50
DONDERDAG 11 JULI 1895.
De uilslag der stemming is dat achtereenvolgens met algemeene
stemmen benoemd worden de heeren: Dr. D. De Loos en 1. G. Van
der Sluys en met 24 stemmen de heer F. De Stoppclaar; J briefje
was uitgebracht op C. Bongcr.
VIII. Verzoek van Dr. W. De Jong, om continuatie als stads genees-
cn heelkundige.
(Zie Ing. St. n'. 167.)
Benoemd wordt met 24 stemmen de heer Dr. W. De Jong; de heer
G. H. Kokxhoorn verkreeg 1 stem.
IX. Idem als voren van Dr. G. M. Kruimel.
(Zie Ing. St. n°. 169.)
Benoemd wordt met 24 stemmen de heer Dr. G. M. Kruimel; de
lieer G. H. Kokxhoorn verkreeg 1 stem.
X. Benoeming van een Commissaris der Bank van Leening.
(Zie Ing. St. n*. 171.)
Benoemd wordt met 24 stemmen de heer G. H. Kokxhoorn, 1 briefje
was in blanco.
XI. Idem van eene Regentes van het II. G. of Arme Wees en
Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n°. 172.)
Benoemd wordt met algemeene (25) stemmen Mevrouw de Wed L.
M. De Laat de Kanter geb. Ph. A. P. De Kanter.
De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne wel»
willende medewerking.
XII. Voorstel tot wijziging van de heffing van marktgeld wat vee
markten betreft.
(Zie Ing. St. n*. 126 en 147.)
De Voorzitter. Naar aanleiding van het stuk van de Kamer van
Koophandel, dat eerst gisteren is ingekomen, waardoor Burg. en Weth.
nog niet de gelegenheid hebben gehad het na te gaan, stel ik voor,
ook uit beleefdheid jegens de Kamer van Koophandel, dit onderwerp
thans niet te behandelen.
Daartoe wordt besloten.
XIII. Voorstel tot het verleenen van eene toelage aan den Secretaris
van het College van zetters.
(Zie Ing. St. n'. 137 en 162.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
XIV. Verzoek van het Bestuur der Praktische Ambachtsschool, om
verhooging van het subsidie uit de gemeentekas.
(Zie Ing. St. n*. 154.)
De Voorzitter. Ik zal zelf het debat over dit onderwerp inleiden.
Het Bestuur van de Praktische Ambachtsschool heeft zich tot den
Raad gewend met het verzoek het jaarlyksche subsidie van de ge
meente te verhoogen met f 1000 en alzoo te brengen van t 4000 op
f 5000. Burg. en Weth. Rebben dit verzoek zeer ernstig over
wogen en, niet genoegzaam ingelicht iioor het verzoekschrift*
aan den Raad, hebben Burg. en Weth. verzocht om met eene
Commissie uit het Bestuur de zaak mondeling te behandelen. Daarna
heb ik mij persoonlek met den Wethouder van Fabricage begeven
naar de Ambachtsschool om de zaak nog nader te bespreken en te
onderzoeken. Dit onderzoek en die bespreking hebben geleid tot de
meening van Burg. en Weth dat op het verzoek geen gunstig advies
aan den Raad mag worden uitgebracht.
Wy zijn tot die conclusie gekomen door na te gaan de geschiedenis
van de Ambachtsschool en ook door de inlichtingen, die wij mondeling
en schriftelijk van het Bestuur dier school hebben ontvangen.
Nu wil ik, hoewel ik zooveel mogelijk alle onaangenaamheden
wensch te vermijden, toch hierop wijzen, dat ik met verbazing heb
gezien het verwijt door het Bestuur der Ambachtsschool tot Burg. en
Weth. gericht, van mededeelingen aan den Raad te hebben gedaan
ontleend aan de conferentie van Burg. en Weth. met de Commissie
uit dat Bestuur over deze zaak gehouden.
Die beschuldiging vind ik daarom zoo vreemd, omdat wat ons bier
verweten wordt tallooze malen gebeurt en noodwendig moet gebeuren.
Burg. en Weth. zijn hier niet om voor zichzelven de geheimenissen van
de gesubsidieerde instellingen te leeren kennen, maar zij houden derge
lijke conferenties om den Raad des te heter te kunnen voorlichten. Stel
eens, dat de mededeelingen door het Bestuur der Ambachtsschool in die
conferentie verstrekt er ons toe hadden geleid den Raad een tegenover
gesteld advies te geven, een advies dat verhooging van het subsidie in het
belang van de gemeente was, zou men dan denken dat het Bestuur
der Ambachtsschool ons onbescheidenheid zoude ten laste gelegd
hebben? Ik geloof dat de beschuldiging van het Bestuur der school
volkomen ongegrond en onjuist is. Burg. en Weth. zullen voortgaan
met inlichtingen te vragen aan besturen van corporatiën en van hen
die verzoeken indienen om daaraan argumenten te ontleenen voor
hunne voorlichting van den Raad. Burg. en Weth. zjjn er juist om
dergelyke zaken te onderzoeken en het noodige licht te doen opgaan.
Zooals ik reeds zeide wil ik zooveel mogelijk vermijden onaange
naamheden ter sprake te brengen, maar toch zou ik wel deze vraag
willen doen: denken dezelfde heeren die tot het College van Dag.
Bestuur het verwijt richten van groote onbescheidenheid wel eens
ernstig na over hetgeen zij zeiven hebben gedaan? Zij toch hebben
mededeelingen gedaan uit een onderhoud in mijne kamer met mij
gevoerd. Dit was een zeer vertrouwelijk onderhoud. Wanneer bij den
Burgemeester komen twee leden van een bestuur om te trachten
hem in eene zaak tot eene andere meening te brengen en men doet
dan naderhand uit het daar gesprokene nog bovendien onjuiste aan
halingen, dan geloof ik dat veeleer daar van onbescheidenheid mag
worden gesproken.
Maar ik wil er verder niet over spreken. Ik zou den heeren nooit
dergelijke onbescheidenheid ten laste hebben gelegd, hoewel hunne
mededeelingen wellicht racer dien naam verdienen, dan die, welke
wij aan den Raad overbrachten uit ons officieel onderhoud met het
Bestuur der Ambachtsschool.
Burg. en Weth. zyn na zeer uitvoerig overleg en na nauwgezette over
weging tot de conclusie gekomen, dat op het verzoek geen gunstig
advies aan den Raad kon worden uitgebracht.
Wij deden dit zeer noodc de uitvoerigheid, waarmede wij ons
onderzoek hebben ingesteld, moge daarvan ten bewijze strekken
zeer noode, omdat natuurlijk Burg. en Weth. ongaarne adviseeren in
strijd met den wensch van het Bestuur van een gesubsidieerde in
stelling zoo nuttig als de Praktische Ambachtsschool, van een Be
stuur dat zich geheel belangeloos zooveel moeite geeft voor dat groote
gemeentebelang.
Doch bij alle waardeering voor den ijver van het Bestuur eener
gesubsidieerde instelling, dat uil den aard der zaak alleen maar te
zorgen heeft voor den bloei der inrichting, bij alle waardeering voor
de bekwaamheid en de voortvarendheid van den Directeur van de
Praktische Ambachtsschool, die, zooals van zelf spreekt, alleen het
oog richt op de stichting, die hem lief geworden is, en op zijn wensch
om haar zoo spoedig mogelijk goed, groot en uitgebreid te maken,
moet men niet vergeten, dat, bij het beoordeelen van eene dergelijke
zaak, Burg. en Weth. op een geheel ander standpunt slaan. Wij
moeten daarbij letten op onze gemeente-administratie in het algemeen,
op de gemeentefinanciën en de linancieele draagkracht der ingezetenen.
Er zijn in groote gemeenten tal van wenschen te bevredigen, tal van
belangen te steunen en te bevorderen, en wanneer men ons komt
vragen om eene vaste bijdrage op de gemeentebegrooting te brengen,
een bijdrage die er nooit van verdwijnen zal, dan is het toch zonder
oenigen twijfel waar, dat Burg. en Weth. vooral dergelijke aanvragen
zeer angstvallig en zeer zorgvuldig hebben te overwegen.
In ons uitvoerig rapport hebben wij medegedeeld al wat de ge
meente tot dusver voor het ambachtsonderwijs heeft gedaan en wy
zijn tot de ernstige overtuiging gekomen, dat wy, in verband met de
andere eischen der gemeente-administratie, met het tegenwoordig aan
zienlijk jaarlyksch subsidie van f 4000, voorloopig althans, aan de
grens zijn gekomen van den financieelcn steun van de gemeente aan
de Ambachtsschool.
In het bekende schrijven van de leden van het Bestuur der Prak
tische Ambachtsschool aan de leden van den Gemeenteraad, dat ik
straks met een enkel woord zal bespreken, wordt aan Burg. en Weth.
kwalyk genomen vooral deze uitdrukking, dat wij hoopten, dat het
Bestuur voortaan wat meer de tering naar de nering zal zetten.
Daaruit leidt het Bestuur der Ambachtsschool af, dat Burg. en Weth.
in het openbaar het Bestuur van onbekwaamheid verdacht maken.
Nu moet ik zeggen, dal in ons rapport niets voorkomt dat eene dergelijke
gevolgtrekking rechtvaardigt en dat daarin met geen enkel woord is gezegd
dat het Bestuur onbekwaam zou wezen voor zijn taak. Wy hebben
alleen gezegd, en dit zeg ik nogmaals, dat het Bestuur al te ijverig
en al te voortvarend om de Praktische Ambachtsschool uit te breiden,
daarbij niet voldoende rekening houdt met de financiën, waarover de
Ambachtsschool te beschikken heeft.
Tot uitbreiding werd en wordt overgegaan vóórdat de zekerheid
is verkregen dat de daarmede gepaard gaande onkosten kunnen wor
den gedekt. Tegen zulk eene financieele politiek komen wy op en
moeien wij opkomen, wanneer men den te vroeg getrokken wissel door de
gemeentekas wil laten bonoreeren.
Het Bestuur zegt: »het beheer is steeds met de nauwgezetste zuinig
heid gevoerd.Dat hebben wij in ons rapport niet tegengesproken.
Het Bestuur gaat dan voort: «geene enkele uitgaaf is gedaan die niet
dringend noodzakelijk was." Wat dringend noodzakelijk is, daarover
kan altyd verschil van meening bestaan; wat de een dringend nood
zakelijk acht, meent de ander dat nog best uitgesteld kan worden.
Wat daarvan echter zijn moge, ieder zal moeten toegeven dat nooit
en dit geldt ook voor dringend noodige uitgaven uitgaven mogen
gevoteerd worden, waarvan de dekking niet is aangewezen, waarvan
men niet de zekerheid heeft dat zij kunnen betaald worden. Dit nu
heeft het Bestuur der Ambachtsschool niet in het oog gehouden, en
daarom las ik met verbazing in hetzelfde stuk deze woorden: «geen
stap tot uitbreiding werd gezet dan die goed overdacht was en binnen
de perken der draagkracht blee/."
Ik las die woorden met te grooter verbazing omdat daarop onmid
dellijk volgt: «alleen in 1894 zijn wij gedwongen geweest meer leer
lingen aan te nemen dan ons budget kon velen." Dan ons budget
kon velen.
Nu vraag ik: is er nog een bewjjs noodig voor de stelling dat het
Bestuur der Ambachtsschool uitgaven voteert, haar budget overschrijdt
met uitgaven waarvan de dekking niet is aangewezen?
Alleen de toezegging van den Minister van Binnenlandsche Zaken
dat hij ernstig zal overwegen of hij, niet op deze begrooting, maar
op die van het volgende jaar eene verhooging van het subsidie zal
voordragen, brengt het Bestuur er toe om tot eene uitbreiding te
besluiten en meer leerlingen aan te nemen dan het budget der school
kan velen. Wanneer nu het Bestuur der Ambachtsschool niet zonder
palhos deze vraag stelt: «wij vragen met volle gerustheid aan den
Gemeenteraad of wy anders hadden kunnen en mogen handelen"?
dan ligt het nuchtere antwoord voor de hand: ja zeker! gij hadt
anders moeten handelen, gy hadt niet mogen uitbreiden, vóórdat gy
de zekerheid hadt verkregen die uitbreiding te kunnen bekostigen.
Hadden Burg. en Weth. nu niet het recht om in hun rapport aan
den Gemeenteraad de hoop uit te drukkeu, dat het Bestuur der Am
bachtsschool voortaan wat meer de tering naar de nering zoude
zetten? 3
Meent nu niet, Mijne Heeren, dat het de eerste maal is dat
het Bestuur der Ambachtsschool op deze wijze heeft gehandeld, uit
gaven heeft gevoteerd waarvan zij de zekerheid mistte die te kunnen
betalen. Zeer leerzaam in dit opzicht is de wijze waarop het oor-