DONDERDAG
5 APRIL 1894.
49
centimeter en enkele decimalen. Op andere plaatsen is het verschil
echter grooter soms 11 centimeter.
Het denkbeeld van den heer Cock ora terug te keeren tot hel
oude A. P. kan ik daarom niet ondersteunen, omdat tegenwoordig bij
de provinciale werken in de buurt van Leiden is aangenomen het
N. A P., terwijl ook in de stad op verschillende punten dat peil reeds
is aangebracht. Voor terugkeer tot het oude A. P. is het dus, mijns
inziens, iets te laat. Ware dit niet het geval, dan zoude ik gaarne
met het voorstel van den heer Cock medegaan.
De Voorzitter. Doet de heer Cock een bepaald voorstel?
De heer Cock. M. d. V.! Ik acht de zaak thans niet gewichtig
genoeg om een amendement voor te stellen; alleen meen ik dat het
veiliger is ons te houden aan het oude A. P.
De heer IIasselbach. M. d. V.! Ik zou gaarne voorstellen aan Burg.
en Weth. op te dragen het Hoogheemraadschap Rijnland te verzoeken,
te willen mededeelen in het algemeen dat het A. P. is veranderd en
voor zooverre Leiden betreft. Wanneer dit dan in de couranten wordt
medegedeeld, dan kan iedere kleine baas lezen dat het peil is veran
derd en daarmede bij zijn werk rekening houden.
De Voorzitter. Ik zal in het college van Dag. Bestuur uwe op
merking ter sprake brengen.
De heer Cock. Ik wensch den heer Hasselbach te doen opmerken
dat door het Hoogheemraadschap reeds aan eene hoogere autoriteit
geweigerd is in deze zaak verandering te brengen vóórdat zij van
Rijks-wege geregeld is, en dat het dus hoogstwaarschijnlijk is, dat
eene dergelijke weigering ook aan een verzoek van dezen Raad zal te
beurt vallen. Wanneer bet openbaar gezag deze materie wil regelen
zoo zullen wjj dit met genoegen zien en er ons gaarne aan onder
werpen, want uniformiteit is hoogst wenschelijk. Het geldt hier eene
zaak die in een polderland als het onze van niet minder belang is
als b.v. de regeling van onze maten, gewichten en van het gehalte
van onze munt, alle zaken die bij de wet geregeld zijn.
Het voorstel van Burg. en Weth. met de bijvoeging door den heer
De Vries voorgesteld, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
VII. Voorstel omtrent de uitbetaling van de aannemingssom aan de
aannemers van de vernieuwing der Turfmarktsbrug.
(Zie Ing. St. n#. 73.)
De heer Driessen. M. d. V.Ik begrijp niet goed de toegevend
heid van Burg. en Weth. tegenover den aannemer Van Tilburg.
Wanneer ik goed reken dan maken wjj hem een cadeau van
f 1950. En nu wil ik even in herinnering brengen de discussie
eenige jaren geleden hier gevoerd over eene dergelijke zaak. Toen
betrof het de kwijtschelding van boete aan een fabriekant voor de
te late oplevering van den grooten gashouder. Bedrieg ik mjj niet
dan werd door het toenmalige Raadslid, den heer Was, toen een
zeer warm pleidooi gehouden voor de niet toepassing der boete,
waartegen evenwel sterk werd opgekomen door den heer Fockema
Andreae, die de boete wel wilde loepassen.
Ik geloof dat de heer Was en ik indertjjd de minderheid bleken
te zijn en de geheele overige Raad de boete wilde toepassen. Nu
wenschen Burg en Weth. van dit precedent af te wijken en den
man kwijtschelding van boete te verlecnen. Ik zou gaarne willen
vernemen wat de motieven hiertoe geweest zijn. De motieven, hier
opgegeven, zijn niet geldig. Indertijd is eveneens bewezen dat de
stad geen schade geleden heeft door het te laat opleveren van den
gashouder en toch is de boete toegepast ten bedrage van een vrij
groole som; ik meen f 14 a 15000, zoodat Leiden indertjjd een
zeer goedkoope gashouder gekregen heeft.
De Voorzitter. De heer Driessen heeft de geschiedenis van de
zaak zeer juist weergegeven en zal dus juist daarom zeer goed be
grijpen, waarom ik mjjn stem gegeven het aan het voorstel van het
Dag. Bestuur. Mjjn betoog indertjjd was, dat boete alleen moet
worden toegepast, waar schade geleden is. Dat betoog werd door
den heer Driessen gesteund. Ik had derhalve ook thans van hem
een andere conclusie verwacht, dat hij zich namelijk geheel zou ver-
eenigd hebben met liet voorstel van Burg. en Weth.
De gronden die wij hiertoe gehad hebben zijn de volgende:
Het werk is in een zeer ongunstig jaargetijde ondernomen. Bjj de
afdamming heeft tweemaal een doorbraak plaats gegrepen; ten slotte
is het werk uitstekend opgeleverd, zoodat de gemeente gecnerlei
directe schade heeft gehad, behalve de f 120 voor meerder toezicht
in de dagen van verzuim. Ik kan hierbij mededeelen, dat de aan-
neemsler van den bovenbouw, de Koninklijke Nederlandsche Grof
smederij, de gemeente geïnsinueerd had. toen de onderbouw niet op
tijd gereed was, doch dat zij van alle rechten op schadevergoeding
afstand deed, omdat de onderbouw zoo uitstekend was uitgevoerd.
Dit zijn de gronden van billijkheid, die, naar ik meen, voor Burg.
en Weth. en den Raad kunnen gelden, om, wanneer de boete werd
toegepast, kwijtschelding daarvan te verleenen.
Zooals de heeren uit het rapport gezien hebben, hadden Burg. en
Weth. volgens de overeenkomst het recht om de boete niet toe te
passen.
Hadden zij van dit recht geen gebruik gemaakt en de boete wel
toegepast, dan waren de aannemers zeer zeker bij den Raad gekomen
volgens art. 139 der Gemeentewet, om hiervan vrijstelling te bekomen.
Nu is het Burg. en Weth voorgekomen, dat eigenlyk een dergelijke
bepaling in het bestek, welke aan Burg. en Weth volkomen vrijheid
geeft de boete al dan niet toe te passen, niet opgaat. Burg. en Weth.
zouden daardoor doen, wat feitelijk tot de bevoegdheid van den
Gemeenteraad behoort, nl. den aannemer boete kwijtschelden.
Dit is de eenige reden, waarom wij deze zaak bjj den Raad ge
bracht hebben. Acht de Raad zich onbevoegd in deze te beslissen,
zoo zullen wij het contract toepassen, zooals bet daar ligt.
De heer Van Kempen. Ik geloof niet dat wjj het zoo even door
den heer Driessen gesprokene zouden mogen nazeggen. Het mag
ons niet te doen zjjn ora het goedkoop te hebben, maar om den
billjjken prijs te betalen dien wij verschuldigd zijn. Wanneer iemand
uit onwil het hem opgelegde niet behoorlijk of op tijd volbrengt, zou
het zeer billijk wezen hem hiervoor boete op te leggen, maar wan
neer er bijkomende omstandigheden zijn die het werk vertragen, zou
het onrechtvaardig wezen hiervan partjj te trekken en langs dien
weg goedkoop werk te bekomen.
De heer Fockema Andreae. De heer Driessen heeft er aan her
innerd dal ik indertijd heb behoord tot de bestrijders van het ver
leenen van kwijtschelding der boete aan Klönne. In dat geval evenals
bij meerdere van dien aard heb ik te kennen gegeven, dat ik niet
dan bij zeer buitengewone gelegenheden kwijtschelding van boeten
wenschte toegepast te zien, dat, naar het mij voorkwam, het feit,
dat de gemeente geen schade leed geen reden was om de boete niet
toe te passen, wijl juist door de strenge boetetoepassing de boeten-
bepaling in de contracten hare bcteckenis moet behouden; zonder
die toepassing wordt zij een doode letter.
Nu komt het mij evenwel voor dat het in het onderhavige geval
iets anders is, en daarom zou ik gaarne van u, M. d. V., eene in
lichting ontvangen.
In den regel wordt bij dergelijke gevallen gewezen op buitenge
wone omstandigheden, o. a. slecht weder. Ik herinner aan de brug
bij de Beestenmarkt door den heer Schretlen aangenomen eD die te laat
werd opgeleverd ten gevolge van buitengewoon slecht weder. Doch
in dien tijd van het jaar was regenachtig weder te wachten en kon
men zich dus daarop hebben voorbereid.
Hier staan wij evenwel voor een ander geval. De aannemer wist
niet wanneer hij zou kunnen beginnen, wist niet in welken tijd van
het jaar hjj kon werken. Dat zou hem nader worden medegedeeld.
Mag ik nu van u, M. d. V., of die speling in tijd groot was? Kon
bijv. het werk worden opgedragen in den zomer, het najaar of het
voorjaar? of wist hij op een 14 dagen na wanneer hy kon beginnen?
De Voorzitter. Het uitvoeren van het werk moest plaats hebben
in een zeer ongunstig jaargetijde; ik meen dat de aannemer eene
speling bad van 6 weken.
De heer Driessen. Ik wensch nog alleen te wjjzen op de groote
inconsequentie waaraan de Raad zich bij aanneming van dit voorstel
zal schuldig maken. Indertjjd heeft de gemeente ook geene schade
geleden door de te late oplevering van den gashouder, maar toch
werd de boete toegepast.
De Voorzitter. Ik geloof dat men nooit kan spreken van incon
sequentie wanneer een eerste besluit niet goed was en men handelt
dan in een dergelijk geval later anders. Ik zou het toepassen van
boete nu even onbillijk vinden als desljjds bij den gashouder.
Wat mjjn oordcel daaromtrent betreft, ben ik dus getrouw gebleven
aan myne vroegere raeening. En aangezien u toen ook tegen toepas
sing der boete waart, hebt u thans geene enkele reden om ten aan
zien van dit geval anders te oordeelen.
De heer Zillksen. Het gevel met den heer Klönne heeft zich
voorgedaan voordat ik lid van den Raad was. Een verwijt van in
consequentie kan mij dus niet treffen, wanneer ik thans myne stem
geef aan het voorstel van Burg en Weth.
Ware ik destijds lid van den Raad geweest, dan zou ik ook ge
stemd hebben tegen het heffen van boete, omdat eene boetebepaling,
mijns inziens, alleen moet worden toegepast in buitengewone gevallen,
wanneer bijv. de gemeente door te late oplevering schade lijdt. Dit
is hier evenmin het geval. De aannemer heelt het werk moeten
uitvoeren in een zeer ongunstig jaargetjjde, de gunning bleef geruimen
tijd achterwege, wat den toestand nog ongunstiger maakte. Hij heeft
daarbij verschillende teleurstellingen ondervonden door het instorten
van dammen geheel buiten zijn schuld. De grofsmederij heeft zich
bereid verklaard eventueel afstand te doen van eene vordering tegen
over de gemeente, terwyL het werk niet alleen goed maar zelfs uit
stekend is opgeleverd.
Om al deze redenen zou het bepaald hard en onbillijk zijn, wan
neer men nu van de facultatieve bepaling gebruik wilde maken om
de boete toe te passen.
Ik wensch er verder nog even op te wijzen, dat wjj leven in een
tjjd, waarin groole schaarschheid aan werk heerschl en dit wel
voornamelijk op het gebied van bouwwerken. Deze worden zeer
laag aangenomen en toch eischt men goed en soliede werk. De aan
nemer moet in vele gevallen de werklieden verzekeren, hen een
minimum getal uren laten werken en een maximum loon uitkeeren.
Hiertegenover slaat niets wat den aannemer ten goede komt. Nu
kan men zeggen dat hij op dat alles zal rekenen bij het bepalen der
inschrijvingssom, maar dal is iets wat misschien wel de soliede aan
nemers zullen doen, doch zeer zeker niet de kleinere, die liever
eenige risico loopen om het werk te krijgen.
Het gevolg van dit alles is dat vele aannemers niet meer in
schrijven naar openbare werken maar zich tevreden stellen met bur-
gerwerk.
Wanneer, zooals in het onderhavige geval, dus een aannemer wer
kelijk zijn best heeft gedaan en goed werk heeft geleverd, zou het
onbillijk wezen en beneden de waardigheid van den Raad van on
voorziene omstandigheden gebruik te maken en zich ten koste van
dien aannemer te verrijken.
Ik ondersteun daarom ten sterkste het voorstel van Burg. en Weth.
De heer De Vries. Ik wensch slechts een enkele opmerking te
maken ter ondersteuning van het voorstel van Burg en Weth., die
misschien tevens de rechtvaardiging in zich sluit van een mogelijke
tegenstrijdigheid tusschen het besluit van vroeger en hel voorstel
van thans.
Hier is bepaald dat men zich het recht voorbehoudt de boete al dan
niet toe te passen, terwyl in vorige gevallen de boete imperatief was
gesteld.