38 i DONDERDAG 15 MAART 1894. zes ingekomen biljetten als de minste inschrijver beschouwde, omdat zyne opgave aanmerkelijk verschilt met die van den heer De Jong. (Zie Bijlagen). Dat hel bjj vergelijking van deze opgaven, den loco Burgemeester bleek, dat er een abuis had plaats gehad, waarop verschillende gegevens reeds dadelijk de volle zekerheid gaven. Dat hem toen is aangezegd Maandag 26 Februari 1894 zich te vervoegen ten stadhuize, ten einde nader ingelicht te worden omtrent de leverantie. Dat bij zijn bezoek toen hem aangezegd werd dat de heer C. H. De Jong verklaard had zich vergist te hebben en dien ten gevolge zijn inschrijving verminderd had en genoemde heer C. H. De Jong door die verandering nu f 30 minder was, dan mijne inschrijving. Dat het hem toen duidelijk werd dat hij niet als leverancier be schouwd werd, te meer nog, toen hem werd dank gezegd voor zijne ophelderingen. Dat ondergeteekende, hoe eervol deze dankbetuiging ook was, zich echter niet kan vereenigen met de handelwijze van den loco Burgemeester, immers volgens de voorwaarden van aanbesteding be houden Burg. en Weth. zich de beslissing voor, doch dit kan, zyns inziens, niet van toepassing zyn, op de hoegrootheid der ingeschreven som, doch wel op de borgtocht, die gesteld wordt, of op meerdere of mindere soliditeit der inschrijvers. Dat ondergeteekende «volgens zyne meening" in deze zaak iets zeer onbillijks vindt, want wanneer eenmaal een inschrijving heeft plaats gehad, behoeven de biljetten niet na gehouden overleg ver laagd te worden, doch wel de minste, of de daarop volgende in schrijving in behandeling genomen te worden, in welk geval de heer C H. De Jong niet verkeert, daar er lagere inschrijvingen, dan de zijne waren Dat de ondergeteekende overtuigd is, dat de belangen der gemeente moeten behartigd worden en een zeer zuinig beheer onzer financiën noodzakelijk is. Dat echter in dat beheer naar recht en billijkheid gehandeld be hoort te worden, en geen afwijkingen plaats grypen, zooals hierboven door hem is medegedeeld. Dat de ondergeteekende zich alsnog als de minste inschrijver blijft beschouwen. Dat hij derhalve Uw EdelAchtbaar College verzoekt hem de levering van schoenen en laarzen en herstellingswerken, ten behoeve der agenten van politie en de brugwachters dezer gemeente op te dragen, of zoo dit Uwe goedkeuring niet weg draagt dan over te gaan tot eene herbesteding van genoemde artikelen. 't Welk doende, Met de meeste Hoogachting, EdelAchtbareu Heeren UEd. Dw. Dienaar, Leiden, 5 Maart 1894. J. F. Van Ree. De Voobzitteb. Eene kleine inlichting wensch ik hieraan toe te voegen. Vooreerst zal ik, naar aanleiding van hetgeen de requestrant zegt over de bevoegdheid van Burg. en Weill, voorlezen Art. 6 der voor waarden van aanbesteding: «Burg. en Weth. behouden zich het recht voor zonder opgaaf van redenen, de levering al of niet aan den laagsten inschrijver te gunnen en kunnen de gunning acht dagen aanhouden, gedurende welken tjjd de inschrijvers aan hunne inschrij ving gehouden zijn." Over de zaak zelve gelde het volgende: By de overwegingen die geleid hebben de leverantie aan De Jong te gunuen, zijn Burg. en Weth. van oordeel geweest, dat het wenschelyk is de leverantie van laarzen en schoenen én de reparatiën daarvan, in één hand te houden; dus om bijv. niet de laarzen en schoenen te doen leveren door een leverancier, en de reparatiën daaraan naderhand komende, door een concurrent van den leverancier te doen verrichten. Nu heeft zich het feit voorgedaan, dat De Jong, aan wien Burg. en Weth. de leverantie gegund hebben, wel de laagste inschrijver was voor het leveren van laarzen en schoenen, deze laatste voor f 3.73, maar dal hij voor de reparatie dezer schoenen voor f 4.30 had inge schreven. Daaruit bleek dus duidelijk, dal de man zich vergist had, daar het toch onaannemelijk is, dat men nieuwe schoenen levert voor f 3.75 en voor reparatie daarvan f 4 50 vraagt. Wjj hebben gemeend, dal de billijkheid medebracht den man hierop te wijzen, die daarop terstond verklaarde, dat hier eene vergissing moest hebben plaats gehad. Uit eene verklaring van het daarop be trekking hebbende artikel van de voorwaarden van aanbesteding bleek dal De Jong niet juist gelezen had, en meende dat de bedoelde reparatie de laarzen gold. De reparatie der schoenen was natuurlijk veel lager. Hij stelde deze op f 2.25. Nu kwam het ons voor, dat het zeer onbillijk zoude zijn gebruik of, naar onze meening, misbruik te maken van eene vergissing en De Jong ten gevolge daarvan de levering niet te gunnen; of, na het bekend worden der cjjfers van inschrijving, eene nieuwe openbare aanbesteding te houden. Bovendien geloof ik ook niet, dat de concurrentie, die bij dergelijke herbesteding in het leven zoude geroepen worden, in het belang zou geweest zijn van de gemeente. Wjj meenen dus, dat door het toestaan van het verzoek van Van Ree, eene groote onbillijkheid zoude worden begaan. Na deze inlichtingen stel ik voor het adres te stellen in handen van Burg. en Weth. ter afdoening. Daartoe wordt besloten. 7®. Verzoek van V. Van Doveren, om eervol ontslag uit zijne be trekking van 2en onderwijzer aan de school 3e klasse n®. i. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. 9®. Adres van het Bestuur der Vereeniging tot bevordering van den bouw van werkmanswoningen, houdende verzoek om de rente te waarborgen van de uitgegeven aandeelen ad 3 pCt. voor hoogstens 60000 en voor de obligatiën ad 3® pCt. tot een bedrag van hoogstens f 200000. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. en van de Commissie van Financiën. 9®. Bezwaarschriften van A. Reith en M D. Molenaar, tegen hunnen aanslag in de Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1893, bij supplet. kohier. 10®. Verzoek van A. Mijnlieff te Katwijk, om vermindering of af schrijving van Plaatselijke Directe Belasting wegens woonplaatsver andering. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. Nog wordt medegedeeld 1®. Dat op den 3en Maart jl. heeft plaats gehad de opneming der boeken en kas van den Gemeente-Ontvanger waarvan proces-verbaal is opgemaakt dat ter inzage in de Leeskamer is nedergelegd en in afschrift gezonden aan de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland. 2®. Verzoek van het Bestuur Mathesis Scientiarura Genilrix om het gebruik van de Gehoorzaal voor de Tentoonstelling van 23 tot en met 28 April. De Voorzitter. Aangezien dit geen nieuwe zaak geldt, maar vorige jaren meermalen door den Gemeenteraad hieromtrent eene gunstige beslissing genomen is, stel ik voor, oin, na het voorlezen van den brief, zoo roogelyk reeds terstond eene beslissing te nemen. Dit verzoek luidt aldus: Aan de WelEdel Achtb. HH. Burg. en Weth. der gemeente Leiden. Daar de dag nadert, waarop, na het eindigen van den wintercursus van het Genootschap: «Mathesis Scientiarum Genilrix" de 109de Algemeene Vergadering zal gehouden worden, tegelijk met de Tentoonstelling der teekeningen en werkstukken door de leerlingen der school ver vaardigd, neeiut het Bestuur van genoemd Genootschap de vrijheid UEd Achtb. beleefdelijk te verzoeken, op dezelfde voorwaarden, als vorige jaren te mogen gebruik maken van de groote en kleine Stads- zaal den 23sten tot en met den 28sten April e. k. In vertrouwen dat UEd.Achtb. ons dit verzoek wel zult willen toestaan hebben wjj de eer met de meeste hoogachting te zyn. UEd. Dw. Dm., N. Roe. Voor sitter. Leiden, 14 Maart 1894. P. J. Gboen, Secretaris. Het verzoek wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming toegestaan. De Notulen van het verhandelde in de vorige Vergadering van 22 Februari worden gelezen en goedgekeurd. De Voorzitteb. Alvorens over te gaan tot de behandeling van de aan de orde gestelde onderwerpen, wensch ik de heeren uit te noo- digen, na afdoening daarvan, een oogenblik bijeen te blijven tot het houden van eene samenkomst van meer huishoudelijken aard. Aan de orde is alsnu I. Verzoek van A. H. Van den Oever, om een lokaal der Gymnastiek - school te mogen gebruiken, voor het geven van onderwijs in de Han- delswetenschappen. (Zie Ing. St. n*. 59.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. II. Idem van J. B. Hoogeveen, betrekkelijk afbraak van het voor malige kruithuis aan den Vestwal. (Zie Ing. St. n®. 60.) De heer De Goeje. M. d. V.! Ik kan mij niet vereenigen met het voorstel van Burg. en Weth.; ik zou het verzoek van Hoogeveen willen toestaan. Het kruithuis maakt daar een zeer onoogelyk figuur, hel is bepaald een sta-in-den weg. Het mag de laatste toren zijn van een groot aantal, maar er is niets in wat het oog bekoort. Van welke zijde ook bezien, het is en blijft leelijk. Toen er nog twee torens stonden, kon men zeggen dat zij een zeker karakter aan dat gedeelte van de stad gaven, maar nu zie ik geen enkele reden om dat kruithuis te laten slaan. Of men het afbreken al of niet aan Hoogeveen moet opdragen, laat ik in het midden. De heer Van Kempen. Ik ben het geheel eens met den heer De Goeje, dat het kruithuis daar al een heel treurig figuur maakt. Bnrg. en Weth. zeggen dat het zoo oud is en als zoodanig ook waarde heeft. Doch niet alles heeft waarde alleen omdat het oud is. Het is een leeljjk, onoogelyk gebouw dat aan de daarachter gelegen huizen enorm veel kwaad doet. Ik zou het een zegen vinden wanneer het werd afgebroken. De heer Van Hamel. M. d. V.! Ik ondersteun evenzeer het gevoelen van den heer lie Goeje, onlangs heeft de Raad besloten op voorstel van Burg. en Weth. om den toestand daar ter plaatse te verbeteren, maar om die verbetering geheel tot haar recht te doen komen, moet ook dat leelijke kruithuis uit den weg worden geruimd. Burg. en Weth. zeggen dat het kruithuis naderhand wel voor het een of ander doel kan gebruikt worden, maar wanneer het terrein eenmaal geeffend is en het wordt noodig geacht daar een gebouwtje te zetten voor politie of iets ander6, dan kan dit altyd nog geschieden en beter in overeenstemming met de omgeving aldaar. Het onderhoud van het gebouw zal ook nog al wat kosten, terwijl het nu nog niet té voorzien is voor welke gemeentelijke doeleinden het eventueel zal kunnen gebezigd worden. De toren is eenvoudig voor niets bruikbaar, als voor berging van kruit. De heer Van Hoeken. Ik vereenig my geheel met het gesprokene

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 2