57
aanstelling met dit Raadsbesluit even weinig bekend waren, als de
Raadsleden, die ben benoemden.
Zijn wij derhalve van oordeel, dat de Gemeenteraad bevoegd is ten
aanzien van de gemeente-ambtenaren eene bepaling vast le stellen
als de heer Van Hoeken wenscht, toch zouden wjj het niet raadzaam
achten op dit oogenblik in dien zin te besluiten.
Het onderzoek, dat wij hebben ingesteld, leverde dit resultaat op,
dat op t Mei 1894 59 gemeente-ambtenaren, te zamen aan jaarwedden
een belastbaar inkomen vertegenwoordigende van f 37000 buiten de
gemeente, meestal in de onmiddellijke nabjjheid van Leiden, wonen.
Wjj lieten hierbjj buiten rekening eenige stadswerklieden, wier
inwoning aan de gemeente uitteraard meer financieel nadeel dan
voordeel veroorzaakt met het oog op onze schoolbevolking, doch ook
al rekenden wjj die stadswerklieden mede, dan kunnen wjj toch nooit
komen tot het hooge cijfer door den heer Van Hoeken aangegeven,
als zouden 250 ambtenaren buiten de gemeente gevestigd zjjn.
Ware dat cjjfer juist, dan zou de heer Van Hoeken, die tevens
opgeeft, dat er 52 huizen in deze gemeente ledig staan, het bewjjs
geleverd hebben, dat zijn wensch onuitvoerbaar is. Waren toch in
Leiden voor 250 buitenwonende gemeente-ambtenaren slechts 52
huizen beschikbaar, dan zou het voorstel van den heer Van Hoeken,
om die ambtenaren te verplichten binnen Leiden te wonen, op den
woningnood aldaar afsluiten.
Op grond van een nauwkeurig onderzoek meenen wjj te mogen
aannemen dat de heer Van Hoeken zich vergist, ook ten aanzien van
het aantal ledig staande huizen, geschikt om de door ons bedoelde
ambtenaren te huisvesten, dat op 1 Mei 1894 bedroeg ruim 100,
waaruit bljjkt, dat, als niet op andere gronden het opleggen der ver
plichting te ontraden ware, de buitenwonende gemeente-ambtenaren
binnen de gemeente behoorljjk zouden kunnen gehuisvest worden.
Ons hoofdbezwaar legen zulk eene verplichting is, dat op enkele
uitzonderingen na, de ambtenaren in de onmiddellijke nabjjheid van
deze gemeente wonen, in dat gedeelte der omgeving, dat tot Leiden
moest behooren en, zooals wjj mogen vertrouwen, binnen een niet
al te groot tjjdsverloop aan deze gemeente zal worden toegevoegd.
Daardoor vervalt de voornaamste rechtsgrond voor de bevoegdheid
tot het opleggen der verplichting om binnen deze gemeente te wonen,
eene bevoegdheid, welke zooals wjj hierboven aangaven, volgens onze
meening, hoofdzakeljjk moet gezocht worden in het belang van den
dienst.
Kon worden aangetoond, dat de ambtenaren, die aan onze singels
of even buiten Leiden wonen, daardoor te kort schieten, in de be
hoorlijke vervulling van hunne functiën, dan zouden wjj reeds uit
dien hoofde verplicht zijn maatregelen voor te schrjjven, om stoornis
in den dienst te voorkomen.
Zoolang dit niet het geval is, en zoolang, tengevolge van de vicieuse
grensregeling, rechtens aan deze gemeente onttrokken bljjft het ge
bied, dat feitelijk reeds lang daartoe behoort, achten wjj het niet
raadzaam alleen ten aanzien van onze ambtenaren de quaestie der
omwonenden te regelen.
Mocht echter bljjkeu, dat de Regeering of de Wetgevende macht
tegen de voor Leiden zoo noodzakelijke grensuitbreiding overwegende
bezwaren hadden, dan zou zelfbehoud ons dwingen tegenover de buiten-
wonenden niet alleen tegenover onze daarwonende ambtenaren
maar tegenover alle anderen, die feiteljjk Leidenaars kunnen genoemd
worden maatregelen te nemen, waardoor aan den op den duur
onhoudbaren toestand althans eenigszins werd te gemoet gekomen.
Wjj zouden het echter niet raadzaam oordeelen, die zaak partieel te
regelen, vooral niet, nu in de quaestie der grensuitbreiding geene
definitieve beslissing is gevallen.
Een andere grond voor de bevoegdheid van gemeentebesturen om
aan hunne ambtenaren de verplichting op te leggen binnen de gemeente
hun hoofdverbljjf te vestigen, kan gelegen zijn in het financieele en sociale
belang der gemeenschap, afgescheiden van de belangen van den dienst.
Er is iets abnormaals in dat ambtenaren, die uit de gemeentekas
bezoldigd wórden, niet mededragen in de lasten der gemeente.
De ambtenaren die verbonden zijn aan gemeenteljjke instellingen
of aan takken van dienst, waaraan de gemeente groote financieele
offers brengt, behooren wel in de eerste plaats ingezetenen der ge
meente te zyn en de lasten helpen bestrijden.
Het is zeker te betreuren, dat een aantal ambtenaren, wier levens
omstandigheden zouden toelaten binnen de gemeente eene duurdere
woning te betrekken, dan zij nu aan onze grenzen bewonen, zich niet
eenige financieele opoffering getroosten willen om liever burgers te
zjjn van de gemeente, waar zjj hun werkkring uitoefenen en door
wie zjj bezoldigd worden, doch men vergete niet, dat het aantal
leegstaande woningen, voor die ambtenaarsgezinnen geschikt, binnen
de gemeente niet zoo heel groot is en dat hier ter stede geen bouw
terrein te vinden is om geschikter woningen te stichten.
Ten slotte hebben wjj de vraag overwogen welke de financieele
resultaten voor de gemeente zullen zijn, als het voorstel van den
heer Van Hoeken wordt aangenomen.
De staten, welke in de Leeskamer ter visie liggen, wjjzen aan, dat
buiten de gemeente wonen 59 gemeente-ambtenaren, die als jaarwedde
een belastbaar inkomen hebben van f 37000 en dat er ruim 100
woningen ledig staan, waarvan de hoofdsom der personeele belasting
zoude opbrengen 5039.71s alzoo 50 pCt. welke ten behoeve van de
gemeente komen, een bedrag van f 2519.85s.
Bjj heffing van een percentage van 3 pCt. derft dus de gemeente
aan inkomstenbelastingf 1110.
behalve nog 3 pCt. van hetgeen die ambtenaren aan in
komsten uit eigen vermogen mochten hebben,
alsmede, zoo al de ledigstaande woningen in deze ge
meente door de thans buitenwonende ambtenaren be-
trokken werden hetgeen niet het geval kan zijn
aan opcenten op het personeel2519.85s
Totaal f 3629.85»
Het directe nadeel kan dan veilig op 3000 4 f 4000 gesteld
worden.
Indirecte nadeelen vloeien voor de gemeente weinig of niet voort
uit het buitenwonen der ambtenaren, omdat zjj in de onmiddelljjke
nabjjheid dezer gemeente wonende hier ter stede in hunne dagelijksche
behoeften voorzien en derhalve in dat opzicht met ingezetenen
gelijk staan.
Zal nu werkelijk, als het voorstel van den heer Van Hoeken werd
aangenomen de gemeentekas met bovenstaand bedrag van f 3000 a
f 4000 worden gebaat?
Wij kunnen dit niet aannemen. Immers het gevolg zal zonder
twijfel zjjn, dat andere ingezetenen niet-gemeente-ambtenaren
gaan verhuizen naar de geschikte woningen, welke tengevolge van
den maatregel buiten de gemeente open komen. Wat aan den ecnen
kant gewonnen wordt, zal aan den anderen kant verloren worden
en er zal niet veel meer mede bereikt worden dan dat aan eenige
ambtenaren de onaangename en kostbare verplichting wordt opgelegd
om binnen een nader vast te stellen tijd naar de stad te verhuizen.
Op deze gronden hebben wij de eer Uwe Vergadering in over
weging te geven het voorstel van den heer Van Hoeken niet aan te
nemen.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. eu Weth. van Leiden.
N». 105. Leiden, 19 Juli 1894.
Reeds meermalen is gewezen op de wenschelijkheid dat de boom
staande aan het Kort Rapenburg bjj de Noordeindsbrug tegenover
het perceel Breestraat n*. 2 worde opgeruimd met het oog op het
gevaar dat het behoud van dien boom oplevert in verband met den
daarbjj gelegen tramweg.
Hoezeer tot dusverre daardoor geene ongelukken zjjn veroorzaakt,
bljjft toch bjj behoud van den bestaanden toestand steeds gevaar
dreigen, op grond waarvan wjj Uwe Vergadering in overweging geven
te besluiten dat de boom staande aan het Kort Rapenburg bjj de
Noordeindsbrug ter rooiing zal worden verkocht.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkeajj van Gerroedeiu Moré.