DONDERDAG 8
NOVEMBER 1894.
VIII. Voorstel tol wijziging van de Verordening van 23 October
1888, op de verdeeling der gemeente Leiden in Buurten en Wijken enz.
(Zie Ing. St. n*. 278.)
IX. Verzoek van P. J. Van Venetië, omtrent bet doen rooien van
boomen aan de Uiterstcgracht.
(Zie lug. St. n°. 279.)
Wordt achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stem
ming gunstig op beschikt.
X. Ontwerp-gewijzigde Verordening op den invoer, het vervoer en
de keuring van vee en vleesch en den handel in vlcesch, inet de
adressen van de Leidsche Runder- en Varkensslagersverceniging.
(Zie Ing. St. n°. 263 en 280.)
De heer Pera. M. d. V.! De gewijzigde verordening stelt mij voor
een der moeielykste zaken die ik als raadslid te beoordeelcn heb
gehad.
Wanneer het in het algemeen een controle geldt op een zeker
werk of fabrikaat, dan kan men rekening houden met den arbeid
daaraan verricht, en of men dien arbeid al dan niet goed heeft
gedaan.
Dit is nu bij de vleeschkeuring geheel anders Dat er toezicht is
op het te gebruiken en ingevoerde vleesch acht ik alleszins noodig
en nuttig, maar men sluit bij deze materie op groote bezwaren,
waarmede rekening moet worden gehouden.
Het is nu niet mijn? bedoeling bepaalde aanmerkingen te maken
als wel eenvoudig te wijzen op de moeilijkheden aan de keuring
verbonden.
Men heeft hier toestanden waaraan niets te doen valt. Een koe
kan in hel land loopen en er goed uitzien, zoodat er niet de minste
aanmerking op valt te maken, maar eenmaal geopend blijkt er toch
een of ander niet geheel normaal te wezen. Deze gevallen zijn zoo
talrjjk, dat men wel kan zeggen, dat er weinig beesten zijn waaraan
ten slotte niets blijkt te mankeeren. De goede werking van ccne
verordening als wij nu behandelen hangt dan ook veel af van de
w(jze waarop zij wordt toegepast.
Waar bepaalde ziekteverschijnselen zijn aan te wijzen, daar spreekt
het van zelf dat geene goedkeuring mag geschieden, maar het komt
toch ook dikwijls voor dat, al mankeert er iets aan het beest, het
vleesch daarom volstrekt nog niet schadelijk is voor de consumtie.
En toch heeft men in zulk een geval, wanneer men streng te werk
wil gaan, de macht in handen om zulk vleesch te vernietigen.
Ik stel mij onwillekeurig den boer voor die zijn vee opkweekt en
het voorspoedig ziet opgroeien, maar toch met schrik er aan denkt,
dat het eenmaal verkocht zijnde, kans loopt in het geheel geen waarde
te hebben, omdat hel vleesch den grond in moet. Zijn bestaan hangt
er van af; en als er geoordeeld wordt dat hel vonnis «schadelijk voor
de gezondheid" zich zoo ver moet uitstrekken, hoe is het dan mogelijk
dat er van die schadelijke gevolgen nooit iets is vernomen voor de
keuring. Ook lusschen boer en kooper van het vee zal dit aanleiding
geven lot velerlei moeielijkheid.
De boer zegt: ik wil je het beest verkoopen voor je eigen rekening.
Dank je wel, zegt de slager, ik wil eerst afwachten of het al dan
niet wordt goedgekeurd. Waar de zaak nu zoo is gelegen dat
vleesch naar het algemeene oordeel goed is voor consumtie, maar
het oordeel der wetenschap toch ten gevolge kan hebben, dat het
moet vernietigd worden, daar ligt, mijns inziens, wel een groot be
zwaar, waarmede bjj de beoordeeling en de toepassing van deze ver
ordening rekening moet worden gehouden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.l Een enkel woord naar aan
leiding van het gesprokene door den heer Pera.
Volgens de Verordening mag geen vleesch worden afgekeurd dat
niet schadelijk is voor de gezondheid. Wanneer het bezwaar van
den heer Pera gegrond was, zou men moeten onderstellen dat inder
daad wel eens vleesch wordt afgekeurd dat niet schadelijk is voor de
gezondheid. En nu komt het mij voor dat daarvoor in het allerminst
geen gevaar bestaat. Ik durf dit te eer zeggen omdat mij uit een
langdurig onderhoud, dat de Commissie voor de Huishoudelijke Ver
ordeningen heeft gehad met den Inspecteur voor de vee- en vleesch
keuring, is gebleken, dat deze zeer consciëntieus te werk gaat, niet
eenzydig opkomt voor de consumenten en zegt: in geval van twijfel
keur ik af, inaar wel degelijk ook, voor zoover zijn plicht hem dit
veroorlooft, opkomt voor den verkooper van vee en den slager.
Ik geloof dus dat inderdaad het bezwaar, wat de heer Pera hierin
ziet, niet bestaat. Bovendien moet men, afgaande op hetgeen de
heer Pera gezegd heeft, aannemen, dat hij zelf niet veel aan het be
zwaar hecht, want hij zegt toch, dat dikwijls vleesch, dat, oppervlakkig
beschouwd, niet schadelijk is voor de gezondheid, na een wetenschap
pelijk onderzoek voor wél schadelijk wordt verklaard.
Nu moeten wij toch aan een onderzoek van deskundigen meer
waarde hechten, dan aan hetgeen een niet deskundige met het onge
wapend oog ziet.
Ik meen derhalve, dat het bezwaar door den heer Pera geopperd,
bij de zorgvuldige wijze, waarop deze verordening wordt toegepast,
inderdaad niet kan bestaan.
De heer Pera. Een enkele opmerking M. d. V.! Voor zoover ik
ingelicht ben, bestond indertijd in Den Haag de bepaling, dat het
geheele beest werd afgekeurd, wanneer er ook slechts een klein ge
deelte aan haperde, terwijl tegenwoordig de slechte stukken alleen
worden weggenomen en vernietigd en de overigens gezonden deelen
voor den verkoop worden aangeboden. Dit is iets ter nadere ver
klaring van de wijze, waarop ik inij voorstel, dat ook hier gehandeld
moet worden.
De Voorzitter. Deze beschouwingen zullen beter passen bij de
behandeling van art. 21 van dit ontwerp.
Ik ben het overigens geheel eens met den heer Fockema Andreae.
Waar de keuring op zulk een uitstekende wijze geschiedt als hier, is
er werkelijk niets te zeggen voor het bezwaar, dat de heer Pera zich
voorstelt.
Tegenover het verlies voor de boeren dit moet de heer Pera
wel in acht nemen staat het groote nadeel voor de burgerij, dat
zy vlcesch zou te eten krijgen, dat schadelijk is voor de gezondheid.
Laat ik er den heer Pera verder nog op wijzen, dat, behalve de
keuring door onze deskundigen, ,nog eene herkeuring in de verorde
ning bekend is en dat in dat geval door drie deskundigen het aan
vankelijk oordeel van den keurmeester wordt bevestigd of vernietigd.
Er zijn dus alle waarborgen, dat de keuring niet willekeurig ge
schiedt waarvan trouwens ook geen quaestie is maar ook even
min, dat zij te streng geschiedt.
De heer Drucker. In art. 11 wordt gezegd, dat het verboden is
het bedrijf van vleeschhouwer, slager of vleeschverkooper uit te
oefenen in andere lokalen, dan die hiertoe, na voorafgaande kennis
geving door den belanghebbende, door of van wege Burg. en Weth.
zijn goedgekeurd.
Dit wordt aldus toegelicht: «Het is niet alleen gewenscht, dat de
slachtplaatsen, winkels, enz. bekend zijn. Zij moeten ook voldoende
waarborgen opleveren, door hunne eigenschappen geen nadeelige in
vloeden uitoefenen op het vleesch.''
Nu heb ik niets tegen de bepaling, die hier voorgesteld wordt,
maar ik zou toch wel den wensch willen uitspreken, dat deze niet
er toe zal leiden dat men het tot stand komen van een alge
meene slachtplaats minder noodzakelijk acht.
Gaarne zou ik zekerheid hebben, dat bij Burg. en Weth. niet de
meening bestaat alsof door het bepaalde in art. 11 oprichting van
een abattoir eerder zou kunnen worden uitgesteld.
De Voorzitter. Ik kan hierop antwoorden, dat deze bepaling alleen
is opgenomen, omdat er nog geen abattoir in deze gemeente bestaat.
Wanneer u doorleest, zult u andere bepalingen vinden, die ook alleen
zijn gemaakt omdat hier een abattoir ontbreekt.
Door de bepaling van art. 24 wordt het mogelijk, dat enkele deelen
van een dier, dat niet geheel door tuberculose is aangetast voor de
consumtie verkocht worden. Ook die bepaling zal kunnen vervallen
wanneer er een goed abattoir is met een ketel waarin het tubercu
leuze vleesch kan worden verhit. Deze bepalingen, welke noodig
zijn zoolang er geen abattoir bestaat, bedoelen volstrekt niet, dat
Burg. en Weth. meenen hiermede genoeg te hebben gedaan.
De heer Drucker. Dank u!
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
Het opschrift en de arlt. 1 en 2 worden zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 3 luidende: «Vee in strijd met art. 2 inge
voerd, zal van een door Burg. en Weth. vast te stellen afkeuringsmerk
worden voorzien, op door hen te bepalen plaatsen wijze.
Het kan met toestemming van den Inspecteur der Vee- en Vleesch
keuring onder politie-toezicht naar een stal binnen de gemeente, of
wel buiten de gemeente, worden gevoerd. De eigenaar, houder of
hoeder draagt zorg, dat het merk niet worde verwijderd of onzicht
baar gemaakt, zoolang het dier zich in de gemeente bevindt."
De Voorzitter. Zooals de leden hebben gezien is in dit art. over
genomen eene wijziging voorgesteld door de Commissie voor de Huis
houdelijke Verordeningen, om ul. de woorden: »l)e eigenaar, houder
of hoeder" te vervangen door: «Hij die het dier onder zich heeft."
Bij nader inzien zou het Dag. Bestuur, indien de Commissie daar
tegen geen bezwaar heeft, die woorden nog eenigszins willen wijzigen
en aldus lezen: «hij die het dier onder zyn onmiddellijk toezicht
heeft." Onder zich hebben is een civiel rechlelijkbegrip van detentie.
De eigenaar van den stal, de houder, zou daardoor aansprakelijk
kunnen worden, hoewel hij afwezig was en dus zelf geenerlei
schuld had.
Aangezien de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen
geen bezwaar tegen deze wijziging heeft, stel ik voor het artikel in
dien zin te wijzigen.
Daartoe wordt besloten en het gewijzigde art. zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 4, luidende: «Het is verboden vleesch in de
gemeente in te voeren van d Mei tot 31 October tusschen 6 uren
des avonds en 7 uur des voormiddags, van 1 November tot 30 April
tusschen G uren des avonds en 8 uren des voormiddags en op Zon
en feestdagen, behalve wanneer drie Zon- en feestdagen op elkander
volgen, in welk geval op den derden dag de invoer van vleesch evenals
op de werkdagen geoorloofd zal zijn."
De heer Drucker. M. d. V.! Dit art. zal wellicht aanleiding geven
lot het maken van chicanes en bij eene strafwet maakt ieder zooveel
chicanes als waartoe hij gelegenheid heeft. Er staat: «Het is ver
boden vleesch in de gemeente in te voeren van d Mei tot 31 October
lusschen 6 uren des avonds en 7 uren des voormiddags, van 1 November
tot 30 April tusschen 6 uren des avonds en 8 uren des voormiddags
en op Zon- en feestdagen, behalve enz.''
Nu zou iemand kunnen beweren, dat het niet mogen invoeren van
vleesch op Zon- en feestdagen alleen geldt voor den winter- en niet
voor de zomermaanden. En het zou niet onmogelijk zijn, dat een
rechter in dien zin eene beslissing nam.
Ik stel daarom voor om achter «voormiddags" een punt te plaatsen
en dan met een nieuwen zin aan te vangen: «Het is verboden vee
en vleech in de gemeente in te voeren op Zon- en feestdagen, be
halve enz." zooals het art. verder luidt.
De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben geen bezwaar tegen deze
wijziging. Wanneer ik rechter was zou ik zeker geen uitspraak doen
in den geest van de chicane, welke de heer Drucker mogelijk acht.
Het is echter beter chicanes te voorkomen. Daarom stel ik voor
het artikel te lezen, zooals door den heer Drucker wordt aangegeven.
De heer Pera. De Kamer van Koophandel is ingelicht^door de
Commissie uit de Vereeniging der Leidsche Runder-en Varkensslagers,
naar ik gezien heb, en zegt dan, dat de vereeniging haar doel be
reikt zou zien, wanneer ook het keurlokaal op den derden dag van
drie opeenvolgende Zon- cn feestdagen werd opengesteld.
Toch heb ik gehoord, dat de bedoeling der vereeniging is, om ook