelden dat aan deze school onderwijs in stoomwerktuigkunde moest worden gegeven en dus ook een stoomwerktuig moest worden aangeschaft. De daardoor ontstane vermeerdering van uitgaven is bestreden uit de verhooging van het provinciaal subsidie met f 1000. Dat beeft dus aan de school geene meerdere lasten opgelegd, dat was geene roekelooze uitbreiding; het was een stap die wel degelijk eerst goed overwogen was. De hoofdquaestie waarop het evenwel in dezen aankomt is het groote getal leerlingen. In plaats van de 120 leerlingen waarop ge rekend is, hebben wij er nu 160.*) En voor die 160 hebben wjj f 3000 dringend meer noodig, tenzjj wij de school gaan inkrimpen. Maar ik vraag aan allen die verstand hebben van onderwijs, die weten wat een organisch geheel is, of het niet verschrikkelijk zoude zijn zooveel leerlingen te moeten wegzenden eenvoudig omdat wjj dit kleine bedrag niet bij elkander kunnen krijgen. De school is ge bouwd en ingericht voor 160 leerlingen; die zijn er ook, maar dan zullen 40 plaatsen moeten worden opengelaten, alleen omdat wij de 1000 niet kunnen krjjgen, waardoor wjj wederom de f 2000 van het Rjjk waarschijnlijk zullen missen. Het Bestuur der school heeft zich volstrekt niet schuldig gemaakt aan overdreven ijver. Dat de school is uitgebreid, is een gevolg van de omstandigheden, omdat er groote behoefte is aan ambachtsonder- wijs. En dat is de absoluut eenige reden dat wjj met het verzoek om verhooging van subsidie bij den Raad zjjn gekomen. Juist daarom, M. d. V., zouden wij zoo gaarne zien dat, nu gij hebt gesproken in verzoenenden geest, door u ook een stap in verzoenende richting mocht gedaan worden, om den Raad niet verder te adviseeren zich te verzetten tegen deze verhooging van het gemeentelijk subsidie met f 1000, waarvan eene vermeerdering van inkomsten voor de Am bachtsschool van f 3000 te wachten is. Het zal eene uitgaaf zjjn die wellicht beter besteed is dan eenige andere uit de gemeentekas gedaan. De heer Fockema Andbeae. M. d. V.! Toen ik u had booren spreken en inderdaad bewonderd had de kalmte waarmede gij dit hadt gedaan in aanmerking genomen de toon van het schrijven van het Bestuur der Ambachtsschool aan de leden van Gemeenteraad, had ik er zeker en vast op gerekend dat een van de onderteekenaars van den brief zou hebben geantwoord in den geest waarin alleen naar behooren kon worden geantwoord op uwe rede. Ik heb daarom met verbazing gehoord de laatste woorden van den heer De Goeje die zeide: gij hebt gesproken in verzoenenden geest, meet nu ook de maat vol en geef toe aan ons verzoek. En dit nadat hij in het begin van zijne rede niet bad ingetrokken de beschuldiging van kwade trouw voorkomende in den brief, maar eenvoudig had gezegd: ja van kwade trouw verdenken wij u eigenlijk niet, maar alleeen van een parti pris (te goeder trouw dan zeker!) Dus, hierop schijnt het nieuwe vcrwjjt neer te komen, Burg. en Weth. wilden de argumenten ten voordeele van datgene wat hun in het belang der gemeente werd voorgelegd, niet wegen; zij hoorden met een vast vooruit genomen besluit aan wat er werd gezegd, om ten slotte gevolg te geven aan het voornemen dat van den aanvang bij hen had bestaan. Het komt mij voor, dat dit een nieuwe beleediging is die op het oogenblik aan het Dagelijksch Bestuur wordt toegevoegd en het schijnt mij tevens dat er uit den Raad een protest moet opgaan èn tegen brief èn tegen hetgeen zoo even door den heer De Goeje is gezegd (De heer De Goeje. M. d. V.) Als dit geen beleediging is, weet ik niet meer wat men daaronder verstaat. Het komt mij voor, dat inderdaad de beschuldigingen in den brief tegen het Dag. Bestuur gericht, zeer ernstig en tevens volkomen on gegrond zijn. Er wordt beweerd dat het Dag. Bestuur twijfel zou hebben geopperd aan de juistheid van het financieel beheer van de Commissie voor de Ambachtsschool. Na al wat u, M. d. V., daarom trent op zoo kalme en bedaarde wijze hebt gezegd, heb ik er weinig bij te voegen om te motiveeren dat ik tot volkomen dezelfde con clusie als u, gekomen ben. Ik heb ook de geheele geschiedenis na gegaan en wanneer ik het historisch overzicht had moeten geven, dan zou ik nog een jaar vroeger begonnen zijn dan u, altjjd puttende uit de stukken die thans zijn overgelegd van wege het Bestuur van Daar in Maart 21 leerlingen zijn ontslagen en bovendien 4 leerlingen om verschillende redenen sedert de school hebben verlaten, is het getal op dit oogenblik 139, doch in September heeft weder eene inschrijving van nieuwe leerlingen plaats. De twee vorige malen bedroeg deze 34, waarvan 7 en 6 zijn afgewezen. Men moet dus voor den wintercursus op ruim 160 leerlingen rekenen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 4