44 MAANDAG 10 JUNI 1895. vergunningen krachtens dit artikel verleend de volgende voorwaarden verbonden: 1". Het riool zal een doorsnede moeten hebben van 0.30 x 0.40 M. 2°. De wanden zullen eene dikte moeten hebben van 0.18 M., liet gewelf eene dikte van 0.09 M., de bodem eene dikte van 0.18 M.; het gewelf zal half cirkelvormig en het geheele riool van eene harde steensoort in sterke bastcrdtras gemetseld worden. 3°. De uilmonding in de gracht zal met den bovenkant 0.90 M. onder N. AP. komen. 4°. De herstellingen en de vernieuwingen aan bestratingen en aan den walmuur zullen door de gemeente worden verricht en de kosten door de belanghebbenden worden gedragen. 5'. Daags vóór den aanvang der werkzaamheden zal daarvan schrif telijk aan Burg. en Weth. kennis gegeven moeten worden. De beerputten moeten van cemenlsteen vervaardigd en waterdicht zijn en 0.75 M. onder het terrein voldoende worden afgedekt. Zij moeten op tijd geledigd worden. Binnen gebouwen mogen geene beerputten worden gemaakt en al daar bestaande moeten worden opgeruimd binnen een door Burg. en Weth. te bepalen termijn. Boven een beerput mag geen gebouw worden opgetrokken. Bij den aanleg van gemeenteriolen zijn de eigenaren van woningen, die daaraan volgens het oordeel van Burg. en Weth. kunnen aange sloten worden, steeds verplicht, op schriftelijke kennisgeving van Burg. en Weth., binnen den daarbij aangegeven termijn, tot die aan sluiting, overeenkomstig de voorschriften van Burg. en Weth.. mede te werken.'' De Voorzitter. Ook in dit artikel moet eene kleine wijziging worden aangebracht. «Binnen gebouwen mogen geene beerputten worden gemaakt en aldaar". Dit moet zijn. «Binnen gebouwen mogen geene beerputten worden gemaakt. Aldaar bestaande enz." Bij de Commissie voor de strafverordeningen en vooral bij de Com missie van Fabricage heeft het een ernstig punt van overweging uit gemaakt of niet alle beerputten moesten worden verboden, omdat dit niet de beste wijze is ter afvoering van faecaliën. Juist met het oog op den bestaanden toestand en de onmogelijkheid om alle privaten direct aan de riolen aan te sluiten, kunnen de beerputten evenwel nog niet verboden worden, maar binnen gebouwen wil men ze nu ook absoluut verwijderen. De heer Driessen. Ook dan wanneer zij aangesloten zijn aan een gemeentcriool? De Voorzitter. Als zij aangesloten zijn aan een riool zijn het geen beerputten meer. Een beerput is een gesloten verzamelplaats van faecaliën, waar deze worden opgeborgen tot dat de ruimer ze weghaalt. De heer Driessen, Wanneer die uitlegging aan den naam van beerputten gegeven wordt, dan heb ik verder tegen de bepaling geen bezwaar. De heer Du Rieu. Ik meen mij te herinneren dat voor de huizen naast den heer Van Dijk voorgeschreven werd dat zij eene inrichting moesten hebben waarin de faecaliën werden verzameld. Zijn die nu in de huizen of in de binnenplaatsen? De Voorzitter. In de tuinen. Die mogen bljjven bestaan. Alleen de binnen de buizen aanwezige beerputten moeten weg, binnen een door Burg. en Weth. te stellen termjjn. Art. 22 worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. 9e artikelen 23 en 24 worden achtereenvolgens zonder beraadsla- ging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 25, luidende: »D»ar waar de toestand van eenig riool van een perceel volgens het oordeel van Burg. en Weth. verbetering, herstelling of vernieuwing vordert, is de eigenaar of vruchtgebruiker verplicht die verbetering, herstelling of vernieuwing aan te brengen, overeenkomstig de aanwijzing van Burg. en Weth. en onder toezicht van den Gemeente-Architect. Kan de verbetering of vernieuwing niet worden verkregen, tenzij de riolen in een ol meer naburige perceelen worden opgebroken, dan zijn de bewoners dier perceelen verplicht zulks te gedoogeD, en is de eigenaar of vruchtgebruiker verplicht die verbetering, herstelling of vernieuwing, welke Burg. en Weth. zullen noodig oordeelen, aan te brengen, onder toezicht van den Gemeente-Architect. De heer Stadhouder. M. d. V.l Zoude het geene overweging ver dienen om in de tweede alinea Rchter de woorden: «dan zijn de bewoners dier perceelen verplicht zulks te gedoogen" te voegen: en hun aandeel in de kosten te dragen De Voorzitter. Dat zoude misschien wenschelijk zijn, maar het behoort niet tehuis in deze verordening; dat is eene quaestie van burgerlijk recht. De heer Drucker. M. d. V.! In verschillende artikelen wordt ge sproken van: eigenaar, vrachtgebruiker of beheerder. In andere ar tikelen wordt «beheerder" weggelaten, en alleen gesproken van eige naar of vruchtgebruiker. Is daarvoor eene bepaalde reden? De Voorzitter. Waar in artikelen eene of andere verplichting wordt opgelegd, welke slechts door eigenaar of vruchtgebruiker kan worden aanvaard, worden deze alleen genoemd. De beheerder wordt dan niet genoemd, omdat deze geen recht heeft de verplichting na te komen. Wanneer het geldt quaesties van veranderingen, verbete ring, vernieuwing in eigendommen kan de beheerder moeielijk in de uitvoering toestemmen, daarover moet de eigenaar of vruchtgebruiker de beslissing hebben. De heer Drucker. Ik zal mij niet tegen de opvatting verzetten, maar de grens is toch niet scherp te trekken. Art. 20 bijv. legt de verplichting tot watervoorziening ook op aan den beheerder, art. 21 doet hetzelfde ten aanzien der privaten. En dit kunnen toch soms yrij ingrijpende bemoeiingen zijn. Art. 25 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 26, luidende: «Niemand mag het water van de daken of van de balcons op den openbaren weg of in de openbare wateren laten afloopen, dan door middel van een aan den gevelmuur bevestigde buis, welke bij nieuwe gebouwen en bjj herbouw met het riool of de gracht in verbinding zal worden gebracht. Bij bestaande toestanden zal de uitmonding niet hooger dan 0.35 M. boven den beganen grond mogen liggen. Bij geheele of gedeeltelijke vernieuwing dezer buizen, zal de loo- zing worden gebracht naar het riool of de gracht. Voor het geval de loozing naar het riool wordt gebracht zal een ijzeren kolk met stankscherm moeten worden aangebracht. Vuil water uit gebouwen zal niet anders dan door voldoende buis- leidingen, voorzien van een ijzeren kolk met stankafsluiter naar het riool of de gracht mogen worden gebracht. De uitmonding in de gracht zal niet hooger mogen komen dan 0.90 M. onder N. AP. Afwijking van bovenstaande bepalingen kan door Burg. en Weth. schriftelijk worden toegestaan". De heer Drucker. M. d. V.! In dit artikel trof mij een verschil in redactie met andere artikelen, waarvan ik de reden gaarne zoude vernemen. In de 3e alinea staat: «Bij geheele of gedeeltelijke ver- nieuwing dezer buizen", terwijl elders in soortgelijke gevallen alleen wordt gesproken van «vernieuwing" zonder meer. Zou dat woord «gedeeltelijke" geene aanleiding kunnen geven tot moeielijkheid? De Voorzitter. Bij geheele of gedeeltelijke vernieuwing wordt de strengste toepassing gehuldigd. Het wil daar zeggen bij elke ver nieuwing, hoe gering ook. Staat er alleen vernieuwing dan wordt meer bedoeld eene geheele vernieuwing, want elk herstel is geene vernieuwing. Art. 26 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 27, luidende: «Stookplaatsen, schoorsteenen en andere rookleidingen moeten, tenzij Burg. en Weth. het bezigen van metalen pijpen toestaan, gemetseld worden ter dikte van ten minste 0.08 M., op een steenen wulf of ander brandvrij fundament en van voldoende verankering voorzien. Muren, waartegen zij worden gemetseld, moeten over de geheele daardoor ingenomen ruimte een dikte hebben, van ten minste 0.18 M. Schoorsteenen welke gebouwd worden tegen bestaande of nieuwe muren moeten geheel worden ommetseld ter dikte van 0.05 M. Bij vernieuwing van bestaande schoorsteenen, stookplaatsen of rook leidingen zijn deze bepalingen evenzeer van toepassing. Het in dit artikel vermelde mag niet dan na kennisgeving aan en met goedkeuring van Burg. en Weth. worden gemaakt of vernieuwd." De heer Du Rieu. Moet nu een schoorsteen die tegenwoordig van een zinken buis is voorzien ook veranderd worden? De Voorzitter. Alleen bij vernieuwing. Wordt er bijv. een dek stuk op de schoorsteen aangebracht, dan is dit geene vernieuwing maar eene herstelling. Stond in het artikel: bij geheele of gedeelte lijke vernieuwing, dat zou het artikel ook op zulk een schoorsteen toepasselijk zijn. Art. 27 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artt. 2830 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 31, luidende; «Wanneer de rookgassen of dampen, zich uit eenig gebouw verwijderende, zoo hinderlijk zijn, dat daartegen voorziening noodig is, zal de eigenaar of vruchtge bruiker van het gebouw, waaruit die hinder ontstaat, zoodanige ver andering of verbetering als door Burg. en Weth. binnen een door hen te stellen termijn wordt aangewezen moeten aanbrengen." De Voorzitter. In dit artikel zal eene redactie-wijziging moeten aangebracht worden. De drie laatste regels zullen moeten gelezen worden: «Zoodanige verandering of verbetering als door Burg. en Weth. wordt aangewezen, binnen een door hen te stellen termijn moeten aanbrengen. De heer Cock. M. d. V. Ik heb tegen dit artikel een juridisch be zwaar, dat door mjj in de Commissie voor de Strafverordeningen, waarvan ik M. d. V., met den heer Fockema Andreae de eer heb onder uw voorzitterschap lid te zijn, breedvoerig is uiteengezet, doch welk bezwaar door u beiden niet in die mate gedeeld werd als ik gewenscht en verwacht had. Ik wensch nu den Raad niet lastig te vallen met eene uit den aard der zaak vrij vervelende herhaling van mijn juridisch betoog, doch van den anderen kant zoude het geene houding hebben enkel tegen te stemmen, zonder met een enkel woord mede te deelen waarom ik zal stemmen tegen dit artikel. Dit artikel treedt in een onderwerp dat reeds door een hoogeren wetgever is geregeld. Deze materie wordt reeds geregeld door de wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad n#. 95) tot regeling van het toezicht bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken; de zoogenaamde hinderwet, welke wet in de plaats is gekomen van het Koninklijk besluit van 1824. In die wet wordt bepaald welke soort van inrichtingen hinderlijk kunnen zijn en wat in zulke gevallen zal moeten geschieden. En nu zullen wij nog verder op dat gebied treden reeds door een hoogeren wetgever ingenomen, terwijl het toch eene bekende zaak is, dat een lagere wetgever, hier dus de Raad, geen onderwerp mag regelen reeds geregeld door een hoogeren wetgever. Dat staat uit drukkelijk voorgeschreven in art. 150, juncto art. 151 van de ge meentewet. Elke inmenging onzerzijds is derhalve in strijd met de gemeentewet en eene bepaling in strijd met de wet mag, mjjns inziens, stellig niet voorkomen in eene verordening van den Gemeenteraad van Leiden. De Voorzitter. De wet Van 1875 heeft bepaalde inrichtingen op het oog, vermeld in de artt. 1 en 2. Nu worden hier zaken geregeld

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 2