D.nLÏÏ£ 22'2' ,89S' 16 Aan den Gemeenteraad van Leiden. Mevrouw de Wed. J. L. Hanozet GordonVerschoor geeft met verschuldigden eerbied te kennen, dat haar pupil M. E. Schroder, leerling der Hoogere Burgerschool voor Jongens, op 22 December de school en de stad heeft verlaten. Mitsdien verzoekt zij haar vrijstelling te willen verleenen van het betalen van schoolgeld over de twee laatste kwartalen van den loopenden cursus. Mevr. A. C. E. Hanozet GordonVerschoor. Leiden, 31 December 1894. N0, Leiden, 23 Februari 1895. Onder overlegging van bijgaand verzoekschrift van S. Rijkes, om restitutie en vrijstelling van de betaling van schoolgeld voor het be zoeken van de Hoogere Burgerschool voor Jongens als vakleerling voor de Wiskunde, hebben wjj de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat adressant in November des vorigen jaars de school heeft verlaten doch van zjjn vertrek eerst op 27 Januari jl. heeft kennis gegeven. Wij meenen U derhalve in overweging te moeten geven afwijzend te beschikken op het verzoek om restitutie van het betaalde school geld over het le kwartaal doch vrijstelling te verleenen van de be taling van het schoolgeld over de laatste twee kwartalen van den cursus 1894/95. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Welh. van Leiden. WelEdel Achtbare Heeren! Doordat de lessen in Wiskunde in het eerste kwartaal aan de Hoogere Burgerschool alhier, telkens werden veranderd, zonder dat ze mij (vakleerliDg) daarvan kennis gaven, kwam ik met de Wiskunde op achter, en voelde mij eindelijk verplicht, voordat het eerste kwar taal nog ten einde was, de school niet meer te bezoeken; tot mjjne groote verwondering, kreeg ik telkens aanmaningen om het schoolgeld van het tweede kwartaal te betalen, waarin ik eindelijk toestemde. Zou de mogelijkheid niet kunnen bestaan, dat ik dit laatste school geld terug zou kunnen ontvangen, en dan vrjj kan bljjven bet volgende ook te betalen? Hoogachtend beb ik de eer te zijn, WelEdel Achtbare Heeren Uw Dw» Dn. Leiden, 22 Februari 1895. S. Rijkes, Molensteeg 25. N'. 5». LICHTSTERKTE. Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van 1117 Februari 1895. H\ Datum. Uur. Aantal. Gemiddelde Eng. Standkaarsen. 1 Feb. 11 5.45—7.45 7 16.6 2 12 5.45—7.30 8 16.8 8 13 5.45—7.45 7 16.4 4 14 5.45—7.45 8 16.6 5 15 5.45—7.30 7 16.6 6 16 5.45—7.45 8 '16.8 7 17 5.45—7.45 8 16.8 Leiden, 28 Februari 1895. Ter vervulling van de vacature aan de Jongensschool 2e klasse, ont staan door het overlijden van den tweeden onderwijzer W. Goemans, hebben wij de eer U hierbij eene voordracht aan te bieden, opge maakt in overleg met den Arrondissemenls-Schoolopziener na inge wonnen bericht van het hoofd der school, ter benoeming van een tweeden onderwijzer op eene aanvangsjaarwedde van ƒ900, als: 1- Wuysler, tweede onderwijzer aan de school 3e klasse n*. 4, 2 A. L. Van den Berge, derde onderwijzer aan de betrokken school en L^P, ^Bouma, eveneens derde onderwijzer aan de meergenoemde Onder mededeeling dat de betrekkelijke stukken en rapporten ter inzage van de leden in de Leeskamer zijn nedergelegd, verzoeken wij U tot eene benoeming te willen overgaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. ®1' Leiden, 28 Februari 1895. Naar aanleiding van nevensgaand adres van Mejuflr. II. J. De Fremery, houdende verzoek om den door demping der sloot aan den Morschsingel verkregen grond, die bjj beschikking van Uwe Verga dering van 11 September 1884 aan nu wijlen den heer P. I. De Fremery in gebruik werd gegeven, te doen overschrijven op haren naam, hebben wij de eer U mede te deelen dat er bij ons tegen de inwilliging van het verzoek geene bedenkingen bestaan, zoodat wjj U in overweging geven tot de gevraagde overschrijving te besluiten. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. De ondergeteekende neemt de vrijheid beleefd te verzoeken den dgof demping dar sloot aan den Morschsingel verkregen grond, bij beschikking van den Gemeenteraad dd. 11 September 1884 aan den heer P. I. De Fremery in gebruik gegeven, wegens diens overlijden op haren naam te willen overschrijven. Leiden, 25 Februari 1895. Met verschuldigde hoogachting, H. J. De Frehert. N'. 61. Leiden, 1 Maart 1895. Onder overlegging van bijgaand verzoekschrift van Mejuffr. J. M. C. Bomraezijn, om vergunning lot het doen wegbreken van den uitbouw aan het perceel Langebrug hoek Ketelboetersteeg en op de plaats daarvan een kelderingang te doen maken, hebben wij de eer Uwe Vergadering mede te deelen dat ons uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat er tegen de inwilliging van het verzoek geen beden kingen bestaan, zoodat wjj U in overweging geven de gevraagde vergunning te verleenen onder voorwaarde dat de kelderingang vlak wordt gedekt door luiken van plaatjjzer ter dikte van ten minste 3 millimeter, welke aan hengsels in hardsteenen banden in de stoep be weegbaar worden gemaakt en rechthoekig aan beide zjjden draaien; voorts tegen betaling van de verschuldigde recognitie. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan EdelAchtb. HH. Burg. en Weth. van Leiden. EdelAchtb. Heeren! De ondergeteekende Johanna Magdelena Christina Bommezjjn verzoekt UEd. door, de onderteekening dezer om den uitbouw of z. g. n. pot- huisje aan mjjn huis op de Langenbrug hoek, Ketelboetersteeg n'. 7, af te mogen breken en tot kelderingang in te richten, en met een schuin opstaand luik af te sluiten. Uw Achtb. gunstig antwoord inwachtend. Leiden, 15 Januari 1895. Hoogachtend, Mejuffr. J. M. C. Bommezijn. N'. es. Door verschillende omstandigheden bleven wij tot heden nalatig, om U eenige mededeelingen te doen omtrent de onderzoekingen van den Burchthcuvel. Trouwens op de geschiedenis van dit belangrjjk plekje gronds, is door het onderzoek niet veel licht gevallen, zoodat ons stilzwjjgen de wetenschap geen nadeel zal hebben berokkend. Ons onderzoek werd aangevangen, met het graven van een diepe put binnen de ringmuren. Uit de bjjgevoegde teekeningen zal U de juiste plaats der ingraving blijken, terwijl daarop mede zjjn aan gegeven de verschillende aardlagen en de, zjj het ook bescheiden vondsten door ons gedaan. Het zjj ons vergund U eerst een overzicht van onze bevindingen te geven, om daarna mede te deelen, wat naar onze meening daaruit is te besluiten. De bovenste laag, ter dikte van 60 cM. bestaat uit tuinaarde, vermengd met puin van reuzenmoppen en kleinere steenen. Daarop volgen duideljjk zichtbaar van elkander te onderkennen, lagen van gele klei (dik 1.30 M.) donkerbruine klei (dik 1 M.) donkergele klei (dik 2 M.) en blauwe klei; deze laatste begint op 5 M. diepte en bleef dezelfde tot op het diepste punt der ontgraving, nl. 12.50 M. oppervlakte. Op 1.75 tot 2 M. diepte, troffen wij aan verschillende stukken graniet, tufsteen, grauwacken zandsteen en reuzenmoppen. Op 2.10 M. tot 2.25 M. (in de donkerbruine klei) vonden wjj een boscbje takken van 1.50 M. omtrek en groot 2.40 M.; een boomstam metje voor zoover nog te herkennen naar onze meening van een berk. Op 4 M. diepte troffen wjj behalve verschillende steensoorten nog aan bewerkt hout en schaapsbeenderen. Op 5 M. wederom graniet, grauwacken, tuf-, blauwe- en gebakken steen en bewerkt hput. Op 7 M. een boschje takken, nog van bladeren voorzien. Op 8 M. onbewerkt balkhout en eenige takken. Op 10 M. eenige dunne boomstammen, waartusschen steengruis. Op 12 M. een duig van eikenhout. Was bovengenoemde ontgraving geschied in 1891, in het volgend jaar, werd het onderzoek voortgezet, door het graven van een tunnel op ongeveer 6 M. diepte (de grens van blauwe en gele klei) ter lengte van 9 M., gaande in noordwestelijke richting, evenwijdig aan den zjjwand der groote ontgraving. In deze tunnel troffen wjj aan een houten vlonder, waarop eenige boomstammen en verder eenige palen, waarvan er één op een plankje stond. De grootte, hoeveelheid en juiste ligging van een en ander bljjkt uit de bjjgevoegde teekeningen. In den tunnel werden verder ook stukken graniet en tufsteen aan getroffen, benevens enkele brokjes gebakken steen. In de laatste 2 M. van den tunnel werd niets van belang gevonden en het werk verder gestaakt. De uitkomsten van het onderzoek zjjn zeker niet zoo overvloedig als wjj gehoopt hadden en het totale gemis aan overblijfselen van vaatwerk, gereedschappen of wapenen, maken het uiterst moeieljjk iets te bepalen, omtrent den tjjd waarin de burchtheuvel is opge worpen en bewoond. Toch was het onderzoek niet geheel vruchteloos. In de eerste plaats toch leeren wjj er uit, dat het terrein aanvankelijk even laag was als de omgeving, de eiken duig op 12 M. en de boomstammen op 10 M. gevonden, duiden aan, dat ongeveer op dit peil de ophooging is aangevangen, waarbij het weinig afdoet, of men wil aannemen, dat de genoemde voorwerpen zjjn aangespoeld, dan wel op boomgroei en bewoning wjjzen. Die eerste ophooging is vermoedelijk geschied tot eene hoogte va« 9 9 9

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 2