73
omdat liet bij de uitvoering bezwaar zou opleveren bij de heffing
van bruggelden onderscheid te maken tusscben doorvarende en niel-
doorvarende schepen. Men vreesde, dal die controle al te moeilijk
zou zijn.
Er kan dus nooit sprake van zijn, dal in strijd zou gehandeld worden
met de bedoeling van de overeenkomst met de Provincie aangegaan,
als van vaartuigen, die de groote vaart niet doorvaren doch meer
dan andere van de gemeentewerken gebruik maken een matig haven
geld geheven wordt.
Evenmin is die heffing in strijd met de billijkheid tegenover de
eigenaars dier vaartuigen, die, voor zoover zij alleen gebruik maken
van een gedeelte der vaart tusschen Galgewater en Scbrijversbrug
nu ontheven zijn van de betaling van bruggelden, en aan havengeld
veel minder zullen hebben bij te dragen dan vroeger aan bruggelden.
Wij vertrouwen, dat na opheffing van die vrijstelling de opbrengst
van de havengelden genoegzarfm zal zijn om behalve de kosten op
de inning vallende aan de gemeente eenc bate te verschaffen om te
gemoet te komen in de jaarlijksche uitgaven ten dienste der scheep
vaart veroorzaakt.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de Verordening
voor het heffen van Havengelden van vaartuigen cn houtvlotten, die
de gemeentewateren in Leiden binnenkomen, vastgesteld bij Raads
besluit van 25 Jan. 11., als volgt te wijzigen
Art. 1 luidende:
"Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootte voor vaartuigen en voor
houtvlotten, die de gemeentewateren in Leiden binnenkomen, eene
belasting geheven naar het volgende tarief enz." te lezen
Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootte voor vaartuigen en voor
houtvlotten, die de gemeente wateren in Leiden binnenkomen, met uit
zondering van de vaartuigen en houtvlotten in art. 5 genoemd, eene
belasting geheven naar het volgende tarief enz."
In art. 5 sub d te laten vervallen
Vaartuigen, die eene vaste ligplaats hebben (zie art. 5 Raadsbesluit
20 April 1876."
en daarvoor sub d in de plaats te stellen:
Vaartuigen en houtvlotten, die de gemeente binnen komen aan de
zijde van de Scbrijversbrug of aan de zijde van het Galgewater, het
territoir der gemeente Leiden in de richting Schrijvcrsbrug, Haven,
Oude Vest en Galgewater of omgekeerd rechtstreeks doorvaren en
van de gemeentewateren geen gebruik maken als los- of laadplaats,
of als verblijfplaats."
In de Verordening op de invordering wordt mede eenige wijziging
voorgesteld, daar de woorden aan bet slot van art. 3 voorkomende
kunnen vervallen, luidende: en gelegenheid te geven de zich daaraan
(aan het bewijs dat de belasting is voldaan) bevindende conlrolcstrook
te doen intrekken, ten einde aan ons college de noodige vrijheid
te laten wal betreft de inrichting van deze wijze van betaling
Verder is het gewenscht in de Verordening te verwijzen naar de
strafbepalingen op overtreding, evenzeer als zulks is geschied in de
Verordening op de invordering van bruggeld (Gem.blad n* 2 van
1884.)
De Concept-Verordeningen luiden thans als volgt:
Verordening voor het heffen van Havengelden voor
vaartuigen en houtvlotten die de gemecntcivateren
in Leiden binnen komen.
Art. I. Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootte voor vaartuigen
en voor houtvlotten, die de gemcentewateren in Leiden binnen komen,
met uitzondering van de vaartuigen en houtvlotten in art. 5 genoemd,'
eene belasting geheven naar het volgende tarief.
Havengeld.
I'. Voor een stoomboot per M' elke reis0.02
2*. Voor een vaartuig üeneden de 10 M3 geen stoomboot
zijnde, per reis0.10
3". Voor een vaartuig van 10 M' en daarboven per M'elke
reis 0.02
4". Voor houtvlotten per vlot0.25
Het havengeld kan voor de sub 1, 2 en 3 bedoelde vaartuigen voor
een geheel jaar b(j wijze van abonnement vooruit betaald worden;
het bedraagt één gulden per M3 per jaar voor elk vaartuig beneden
10 M' en bovendien voor elk vaartuig van 10 M3 cn daarboven vijftig
cents per jaar voor elke M3 meer dan 9 M3.
Art. 2. Als netto inhoudsgrootte van een vaartuig wordt aange
nomen die volgens den Rijksmeetbrief.
Bij gemis van een meetbrief kan ook worden aangenomen de in
houd volgens het patent of ander document, ten genoege van den
ambtenaar, voor de ontvangst der belasting aangewezen.
Dij gebreke daarvan of bij weigering om bet stuk te vertoonen,
wordt de inhoud van hel vaartuig door den ambtenaar of diens ge
machtigde geschal en is de belasting naar de schatting verschuldigd,
tenzij de schipper of eigenaar verkiest, dat het vaartuig op zijne
kosten door een deskundige, door Burg" en Wcth. aan te wijzen,
worde gemeten volgens de regelen daarvoor bij jiet Rijk vastgesteld
of nog vast te stellen.
Wanneer hel havengeld naar schatting is geheven en binnen twee
maanden na de betaling daarvan een Ryksmceibrief wordt aangeboden
wordt, tenz(j de schatting hel gevolg was van weigering om het stuk
te vertoonen, hel te veel berekende teruggegeven.
Art. 3. De belasting is verschuldigd door den schipper of eigenaar
van het vaartuig, hetwelk het gcmecnlcwatcr te Leiden binnenkomt.
Art. 4. De belasting voor houtvlotten is verschuldigd door den
schipper ol eigenaar van het houtvlot.
Art. 5. Aan deze belasting zijn niet onderworpen:
a. De roeiboot bij een vaartuig behoorende, waarvoor havengeld
verschuldigd is;
b. Nieuw gebouwde vaartuigen, die voor de eerste maal vaarklaar
zijn gemaakt en geen lading in hebben.
c. Houtvlotten geborgen in gemeentewater, daartoe door Burg en
Welh. aangewezen.
d. Vaartuigen en houtvlotten die de gemeente binnenkomen aan de
zijde van de Scbrijversbrug of aan de zijde van het Galgewater
het territoir der gemeente Leiden in de richting Schrijversbrug,
Haven, Oude Vest en Galgewater of omgekeerd rechtstreeks door
varen en van de gemeentewateren geen gebruik maken als los- of
laadplaats of als verblijfplaats.
e. Roeibootjes van 2s of minder inhoudsgrootte
Art. 6. De invordering geschiedt door de daartoe door Burg. en
Weth. aangestelde ambtenaren.
Art. 7. Dit besluit treedt in werking op den dag waarop van de
verleende Koninklijke goedkeuring afkondiging is geschied.
Gedaan te Leiden, ter openbare Raadsvergadering
Verordening betreffende de Invordering van Haven
gelden voor vaartuigen en houtvlotten die de ge
meentewateren tn Leiden .binnenkomen.
Art. 1. De betaling van deze belasting geschiedt tegen kwitantie
in handen van een der ambtenaren door Burg. en Weth. aangesteld
en met de ontvangst daarvan belast of door hen gemachtigd.
De ambtenaren leggen, alvorens hunne betrekking te aanvaarden
in handen van Burg. en Weth. den eed of belofte af dat zij de aan
hunne betrekking verbonden verplichtingen eerlijk en vlijtig zullen
vervullen.
Zij zijn verplicht ten genoege van Burg. en Weth. een borgtocht
te stellen.
Art. 2. De betaling geschiedt dadeljjk na aankomst van het vaartuig
of vlot of ua de vorming van dit laatste.
Art. 3. Het bewijs dat de belasting is voldaan moet steeds aan
boord van het vaartuig aanwezig zijn.
De schipper of die hem vervangt is gedurende zijn verblijf in de
gemeente verplicht dat bewijs op de eerste vordering van de in art.
1 genoemde ambtenaren of hun gemachtigde, de havenbedienden en
de ambtenaren belast met het toezicht op de invordering der plaatse
lijke belastingen te vertoonen, bij gebreke waaraan hij alsnog het
havengeld verschuldigd is.
Art. 4. De overtreding of poging tot overtreding van de verorde
ningen op de heffing en de invordening van havengeld wordt ge-
stralt overeenkomstig de bepalingen van de artt. 270, 271, 272 en
273 der Gemeentewet.
Art. 5. De in art. 1 en 3 genoemde ambtenaren houden registers,
waarin zij de ontvangen havengelden behoorlijk opteekenen.
Die gelden worden elke maand of zooveel vroeger als Burg. en
Weth. zulks noodig oordeelen door hen bij den Gemeente-Ontvanger
verantwoord en gestort.
Gedaan te Leiden in de openbare Raadsvergadering van
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 15 September 1894
Bij de Commissie van Financiën zijn geen bedenkingen gerezen
tegen de in hare handen gestelde voordracht van Burg. en Weill, van
13 Sept. 11. strekkende tot wijziging der Verordening voor het heffen
van havengelden enz. Zij geeft U derhalve in overweging, U met
bovengenoemde voordracht te vereenigen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën.
N 236. Leiden, Augnstus 1894.
In de Raadszitting van 6 September 1892 werd besloten tot ver
pachting van bet bedienen der overhaalschouw over het Galgewater
bij de Stadstimmerwerf, terwijl bij de daarop volgende openbare ver
pachting de pacht werd gegund aan W. Wijnnobel voor ƒ525 per
jaar gedurende den tijd van 5 jaren, ingaande 1 October 1892,
Het is ons wenschelijk voorgekomen dat mede van gemeentewege
een overhaalschouw worde geplaatst aan den Witten Singel tusscben
de Kaiserstraat cn Vreewijk, alwaar voorzeker behoefte bestaat aan
eene gelegenheid tot passage en waarvan de verpachting eene niet
^belangrijke bate aan de gemeente zal kunnen opleveren.
Blijkens een ingesteld onderzoek zoude het inrichten van een over
haalschouw voor voetgangers aldaar eene uitgave vorderen van ƒ850
onder welk bedrag is begrepen het maken van een gedeelte eenvoudige
bouten beschoeiing, een plankier, een pont met reep, een petroleum
lantaarn en eenig straatwerk. Verder is gerekend om het wachthuisje
aan de Kerksiraatsbrug, dat niet gebruikt wordt, te bezigen voor den
veerman en dat te plaatsen aan de Kaiserstraat.
Mocht Uwe Vergadering tot het doen aanleggen van de overhaal
schouw besluiten, dan zouden wij de bediening voorloopig slechts
voor twee jaren wenschen te verpachten, met het oog op de onzeker
heid van de opbrengst ook in verband met eene eventucele uitbreiding
van de bevolking op Vreewijk, en overigens dergelijke bepalingen in ie
verpachtingsvoorwaardcn op te nemen, als waaronder de bediening van
de overhaalschouw aan het Galgewaler is verpacht, dat nl. door den
pachter niet meer mag worden geheven dan één cent per persoon,
en hij verplicht is om voor zijne rekening zorg te dragen voor het
onderhoud en de vernieuwing van reep. touwen en losse gereed
schappen b. v. petroleum lantaarn enz.
Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging te besluiten tot
het maken van een overhaalschouw over den Witten Singel bij de
Kaiserstraat, tot beschikbaarstelling van een bedrag van f 850 op den
post Volgn. 92, Onderhoud van bruggen en overzetveren van de be
grooting van dit jaar, door afschrijving van dat bedrag van den post
voor Onvoorziene Uitgaven en tot openbare verpachting van de be
diening van de schouw voor den tijd van 2 jaren.