88
DONDERDAG 6 JUNI 1895.
Is bijv. wijziging of verandering van een klein gedeelte eener wo
ning herbouw Alleen om in de toekomst verdiepingen van niet
lager dan 2.90 M. te krijgen is de bepaling gemaakt. In art. 20
wordt evenwel de 2e alinea ook toepasselijk verklaard op bestaande
woningen. Daar wordt het uitdrukkelijk vermeld. Art. 12, de hoofd
schotel van deze verordening, wordt wel uitdrukkelijk toepasselijk
verklaard bjj herbouw inaar daarentegen niet, bij bestaande woningen.
Wanneer iemand een huis heeft van eene oppervlakte van 24 M2 en
2 kamers elk van 12 M1, dan kan gerust zulk eene kamer tot af
zonderlijke woning worden bestemd. Maar wanneer bjj den bouw
van eene nieuwe woning blijkt dat een kamer 14 M1, de ander 12
M2 is, terwijl deze laatste tot afzonderlijke woning wordt bestemd,
dan valt zulk eene woning onder de bepaling van art. 12 en mag de
kamer van 12 M1 niet tot afzonderlijke woning bestemd worden. Het is,
dunkt mij, ook billijk dat deze bepaling alleen slaat op nieuwen
bouw. Er zgn hier ter stede nog verschillende toestanden die hoe on-
gewenscht ook, maar niet plotseling kunnen worden veranderd. Maar
zal de heer Drucker vragen, hoe zal het blijken dat steeds eene
kamer tot afzonderlijke woning ingericht eene oppervlakte heeft van
14 M2? Wel, dat zal men moeten nagaan en daarbij heeft men een
groot hulpmiddel in het bevolkingsregister, daar staan de bewoners
van eéne kamer vermeld. Men zal dus bij nieuwe huizen kunnen
nagaan of er werkelijk voor die kamers eene oppervlakte van 14 M2
is bestemd.
Nu geef ik volkomen toe dat eene ruimte van 14 M2 niet voldoende
zoude zoude zjjn voor 24 personen, maar dat 24 personen in een
vertrek wonen zal toch wel zulk een exceptioneel geval zijn dat het
niet in aanmerking behoeft te worden genomen.
Waar ik sprak van bestaande toestanden had ik tot dusver het oog
alleen op bouw en herbouw van woningen, maar het spreekt van
zelf dat andere bepalingen bjjv. betrekkelijk afsluiting van open
erven ook toepasselijk zjjn op bestaande toestanden. Zoo zal iemand
kunnen worden verplicht zjjn aan den openbaren weg gelegen erf af
te sluiten. De bepaling daaromtrent geldt zoowel voor de tegen
woordige open erven als die welke later zullen voorkomen. Zoo is
het ook by deze verordening verboden houten pennen in den grond
te steken, het spreekt van zelf dat alle houten pennen die nu zonder
vergunning in den grond zitten krachlens deze verordening zullen
moeten verdwjjnen.
De heer Drucker. M. d. V.! Ik dank u zeer voor de gegeven in
lichtingen. De quaestie van het getal personen dat kan wonen in
eene zekere ruimte zou tot een ernstiger debat aanleiding kunnen
geven dan wellicht door uwe opmerking bedoeld was. Ik heb het
cjjfer van 24 natuurlijk zoo maar als voorbeeld genoemd. Wanneer
men echter eene statistiek maakte van de werkelijk bestaande groote
gezinnen in Leiden, dan zou men zien, dat menig gezin niet vol
doende is gehuisvest in eene ruimte, gelijk die welke als minimum
door deze verordening wordt aangegeven. Eene kamer met eene opper
vlakte van 14 M2 en eene hoogte van 2.90 M. heeft een inhoud van ongeveer
40 M'. Nu is de minste woonruimte, door deskundigen voor een mensch
gesteld, zeker niet minder dan 10 M3; zoodra derhalve een gezin
meer dan 4 personen lelt, wordt eene kamer als de verordening
aangeeft al te krap. Intusschen is deze quaestie nu bij deze veror
dening niet aan de orde en ik stap er dus van af.
Wat uw antwoord betreft op mjjne vragen geloof ik nu te kunnen
aannemen, dat de zaak geene aanleiding zal geven tot twijfel. Wan
neer het stelsel, door U aangegeven, geacht mag worden in de ver
ordening consequent te zijn toegepast, weet men althans, waaraan
men zich te houden heeft.
De Voorzitter. De heer Drucker weet dat ik het volkomen met
hem eens ben; ik zoude ook wenschen dat er eene verordening op
het wonen was, maar juist met het oog op bestaande toestanden zie
ik daarin groote moeieljjkheid. Dat zal later werkelijk veel beter
kunnen geregeld worden, wanneer men door deze verordening eerst
eene verbetering van het bouwen heeft verkregen.
De heer De Goeje. M. d, V.! Wanneer een bestaand huis wordt
afgebroken en weder wordt opgebouwd, is dit dan volgens deze ver
ordening bouw of herbouw?
De Voorzitter. Dat hangt er van af hoe wordt afgebroken. Wordt
een gedeelte van het huis tegen den grond geworpen, dan is het
herbouw, maar wanneer er bijv. een stuk tuin bij wordt gevoegd
om daarop ook te bouwen, zal het nieuwe bouw zjjn. Dat is eene
feileljjke quaestie die in elk gegeven geval moet beslist worden.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De artt. 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 4, luidende: «Het is verboden een gebouw
te stellen, te herbouwen of te veranderen, te sloopen of uit te breken
zonder voorafgaande schriftelijke kennisgeving aan Burg. en Weth. en
anders dan met inachtneming van de door Burg. en Weth. te stellen
voorwaarden, welke slechts mogen ontleend worden aan voorschriften
bjj Wet, Koninklijk Besluit ot Verordening van den Raad gegeven in
bet belang van openbare orde, veiligheid en gezondheid.
De Voorzitter. Mag ik dit artikel even zelf aanvullen? Er staat:
met inachtneming van de door Burg. en Weth. te stellen voorwaar
den, welke slechts mogen ontleend worden aan voorschriften bjj Wet,
Koninklijk Besluit of Verordening van den Raad gegeven enz. Nu
heeft de heer Fockema Andreae mij er op attent gemaakt dat ver
geten was melding te maken van verordeningen van de Provinciale
Staten. Ik geef dus in overweging achter Koninklijk Besluit te doen
volgen: Verordeuing van de Provinciale Staten of van den Raad, enz.
De heer Drucker. M. d. V.! Dit artikel verbiedt een gebouw te
stellen, te herbouwen of te veranderen, zonder voorafgaande schrif
telijke kennisgeving aan Burg. en Weth.
Nu kan men evenwel ook iets doen wat van groot belang is en
waarvan geen kennis behoeft te worden gegeven, nl. het bestemmen
van een huis tot woonhuis, dat aanvankelijk daartoe niet bestemd
was. Ik zou willen vragen of ook voor dit geval niet eene schrifte
lijke kennisgeving aan Burg. en Weth. gewenscht ware. Anders toch
is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat iemand opricht een gebouw
waaraan hij de bestemming geeft van pakhuis of winkel, maar dat
hij, wanneer het gebouw gereed is, tot het inzicht komt dat het
eigenlijk verstandiger is het tot woonhuis te bestemmen. Rest de
vraag, of de bepalingen der verordening omtrent woonhuizen
dan daarop van toepassing zijn. In elk geval zoude het goed zijn,
wanneer aan Burg. en Weth. van zulk eene veranderde bestemming
kennis moest worden gegeven; dan zouden zij wel middelen weten
om de zaak toch in orde te brengen. Zou het daarom geen aanbe
veling verdienen, aan dit artikel toe te voegen, dat het is verboden
een gebouw of gedeelte van een gebouw tot woonhuis te bestemmen
zonder schriftelijke kennisgeving aan Burg. en Weth.
De Voorzitter. De heer Drucker is zoo beleefd geweest de ver
schillende door hem te maken opmerkingen schriftelijk eerst aan mij
mede te deelen, hij zal dan ook bemerkt hebben dat van zijne op
merkingen ruim gebruik is gemaakt.
Het punt nu door hem ter sprake gebracht is in de Commissie
voor de strafverordeningen en in de Commissie van Fabricage speciaal
overwogen, maar de quaestie stuitte hierop af, dat het is eene ver
ordening op het bouwen en sloopen en niet op het bewonen.
Volgens art. 6 is ieder ook verplicht mededeeling te doen van de
bestemming van een gebouw. Daar staat dat ingeval van op-, her- of
verbouw eene nauwkeurige opgave moet geschieden van de bestem
ming. de ligging enz. van het perceel, terwijl het volgens art. 4 ver
boden is een gebouw te veranderen zonder schriftelijke kennisgeving
aan Burg. en Weth. Nu zal men mij moeten toegeven dat, wanneer
ik een varkensstal ga veranderen in een woonhuis, dit eene veran
dering is die aanleiding geeft tot verbouwing en dus valt onder art. 6.
Wordt een nieuw huis verbouwd dan valt het onder art. 12.
De heer Drucker. Wij maken natuurlijk eene verordening tegen
over de kwaadwilligen. Nu stel ik het geval, dat iemand een ge
bouw wil oprichten. Hij geeft nu aan Burg. en Weth. kennis dat
hij in die en die straal een pakhuis wil oprichten hetwelk hjj nauw
keurig beschrijft. Nadat dit «pakhuis" is gebouwd, geeft hij er de
bestemming van woonhuis aan. Is dat ergens verboden? Wanneer
hij het gebouw nu door een of meer gezinnen laat bewonen en hem
wordt vanwege Burg. en Weth. gezegd: die woning voldoet niet aan
de eischen, voor een woonhuis gesteld, kan hjj dan niet antwoorden:
Dat is misschien waar, maar ik heb een pakhuis gebouwd en later
heb ik mjj bedacht en er een woonhuis van gemaakt.
De Voorzitter. Maar dan geeft zoo iemand eene andere bestem
ming aan het gebouw dan waarvoor hij vergunning heeft gevraagd.
De heer Drucker. Ja, maar dat is nergens verboden.
De Voorzitter. Dit is wel verboden. Art. 53 zegt: «Niemand zal
van eenige vergunning, in deze verordening vermeld, gebruik mogen
maken dan met nakoming van de daaraan verbonden voorwaarden
en bepalingen.
Het niet nakomen van die bepalingen en voorwaarden doet de
vergunning, onverminderd de strafbepalingen van art. 59, alle kracht
verliezen".
Burg. en Weth. die kennis hebben gekregen van de bestemming
van een gebouw en dit wel zullen hebben gecontroleerd, zullen bij
verandering van bestemming zeggen: gij hebt aan de voorwaarden
niet voldaan. Wanneer iemand een pakhuis gaat inrichten tot woning
zal dit toch wel eene verandering zijn en als zoodanig vallen onder
art. 4.
De heer Dekhüïzen. Wanneer ik op grond van ervaring mag
spreken als zijnde belast met het toezicht op de bevolkingsregisters,
zou ik ten sterkste willen ondersteunen wat door den heer Drucker
wordt voorgesteld. De bevolkingsregisters zjjn daar, om ons te leeren
hoe herhaaldelijk het voorkomt dat huizen dan weder als pakhuizen
dan weder als woonhuizen worden opgegeven. En in dergeljjke ge
vallen hebben wij niet te doen met nieuwe huizen.
De Voorzitter. Ik geef toe dat op dit oogenblik bestaande pak
huizen kunnen worden veranderd in woonhuizen zonder in strjjd te
komen met de verordening. Wanneer wjj de verordening van toe
passing wilden verklaren op bestaande gebouwen, zou zij, ik w|js
daar nogmaals op, zeer impopulair worden. Maar het geval door den
heer Drucker gesteld is niet mogeljjk waar het geldt nieuwe ge
bouwen.
De heer Hasselbach. Ik geloof dat het zeer moeieljjk zoude gaan
een pakhuis in te richten tot woonhuis. In de eerste plaats moeten
in een woonhuis zy n schoorsteenen, en wanneer die worden gebouwd
moeten de rooimeesters de stukken in handen krijgen en die zullen
dan dadeljjk wel merken dat de bestemming van het gebouw veran
derd is en niet vergunnen voort te gaan met het inrichten van een
pakhuis tot woonhuis zonder dat aan de bepalingen is voldaan.
De heer Drucker. De vraag is deze: Mag ik een pakhuis bouwen
met de geriefelijkheden van een woonhuis? Dat is nergens verboden.
Wanneer ik aanvraag een luxe pakhuis te mogen bouwen met schoor
steenen enz., dan zal men niet kunnen antwoorden: zulk een pakhuis
mag niet gebouwd worden. Men staat voor de mogelijkheid dat
iemand aanvraagt een pakhuis te bouwen om er naderhand een woon
huis van te maken. En of hjj daartoe vergunning noodig heeft, acht
ik niet zoo zeker, als door u, M. d. V., wordt beweerd.
De heer Dekhuizen. Welk bezwaar kan er bestaan om in art. 4
in te lassen: of alsnog tot woning te bestemmen of te veranderen.
Bij tal van perceelen komt het voor dat zij vroeger tot woonhuis ge
bezigd nu worden gebruikt als bergplaats. Zjj zijn niet tot bergplaats
veranderd omdat men daaraan behoefte had, maar omdat men ze als