50 DONDERDAG 5 APRIL 1894. In het laatste geval weet de aannemer van te voren dat hjj even- tueele schade zal hebben te vergoeden, zelfs wanneer de gemeente noch schade, noch nadeel, noch hinder, hoe gering ook, lijdt; terwijl hij in dit eerste geval zeer goed begrijpt, dat wanneer hij het werk te laat oplevert, maar dit der gemeente door bijzondere omstandig heden niet veel schelen kan, zij van haar recht niet zoo spoedig ge bruik zal maken. Nu hier Burg. en Weth. verklaard hebben dat zij geen schade hebben geleden, behalve f 120, is het ook billijk dal de aannemer enkel deze som vergoedt, maar onbillijk zou het zijn wanneer inen ging zeggen: Ik heb wel geen schade geleden, maar ik heb het recht boete op te leggen, en van dit recht maak ik gebruik, ten einde daardoor een gocókoopcr brug te krijgen. Ik zou mij niet kunnen voorstellen dat de Raad een dergelijk besluit zou willen nemen. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer Driessen heeft verklaard, dat hij geacht wil worden zich tegen het voorstel te hebben verklaard. De heer Do Rieu. M. d. V.! Het zij mij vergund aan deze dis cussie de vraag vast te knoopen, of het de bedoeling is van Burg. en Weth. om voorlaan dergelijke bepalingen imperatief te stellen. De Voorzitter. Het is zeer zeker mijn voornemen een dergelijk voorstel in bet Dagelijksch Bestuur te doen, omdat men anders over de rechten van den Raad zou beschikken. De heer Zillesen. Wanneer de bepaling imperatief wordt gesteld, komt er dan niet tevens een artikel bij, waardoor ontheffing zou kunnen worden verleend in bijzondere omstandigheden. De Voorzitter. Hiervoor zorgt in de eerste plaats de wet, maar bovendien zal men de boete nooit toepassen wanneer er voor den aannemer reden kan wezen, zich b.v. op gronden van overmacht tegen de oplegging van boete te verzetten. Daarom zullen Burg. en Weth., ook al wordt in het bestek de boetetoepassing imperatief gesteld, bij de uitvoering altijd rekening moeten houden met regen- en vorstdagen en al die omstandigheden, welke in een bepaald geval de boete rechtens niet verschuldigd doen zijn. VIII. Idem tot vaststelling van het aantal brandspuiten. (Zie Ing. St. n°. 76.) De heer Zaaijer. Tegen het voorstel op zich zelf heb ik geen bezwaar, alleen wensch ik eene enkele vraag te doen naar aanleiding van hetgeen wordt medegedeeld over de brandkranen in het stadhuis. Ik lees daar hel volgende: «In het Raadhuis namelijk wordt de aan wezigheid van een brandspuit niet noodig geacht. Aldaar is een brandkraan, zoomede is er een in het traplokaal van den archief zolder" enz. Nu is mijne vraag; zyn beide kranen aangebracht op dezelfde spruit, en zoo ja, kunnen zij daaruit behoorlijk worden gevoed? Ik doe die vraag naar aanleiding van elders opgedane ervaring. Op ééne spruit had men drie kranen aangebracht, doch toen zij tegelyk werden geopend gaven zij geen van alle eene voldoende hoeveelheid water. De heer De Stdrler. De kranen zijn nog niet gezamenlijk beproefd, doch naar aanleiding van uwe opmerking zal dit nu stellig geschieden. Bovendien bestaat het voornemen om ook nog in een ander gedeelte van het stadhuis een brandkraan aan te brengen. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Zou het niet goed zijn dit voor stel zoo lang aan te houden totdat de noodige brandkranen zijn aan gebracht. Want wordt het voorstel aangenomen dan zal de brand spuit uit het stadhuis worden verwijderd, en vóór dat de kranen in orde waren kon er wel eens brand ontslaan. De Voorzitter. De brandspuit blijft zoolang totdat alles beproefd en in orde is bevonden. Het voorstel wordt zonder hooidelijke stemming aangenomen. IX. Verzoek van J. A. Veelo, om vrijstelling van schoolgeld voor de Kweekschool voor onderwijzers. (Zie Ing. St. n*. 77.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. X. Concept-Verordening, betreffende het bewonen van gebouwen, welke als schadelijk voor de openbare gezondheid, voor bewoning ongeschikt zijn. (Zie Ing. St. n°. 79.) Over de Concept-Verordening in het algemeen wordt geene beraad slaging gevoerd. Beraadslaging over art. 1, luidende: «Zoodra de bewoning van een gebouw door Burg. en Weth. ver moed wordt, nadcelig te zijn voor de openbare gezondheid, wordt door hen een onderzoek dienaangaande opgedragen aan een Com missie, bestaande uit den Gemeente-Architect, de Rooimeesters en drie Stads-geneesheeren, door Burg. en Weth. aan te wijzen." De heer Zaaijer. M. d. V.! Naar aanleiding van deze voordracht wenschte ik te vragen wat men heeft te verstaan onder de uitdruk king «de openbare gezondheid" voorkomende in de arlt. i, 5, 7 en 8 en overal in dezelfde beteekenis. In art. 1 wordt b v. gezegd: «zoodra de bewoning van een gebouw door Burg. en Weth. vermoed wordt, nadeelig te zijn voor de open bare gezondheid" enz. Wordf daarmede nu bedoeld de algemeene gezondheidstoestand in dc stad, of heeft het betrekking ook op de gezondheid van de be- wone|s van het gebouw? Ik kan mij voorstellen dat een gebouw is schadelijk voor de ge zondheid van de bewoners en behoort te worden afgekeurd, zonder dat het voor den algemccnen gezondheidstoestand het allerminste nadeel oplevert. Noch uil de Concept-Verordening, noch uit de Memorie van Toe lichting is het mij duidelijk geworden wat onder openbare gezond heid is te verstaan, en daarom neem ik thans de vrjjheid dit aan U, M. d. V., te vragen. De Voorzitter. De uitdrukking is gebezigd in navolging van de gemeentewet, waarin staat, dat de Raad bevoegd is Verordeningen te maken in liet belang der openbare gezondheid. De Raad zal na tuurlijk altijd zelf hebben uit te maken wat hij onder openbare ge zondheid verstaat. Het is mocielijk daarvan eene bepaalde definitie te geven. De uitdrukking slaat, dunkt mij, zoowel op de volksge zondheid in het algemeen als op de gezondheid van de bewoners van het gebouw, doch heeft nltijd een eenigszins algemeen karakter. Zoo is het bijvoorbeeld nadeelig, dat men woont in krotten èn voor degenen, die er zelf in wonen, èn voor de geheele buurt; dus ten nadccle van de algemeene en openbare gezondheid. Als men wil is het eene formule. De Gemeenteraad treedt niet in de gezondheid van enkele gezinnen speciaal; maar toch kan de ge zondheid van enkele gezinnen in verband gebracht worden met de openbare en algemeene volksgezondheid. Ik geloof niet dat het ge makkelijk is een algemeene definitie te geven. Dit zal prof. Zaajjcr beter kunnen doen dan ik. De heer Zaaijer. Ik dank u voor uw antwoord, M. d. V. De uit drukking was mij niet onbekend, doch ik wenschte hier van u de verklaring uit te lokken dat onder «openbare gezondheid" hier niet alleen verstaan wordt de algemeene gezondheidstoestand in de ge meente. maar ook dc gezondheid van de bewoners der hier bedoelde woningen; anders zouden hieruit later wellicht moeielijkheden kunnen ontstaan. Verder heb ik geene bezwaren. De beraadslaging wordt gesloten. Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De art. 26 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 7, luidende: «Indien Burg. en Weth. na afloop van den termijn in art. S ge noemd oordcelen, dat de aangeduide gebreken het gebouw als scha delijk voor de openbare gezondheid, voor het bewonen ongeschikt maken en niet voor verbetering vatbaar zijn, of wanneer de bevolen herstelling binnen den daarvoor gestelden termijn niet of niet vol doende is aangebracht, geven zij daarvan kennis aan den Raad, die daarop eene Commissie uit zijn midden benoemt, welke na de zaak ondezocht en de belanghebbenden, zoo mogelijk, gehoord te hebben, omtrent hare bevinding een met redenen ontleeud verslag aan den Raad uitbrengt en hare conclusie in een Concept-Raadsbesluit for muleert". Dc heer Drucker. In het begin van art. 7 lees ik: «Indien Burg. en Weth. na afloop van den termijn in art. 5 genoemd oordeelen, dat de aangeduide gebreken het gebouw als schadelijk voor de openbare gezondheid, voor het bewonen ongeschikt maken en niet voor verbetering vatbaar zijn" enz. Nu zoek ik in art. 5 naar dien termijn en vind aan het slot ge sproken van een termijn «binnen welken de herstelling zal moeten verricht zijn". Ik geloof echter dat die niet bedoeld is. Is niet veeleer bedoeld de termijn gesteld in art. 4? In art. 4 toch staat: «Gedurende veertien dagen na de in het vorige artikel voorgeschreven kennisgeving zal de belanghebbende zijne bezwaren schriftelijk kunnen inleveren aan Burg. en Weth." In artt. 5 en 6 wordt dus gesproken van gebouwen, die vatbaar zijn voor verbetering, terwijl in art. 7 wordt gesproken van gebouwen, die daarvoor niet vatbaar zijn. Ik geloof dus, dat in art. 7 moet staan: «na afloop van den termijn in ajt. 4 genoemd" enz. De Voorzitter. U heeft volkomen gelijk; art. 5 is een drukfout en moet zijn art. 4. De beraadslaging wordt gesloten. Het aldus gew(jzigd art. wordt zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. De art. 813 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 14, luidende: «Ieder, die na afloop van den termijn tot ontruiming van een ge bouw, het als woning, onder welken titel ook, in gebruik geeft, be woont of laat bewonen, wordt gestraft met eene geldboete van ten hoogste f 25 of hechtenis van ten hoogste 6 dagen, onverminderd de bevoegdheid van Burg. en Weth. om overeenkomstig de bepaling van art. 180 der Wet van 28 Juni 1851 (Stbl. n°. 85) de ontruiming te doen bewerkstelligen. De strafbepaling tegen het bewonen is niet toepasselijk op bewoners, die geen hoofden van gezinnen zijn." De heer Drucker. M. d. V.! Ik ben in dit artikel gestuit op een paar woorden, waaromtrent ik gaarne eenige inlichting van u ont ving. Er staat: «leder, die na afloop van den termijn tot ontruiming van een gebouw, het als woning, onder welken titel ook, in gebruik geeft, bewoont of laat bewonen, wordt gestraft" enz. Dit «laat be wonen" is m|j niet recht duidelijk. «Laten" kan beteekenen: «toe laten", «dulden". Dan zou men volgens dit artikel ieder kunnen straffen die toelaat dat zulk een gebouw worde bewoond. Dat is

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 4