82 DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1894. (Zie Ing. St. n'. 248.) De verzoeken worden alle achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming toegestaan. XV. Voorstel omtrent de heffing van havengelden. (Zie Ing. St. n'. 235.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Zillesen. M. d. V.! Het is zeker voor Burg. en Wetli. geen gemakkelijke taak geweest om na al hetgeen reeds geschreven is omtrent het ai of niet heffen van havengelden met een eenigszins aannemelijk voorstel by den Raad te komen, een voorstel waarbij rekening moest worden gehouden met de financiën der gemeente en tegelijkertijd met de wenschcn van Gedeputeerde Staten en den Minister van Binnenlandsche Zaken. Burg. en Weth. hebben dan ook, zooals zij in hunne toelichting zeggen, lang geaarzeld of zjj zouden voorstellen intrekking der ver ordening of wel wyziging daarvan. Ten slotte hebben zij aan het laatste de voorkeur gegeven. Hel zij my vergund met betrekking lot de voorgestelde wijziging te wjjzen op eene tegenstrijdigheid die, dunkt my, dadelijk in het oog moet springen. Toen besloten werd de groote vaart ter verbinding van Rjjn en Scbie door de gemeente te brengen, gold daarvoor als een der hoofd motieven, dal zulks zoude zijn in het belang der burgery, speciaal van de neringdoenden; men meende dat de schippers hier doorvarende zouden aanleggen om zich van mondbehoeften als anderszins te voor zien. Wat is thans evenwel het geval? Doorvarende schepen zullen geen havengeld behoeven te betalen, maar zoodra een schipper hier of daar zijn schip aan den wal vast maakt inoet hij wel daarvoor havengeld betalen. Nu weten wy allen dat schippers menschen zyn die erg op de kleintjes passen, geen dubbeltje meer dan noodig is zullen uitgeven. Het gevolg van het voorstel zal dus zyn, dat wanneer een schipper levensbehoeften noodig heeft, hij zich ëlders daarvan zal voorzien. In plaats van voordeel zal het voorstel dus groot nadeel aan de neringdoenden berokkenen. Daarbjj komt nog iets. Men kan wel bepalen dat een schipper wanneer hij zijn schip aan den kant vastlegt, daarvoor zal hebben te betalen, maar men kan hem niet beletten stil te gaan liggen in het water. Wanneer hij byv. een meter van den wal af gaat liggen en hij springt van zyn schip op den wal om zoodoende zjjne bezig heden in de stad te verrichten of zijne inkoopen te doen, zal hjj op die wjjze het betalen van havengeld kunnen ontduiken. Ik weet niet in hoeverre mijne zienswijze juist is, maar my kwam dit alles voor te zyn eene tegenstrijdigheid. Ik zou daarom eene vraag willen doen aan Burg. en Weth., of men nl. niet zou kunnen bepalen dat voor het betalen van havengeld alleen in aanmerking komen schepen, die in de gemeente komen laden of lossen, daarvan uitsluitende stilliggende schepen die met geen ander doel bljjven liggen dan om levensbehoeften te koopen. Ik wensch nog verder eene inlichting te vragen, of ik het goed begrepen heb dat schepen die van den anderen kant der stad binnen komen, van de zjjde van de Mare, Nieuwen Ryn of Vliet niet alleen bruggelden zullen te betalen hebben maar ook havengeld. My dunkt dat zou eene grove onbillijkheid zijn ook al is het noodig de uitgaven voortvloeiende uit de verbreeding en verdie ping van de vaart op de een of andere wyze uit andere opbrengsten te bestrijden. Zoodoende zou de een er van profitceren, de andere de dupe er van worden; de een zou ontheven worden van het betalen van bruggen- en havengeld, terwijl anderen, die van een andere vaart gebruik maken, én bruggen- en havengeld zullen moeten betalen. Als ik dit juist inzie, zou ik wel willen vragen, of dit niet in stryd is met alle begrippen van billijkheid. De Voorzitter. In het beantwoorden der vragen van den heer Zillesen wensch ik met de laatste te beginnen. Het is volkomen waar, dat schepen, die een anderen kant, dan langs de Schryversbrug of hel Galgewater de stad binnenkomen, èn brug- èn havengeld moeten betalen. De heer Zillesen weet, dal dit, volgens de verordening van 25 Januari 11ook zou gegolden hebben, terwjjl volgens die verordening schepen die langs de groote vaart binnenkomen, ook als zij in de gemeente wenschen te lossen van bruggeld vrijgesteld, doch alleen aan havengeld onderworpen waren. Volgens het aanhangig voorstel de heer Zillesen heeft juist gezien zullen de schepen, die aan Schryversbrug en Galgewater binnen komen, ook als zy in de gemeente lossen of laden van brug geld in de groote vaart zyn vrijgesteld, hetgeen niet het geval is met de schepen, die de gemeente op andere punten binnenkomen. Deze moeten èn bruggeld èn havengeld betalen. Ik kan den heer Zillesen dan ook mededeelen, dat het by Burg. en Weth. juist om die reden een punt van overweging heeft uitge maakt, in hoeverre bet wenschelyk was het bruggeld geheel op te heffen, zooals dit indertijd ook door de kamer van koophandel werd voorgesteld. Omdat evenwel ons voorstel omtrent het havengeld slechts eene proefneming is en de verordening op het bruggeld, die pas is inge voerd, slechts voor 3 jaren lot 1 Januari 1897 geldt, hebben Burg. en Weth. gemeend aan het bruggeld op dit oogenblik nog niet te moeten tornen. Mocht bet nu bljjken, dat de verordening, zooals zij nu is voor gesteld, belangrijk financieel voordeel oplevert, dan zal zeer zeker te zyner lijd tot het opheffen van bruggeld een voorstel gedaan worden. Mocht echter de opbrengst van het havengeld, overeenkomstig dit voorstel, tegenvallen, dan zal het misschien overweging verdienen deze verordening in te trekken en dan zou het jammer zyn, dat wy het heffen van bruggeld hadden laten varen. Dat geen bruggeld geheven wordt in de groote vaart steunt op de overeenkomst indertijd aangegaan met de provincie, maar er was geen reden het bruggeld ook op te heffen voor de schepen, die langs een anderen kant de gemeente binnenkomen. Er was missehien reden geweest, om het bruggeld niet op te heffen voor schepen, die aan de Schryversbrug en het Galgewater de gemeente binnen komen om hier te lossen en te laden. Dit zou wellicht nog ter sprake kunnen gebracht worden. Bruggeld te heffen van schepen, die het Galge water of de Schrijversbrug binnen komen en niet rechtstreeks doorvaren, zou niet in stryd zijn met de overeenkomst met de provincie aangegaan, maar, zooals de heeren welen, heeft de Raad dit laten varen, omdat deze regeling in hare uitvoering inoeiljjk zoude zijn. Men kan aan een schip, wanneer het een brug passeert, niet zien of het van plan is in de gemeente te blijven, of door te varen. Wanneer wij ten aanzien van de havengelden daarop terugkomen, is dit gedaan omdat wy dit beter kunnen conlroleeren door de zoo genaamde vliegende recherche; daardoor kunnen wij beter zien welke schepen van de groote vaart gebruik maken en hier blyven, in welk geval zij havengeld verschuldigd worden. Wat de heer Zillesen heeft gezegd is dus volkomen waar; schepen van anderen kant binnenkomende moeten èn bruggeld èn havengeld betalen. Doch dat zoude ook het geval geval geweest zyn bij de oorspronkelijke verordening en wij kunnen daarop niet terugkomen voordat wij zekerheid hebben welke de financieele gevolgen zullen zijn van heffing van havengelden. Wat het andere bezwaar van den heer Zillesen betreft, de tegen strijdigheid zooals hij het noemde ik geloof niet dat die tegen strijdigheid bestaat. Toen de provincie in overweging gaf de groote vaart door de gemeente te leiden, kon men dit onmogelijk weigeren, want meu heeft de toekomst niet in zijn macht. Men zou er wellicht later berouw van hebben gehad wanneer het aanbod van de provincie was afgeslagen. Daarvoor bestond ook te minder reden omdat de bruggelden in de gemeente toch aanzienlijk minder zouden worden wanneer de groote vaart werd geleid buiten de stad om, omdat dan de groote schepen de stad en evenmin de bruggen zouden hebben te passeeren. De overeenkomst met de provincie is indertijd niet aangegaan om te bevorderen dat de doorvarende schippers inkoopen zouden doen bij enkele ingezetenen, maar omdat men begreep dat in de toekomst de gemeente groot belang zou kunnen hebben bjj de groote vaart. De heer Zillesen vraagt of een doorvarende schipper de betaling van havengeld niet zal kunnen ontduiken, wanneer hy dicht langs den wal varende of stilliggende van zyn schip af springt om levens middelen te gaan koopen. Ja, ik geloof dat hy dan geen havengeld heeft te betalen, in zooverre zal dit dus van de vlugheid van den schipper afhangen. Maar de beer Zillesen kan daartegen toch zeker geen bezwaar hebben, want de welvaart van de neringdoenden zal er door bevorderd worden. Hoe meer schippers van hun schip af springen om inkoopen te doen, hoe prettiger dit zal worden gevonden door de winkeliers. Het was voor Burg. en Weth. na de beslissing der Regeering eene zeer moeieljjke zaak, omdat er geen zekerheid bestaat omtrent de opbrengst der havengelden. Wy gelooven echter, dat het voor de gemeente voordcelig zal zijn, zelfs na opheffing der havengelden voor de groote vaart, doch bjj de onzekerheid omtrent de opbrengst bljjft het natuurljjk voorloopig een proef. De heer Zillesen. M. d. V.! Ik dank u voor de gegeven inlichtingen. Alleen hebt u niet geantwoord op mjjne vraag of het niet wenschelijk zoude zjjn schepen die stilliggen, dus niet laden of lossen, van het betalen van liggeld vrjj te stellen. Üe Voorzitter. Wat is lossen of laden? Dat zou heel moeieljjk te controleeren zjjn. Voor niets komt men toch niet aan den wal liggen. Men zou dan bij eiken schipper die aan den wal komt liggen een agent of belasting-beambte moeten plaatsen om toezicht uit te oefenen. De heer Zillesen. M. d. V.! Wij hebben onze zaak buiten de stad en nu gebeurt het zeer dikwjjls dat een schipper aanlegt en vraagt om den nacht daar te mogen bljjven liggen, of te wachten tot eene sleepboot komt om hem verder te sleepen. Het doel is dan veelal geen ander dan eenvoudig stilliggen. De Voorzitter. Wanneer men voor dat doel gebruik maakt van den gemeentewal moet daarvoor liggeld betaald worden. Willen de schippers dit niet, dan moeten zij buiten de stad gaan liggen. Of hun doel is laden of lossen, of eenvoudig stilliggen, is onmogelyk te con troleeren en zou aanleiding geven tot allerlei ontduiking. Het is waar, wanneer de gemeente Leiden het geld niet noodig had, zouden wij het laatste denken aan het heffen van havengelden. Ik voor mij ben er ten minste ook niet voor de scheepvaart te be lasten. Maar wij kunnen het nu eenmaal aiet missen. Walmuren en andere dergelyke werken, ten dienste der scheepvaart eischen zoo 5roote offers van de gemeentekas, dat wy wel verplicht zijn tot het effen van havengelden over te gaan. De heer De Stcrler. Ik wensch er den heer Zillesen op te wjjzen, dat juist door het menigvuldig gebruiken der vaart meerdere reparaties aanhoudend noodig zijn. Het vele open en dichtmaken der bruggen, het klotsen van het water tegen de kaaimuren bjj het doorvaren van schepen, maakt het onderhoud aan die gemeentewerken veel grooter en kostbaarder, dan vroeger, terwijl voor diepwerk veel meer moet uitgegeven worden. De heer Van Hoeeen. M. d. V.! De reden, waarom ik het woord gevraagd heb is in de eerste plaats om mijne instemming te betuigen, met de wjjze waarop Burg. en Weth. in deze zaak hebben voorzien. Wel had ik gaarne meer belasting willen leggen op doorvarende schippers, maar voor de overmacht in dit geval den Minister van Binnenlandsche Zaken moet men bukken. Om echter den druk op de kleine schipperij niet al te zwaar te maken, wenschte ik een kleine wijziging voor te stellen in art. 12'.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 2