J DONDERDAG 22 FEBRUARI 1894. 35 Fabricage, welke som de aanvrager heeft aan te vragen ja dan neen. Daardoor zal, meen ik, het meest gehandeld worden in het belang der gemeente. De heer De Sturler. Ik vind de taak die de heer Van Hoeken der Commissie van Fabricage wil opleggen wel zeer eervol, maar ben er, wat my betreft, niet erg op gesteld die taak te aanvaarden en eene dergelijke verantwoordelijkheid te dragen. Ik vind dat dit geheel niet op den weg ligt van eene Commissie van Fabricage. De Voorzitter. De geheele quaestie wordt beheerscht door deze vraag: acht men hel behoud van de terreinen, wegens de afgelegen en minder gemakkelijk te bereiken plaats, en wegens de nabijheid der grofsmederij, voor de gemeente wenschelyk of niet. Acht men dit niet wenschelyk, dan is, dunkt mij, publieke verkoop de aangewezen weg. Alleen langs dien weg zal het financieel be lang der gemeente het ineest gebaat worden. Wil de gemeente den grond in eigendom behouden, maar aan eene industrieele onderne- mine in gebruik geven, onder voorwaarde dat de gemeente altijd de vrjje beschikking over den grond kan terugkrijgen, dan ligt het in den aard van de zaak dat die onderneming niet zooveel voor den grond zal kunnen geven als wanneer zij den grond in vollen eigen dom verkrijgt. Eene industrieele onderneming toch zal den grond willen gebruiken tot uitbreiding barer gebouwen of inrichtingen. Dit kan zy evenwel niet, wanneer na eenigen tijd de gemeente kan zeggen; het terrein moet ontruimd worden, de gebouwen moeten weg, want de gemeente wenscht zelf het terrein weder in gebruik te nemen. Acht men bet nu wenschelyk dat de gemeente den grond in eigendom behoudt, dan zal men het zich ook moeten getroosten dat hy een betrekkelijk gering vruchtgenot oplevert. De heer Drucker. Ditzelfde dilemma is eenigen tjjd geleden ook in den Raad gesteld en behandeld. Toen werd ook door het Dag. Bestuur gezegd: een van beiden, de gemeente wil het terrein houden of zij wil het niet houden Toen is door de Commissie van Finan ciën een derde standpunt ingenomen, namelijk; aangeraden het ter rein te houden, tenzij er overwegende redenen zijn om het te ver- koopen. Een overwegende reden zou bijvoorbeeld wezen, dat men een hoogen prijs kan maken in vergelijking met de waarde van bet terrein. Ik erken dat op dit oogenblik aan dit terrein door de gemeente geen bestemming is aan te wjjzen, maar wie weet hoe broodnoodig het mettertijd kan worden. Ik blijf er dus bij dat het geen aanbe veling verdient dit terrein te verkoopen. Er is door den beer De Sturler nog een ander bezwaar geopperd. Wij zouden namelijk andere mensehen, die wellicht ook het oog op dit terrein hebben, onrecht doen, door het ondershands te verkoopen. Deze meening kan ik niet deelen. Die kooplustigen zullen zich, nu de aandacht op dezen grond is gevestigd, wel tot de gemeente wen den. Trouwens nog zeer kort geleden hebben wy evenzeer gehan deld met den grond die aan den heer Boot te Leiderdorp ver kocht is. De heer Van Hoeken. In hoofdzaak ben ik hel met den heer Drucker eens, maar dit terrein en dat van den heer Boot is volstrekt niet betzelfde. Toen is wel degelijk mijne meening gevolgd om de som te bepalen, waarvoor de heer Boot het terrein kon koopen, terwjjl de Commissie van Financien hier de gegadigden een bod wil laten doen. Ik herhaal dit is een verschil. Ik wenschte dus wel dat de Raad hier in overleg met de Com missie van Fabricage de som bepaalde, die de grofsmederij zal te betalen hebben. De heer Drucker. Ik geloof niet dat er zulk een groot verschil bestaat als de heer Van Hoeken meent. Bij koop en verkoop wordt van weerskanten geredeneerd. Wie nu in deze het eerst spreekt, zal wel op hetzelfde neerkomen. De Voorzitter. Het verschil ligt meer hierin, dat Burg. en Weth. zich niet kunnen voorstellen, dat de gemeente dit terrein ook kan noodig hebben. De heer Verbet van Wijk. Ik geloof zeker, dat geographisch een gedeelte van het terrein tol de grofsmedery behoort. Dit is een maatstaf volgens welke wij eenigszins den prijs zullen kunnen bepalen, evenals by de terreinen die onlangs voor de gasfabriek zijn aange kocht en die daar eveneens geographisch bijboorden. Aan deze zyde van de gracht zou het terrein, dunkt mij, uitstekend kunnen te pas komen, wanneer de gemeente overging tot het bouwen van een abattoir. De beesten die daar geslacht worden, zullen van bet leven wel geen last hebben. De Voorzitter. Ik geloof dat de plaats voor een abattoir al zeer ongelukkig gekozen zou zijn. Het is evenwel ook pnze aandacht niet ontgaan, maar de plaats was 1°. te ongelegen en 2°. de ruimte aldaar onvoldoende. Voor een abattoir moet men over veel meer ruimte beschikken. (De beer De Vries verlaat de vergadering.) De heer Verhey van Wijk. Mijn eerste indruk was dat het terrein daarvoor nog zoo slecht niet is; er moet toch eiken dag geslacht worden. De Voorzitter. Niet alleen eiken dag, maar alle slagers zouden er moeten slachten. De heer Driessen. Wanneer men de gracht dempte en den daar door te verkrygen grond voegde bij dit terrein, zou men een mooi stuk grond verkrijgen dat met de aangrenzende terreinen waarschijnlijk voldoende zou zijn voor een abattoir. Ik zou er dus niet voor zijn om den grond voor een geringen prijs weg te geven. De heer De Sturler. Het is ook volstrekt de bedoeling niet om den grond maar a tout prix te verkoopen; er moet eene flinke som voor geboden worden. Het dempen van de gracht zoude overigens nog al aan bezwaar onderhevig zijn, wegens de nabijheid van het kerkhof. Dat gedeelte zou in elk geval overwulfd moeten worden. De heer Driessen. Ik begrijp niet goed waartoe dit overwulven zou dienen. Ik zie in demping volstrekt geen bezwaar, mijns inziens zou de Binnenvestgracbt, daar ter plaatse, geheel gemist kunnen worden. Het voorstel van Burg. en Weth. wordt in stemming gebracht en met 17 tegen 4 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren: Dekhuyzen, Le Poole, De Sturler en de Voorzitter. Buiten stemming hielden zich de heeren: Zillesen en Siegenbeek van Heukelom. V. Verzoek van de aannemers van den bouw der Gehoorzaal, om trent de in de Raadszitting van 14 December 1893 aangenomen motie. (Zie Ing. St. n'. 38.) De heer Zillesen. M. d. V.! De kennismaking met hel rapport waarin de vroegere aannemers van de Gehoorzaal pogen zich te rechtvaardigen, heeft mij niet tot nadere gedachten gebracht, waar schijnlijk omdat de toedracht der zaak mij voldoende bekend was. Met liurg. en Weth. ben ik het eens dat het benoemen van eene nieuwe Commissie vrij wel doelloos zoude zijn; te dien opzichte deel ik geheel de beschouwingen in de toelichting van hun voorstel uiteengezet. Er is evenwel iets anders waarmede ik het met bet Dag. Bestuur niet eens ben. Ik heb indertijd gestemd tegen de motie van den heer Siegenbeek van Heukelom, omdat het besluit in die motie vervat en destyds met overgroote meerderheid genomen, my voorkwam byzondcr kras te zijn. Ik vond de straf niet geevenredigd aan het gepleegde vergrjjp en de grieven zeer breed uitgemeten. Wanneer men toch nagaat dat het totaal der uilgaven noodig voor het aanbrengen van al de ver beteringen en versterkingen een bedrag van f 2500 niet beeft over schreden, waarschijnlijk beduidend minder geweest is, dan kan stellig niet worden gedacht aan de zucht van de aannemers om geldeljjk voordeel te behalen uit de slechte conlróle. Het komt my voor dat hel gebeurde op rekening moet geschoven worden 1'. van het onvoldoende toezicht, 2'. van het onvolledige van het bestek, en 3'. van de slordigheid bij de uitvoering. De beide eerste redenen kunnen den aannemers natuurlyk niet tot grief gemaakt worden, rest dus de slordigheid. Om hun nu daarvoor te straffen, zooals voorgesteld en aangenomen is, hen name lijk het deelnemen aan inschrijvingen voor werken van de gemeente voortaan te verbieden en het hun niet alleen moeilijk, maar zoo goed als onmogelijk te maken mede te dingen naar werken, die elders zullen worden uitgevoerd, vind ik zeer hard. Nu is bij mij hel denkbeeld opgekomen of het niet mogelijk ware, onder eerbiediging van bet genomen Raadsbesluit, hun straf eenigs zins te verzachten, door bijvoorbeeld het besluit te doen werken gedurende 2 of 3 jaren en daarna op te heffen. Ik weel niet of mjjn denkbeeld instemming ondervindt en zal er ook geen voorstel van maken, maar mocht door een ander lid van den Raad een voor stel in den geest als door mij bedoeld gedaan worden, dan zal ik het met genoegen steunen. De heer Siegenbeek van Heukelom, Ik heb slechts weinig te zeggen met betrekking tot dit punt. In een vorige vergadering is besloten mjjne motie aan te nemen en ik meen dat wy daar heden moeilijk op kunnen terugkomen, tenzij daartoe ordentelijke argumenten worden aangevoerd. Ik heb deze in het rapport van Van der Katnp en Van Leeuwen tevergeefs gezocht. Zij hebben daar allerlei insinualien bijeengebracht tegen de deskundigen en beproeven eenvoudig de beschuldiging van slecht werk geleverd te hebben op andere schouders af te schuiven. Geens zins echter beweren zij dat het werk niet slecht is. Wal nu betreft datgeen wat de heer Zillesen zegt, hiermede zou ik allerminst wenschen mede te gaan. In dezen heb ik de vergade ring slechts te herinneren aan het spreekwoord van zekeren vos met zyn haren en streken. Hiermede heb ik gezegd. De heer Zillesen. Ik wensch alleen den heer Siegenbeek van Heukelom in herinnering te brengen, dat mijne bedoeling niet is geweest om op zijn motie terug te komen, maar alleen om haar te wyzigen en het besluit van kracht te doen zijn gedurende bijvoor beeld 2 jaren of langer. De bedoeling is derhalve geweest aan de motie een tydeljjk karakter te geven. De heer Van Hamel. M. d. V.! Ik wensch nog op te merken, dat ik bet gevoelen der Commissie van Fabricage over het verzoek der aannemers mis. lu hun eerste request hebben zy gezegd, dat rij wenschten hunne zaak nader onderzocht te zien door een door hen te benoemen Commissie. Dit kwam mij echter onaannemelijk voor, daarop hebben zy een tweede request ingediend, waarin zy verzoeken dat er een nieuwe Commissie zou benoemd worden, waarvan een lid zou benoemd worden door de Commissie van Fabricage, een door hen en een door deze beiden te kiezen. Dit nu komt mij toch voor een zeer rationeel en billijk voorstel te zijn. Daarom zou ik er veel voor voelen om zonder te antici- peeren op een eventueel te nemen besluit, eerst af te wachten het advies van de Commissie van Fabricage. Ik zou op dat advies veel prys stellen. Burg. en Weth. zeggen wel in hun rapport dat geene nieuwe ge zichtspunten zich hebben voorgedaan, maar de aannemers beweren toch dat de Commissie van deskundigen dit niet goed hebben ge lezen, dat niet goed hebben nagezien, het bestek niet kennen, in hunne oordeelvellingen onjuist zyn geweest enz. Nu weel ik niet wie gelyk heeft, maar mjj komt het wenschclijk voor de zaak nog

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 7