32 DONDERDAG 2 februari 1894. zouden komen want eene gewone inventaris was niet voldoende opdat w(j daaruit het totale bedrag en de prijzen zouden kunnen op- maken. Hierop hebben wjj het volgend antwoord ontvangen: •Met dezen ben ik genoodzaakt UEd. Achlb. mede te deelen, dat ik door verschillende bezigheden buiten gelegenheid was een speci fieke inventaris te maken, doch meen wel te mogen zeggen, dat de voornaamste stukken zooals groot cn klein tooneelpodium voor foyer en voor de kleine zaal bierpompen met luchlleidingen enz., toon banken in foyer, koffiekamer en aanrechtkamer, ballustradc-foyer, cuisinière en vele aanverwanten zaken aangeschaft, ten dienste der exploitatie van de Stadsgehoorzaal, zoo ook tafels etc., ongeveer een bedrag zal worden VBn f 4000 (vierduizend), het kan hij taxatie meer juist bepaald worden." Met een eerbiedige achting Edel Achlb Heeren, Aan Edel Achtb. Heeren Burg. UEd. Achlb. Dw. Dienaar, en Welh van Leiden. B. M Duyser. Leiden, 15 Februari 1894, Deze taxatie komt vrijwel overeen met die welke van gemeente wege is geschied; zjj verschilt ongeveer f 200. Gold het een ge woon verzoek van den pachter, dan zouden wij er niet zooveel werk van hebben gemaakt, maar hij heeft het gesteld als voorwaarde en dus waren wij genoodzaakt hem op te leggen te zeggen, hoe groot het bedrag van dien inventaris is. De heer Cock. M. d. V.! Ik wenschte juist een enkel woord over dat »mits" in het midden te brengen. Ik erken dat het niet een van de hoofdmomenten dezer discussie is, maar het is toch goed te weten, welke onze rechtsverhouding is tot den pachter na de opzegging. Daarom wensch ik er nog even op terug te komen. Burg. en Weth. zien het versoek van den pachter om schadeloos stelling, voor hetgeen hij heeft aangebracht tijdens de exploitatie, voor eene conditie aan; van daar dat in den aanhef van hun voorstel het woordje »inils" voorkomt. Ik houd dit voor een dwaling en geloof dat zjj het stuk dal de pachter aan den Raad heeft ingezonden, niet goed gelezen hebben. Ik heb dat schrijven van den pachter dd. 16 Nov. nog eens nauw keurig nagelezen, maar kan daarin, zooals de heer Was reeds heeft aangetoond, geen zweem vinden van eene dergelijke conditie. Mon deling mag de pachter het later als voorwaarde hebben gesteld, doch wjj hebben alleen te doen met zijn schriftelijk verzoek tol den Raad gericht. Ik begrijp echter heel goed hoe bij de latere onderhandeling tus- schen hel Dag. Bestuur en den pachter, deze laatste by die gelegen heid van deze dwaling heeft gebruik gemaakt. Toen de pachter nl. bemerkte dat het Dag. Bestuur zjjn vriendelijk verzoek als eene voor waarde beschouwde, heeft hij natuurlijk niet gezegd dat het slechts een verzoek was. Dat neem ik hem ook niet kwalijk, doch het is duidelyk, dat latere, met leden van het Dag. Bestuur gehouden, losse praatjes niet derogeeren kunnen aan een vroeger schriflclyk aan den Raad gericht verzoek om ontslag. Nu zal men wellicht zeggen, dat wjj aan de vermeende voorwaarde niet voldoende kans loopen, dat Duyser zjjn schriftelijk verzoek weder intrekt. De heer Dekhuyzen heeft ons in dit opzicht gerustgesteld door ons mede te deelen, dat de pachter of wellicht juister gezegd, zjjne bor gen op het ingediend verzoek niet wenschen terug te komen. In hoofdzaak ben ik dus zeer gestemd voor het voorstel van den heer Was, ook op billijkheidsgronden. De heer Drucker heeft de onbillijkheid van het toestaan van gun stiger voorwaarden aan Duyser reeds aangewezen, toen hjj het voor beeld aanhaalde van het huis met twee verdiepingen dat later bleek maar eene verdieping te moeten hebben. De heer Fockema Andreae vond bet ook eene onbillijkheid. Ik gebruik niet gaarne al te sterk sprekende woorden, maar dezen keer moet ik hel toch zeggen, dat ik het niet alleen eenvoudig onbillijk zoude vinden, maar veeleer grof onbillijk tegenover vroeger of latere neringdoende inschrjjvers of gegadigden. De Voorzitter. Ik wensch den heer Cock er alleen op te wijzen dat wij tegenover den pachter geheel en al vrij zjjn; hoe de pachter zijn verzoek om ontbinding van het contract inkleedt is van onder geschikt belang. Wil de Raad alleen ontslag verleenen volgens het voorstel van den heer Was, hij heeft daartoe volkomen het recht. Wat de onbillijkheid van eene tariefsverlaging betreft, ik ben niet overtuigd dat de Raad niet bevoegd zoude zijn tot verlaging van het tarief, en ontken dat zulks onbillijk zoude zijn. Bij de aanbesteding hebben voor alle inschrijvers dezelfde voorwaarden gegolden, dus ook deze clausule, dat later in het tarief wijziging kon worden ge bracht. Nu gaat men in eens bemerken dat die wijziging alleen betrekking kan hebben op verhooging van het tarief, maar anderen meenen daartegenover dat zij ook wel degelijk slaat op verlaging, o. a. de voorsteller der bepaling zelf was van dit gevoelen. Ik be- twjjfel zeer of de inschrjjvers de voorwaarden zoo juridisch fijn hebben bezien als de heer Was. Er staat niets anders dan dat de verpachter de bevoegdheid heeft om wjjziging in hel larief te brengen. Die wjjziging kan betreffen zoowel eene verhooging als eene ver laging, lerwjjl de voorwaarde voor alle inschrjjvers gelijk was. De heer Fockeina Andreae vreest niet votir eene minder gunstige uitkomst van eene nieuwe verpachting, en als grond voor zijne op timistische opvatting voert hjj aan dat de tegenwoordige pachter reeds een cjjfer heeft opgegeven waarvoor hjj bereid zoude zjjn de pacht en bloc te aanvaarden. Maar mij dunkt dat juist hel noemen van dat cjjfer een argument is om thans niet over te gaan tot eene ontbinding van het contract, want dat cjjfer is zóó laag dat wanneer niet meer werd verkregen, de gemeente vrjj aanzienlijk benadeeld zoude worden. Ge Gehoorzaal is verpacht voor een jaarljjksche som van 3510, terwjjl de verhuring der lokalen in 1893 2375 heeft opgebracht, du& te zamen eene bate van f 5885 voor de gemeentekas, niettegen staande de ongunstige omstandigheid dat het tarief voor de verhuring denlokalen te hoog was. lie pachter heeft voor eene verpachting en bloc f 5500 geboden du^nog 385 minder dan de gemeente thans ontvangt. l4j zal iedereen moeten toegeven, dat bjj eene eventueele verpachting cn liloc, waarbij de pachter het in de hand heeft, de verschillende lokalen meer huur te doen opbrengen, de totale opbrengst per jaar veel meer zal bedragen dan nu onder de ongunstige tarieven, zoodat de pachter, die nu 385 minder biedt, dan de zaal in 1893 beeft op gebracht, veel grooter winst zal maken, indien hij het in de hand heeft, om de verschillende lokalen te verhuren, zooals hjj het 't voordeeligst oordeelt. Ik geloof dus, dat hel cijfer, dat de heer Fockema Andreae genoemd heeft, juist een reden zou zijn, om te besluiten, na de on gunstige ervaring, die wjj hebben opgedaan, omtrent een bod voor de verhuring en bloc, niet tot ontbinding over te gaan. De heer Drucker. De heer Dekhuyzen heeft mij op één punt overtuigd, namelijk, dat ik niet had moeten gebruiken het woord •voorgespiegeld." Dit was onjuist gekozen. Het is eene som, die wij allen kennen en aan die som heeft hij ons herinnerd, hjj heeft ons die »voorgehouden." Verder heeft de heer Dekhuyzen mjj niet overtuigd. Hij heeft mjj zelfs min of meer toegegeven, wal ik gezegd heb ten aanzien van een geval van aanbesteding. In het voorbijgaan merk ik op. dat bjj deze aanbesteding nog minder bezwaar beslaat legen afwjjking van hel bestek, juist omdat men meer en minder werk met den aannemer verrekent, terwijl hier van zoodanige verrekening geen sprake is. En toch erkent de heer Dekhuyzen, dat men ook in de afwjjking van een bestek niet al te ver mag gaan. Wanneer men bijv bjj bestek de levering van 100 stuks had aanbesteed, en men zei later tol den aannemer: wjj hebben er slechts 10 noodig, dan zou die af wijking zeker te ver gaan. Maar zoodanige te groole afwjjking is het juist, waaraan wjj ons hier zouden schuldig maken. Ik wensch hier nog bij te voegen, dat ik, M. d. V., met uw rede neering niet kan medegaan. U komt er steeds op terug, dal wjj de bevoegdheid hebben, te veranderen en zegt steeds, dal alle menschen, die ingeschreven hebben, dit hebben geweten. Maar nu hebben wjj toch gezien uil de vele besprekingen, die wij sinds maanden hier voeren, dat de tarieven een levensquaestie zjjn voor den pachter. Wanneer men verpacht en in uw systeem tot de inschrjjvers zegt: Hier ligt het larief, maar daarin kan door den Raad alle dagen ver andering worden gebracht, het kan op de helft, op worden terug gebracht, maar ook met hetzelfde recht verdubbeld en verdriedubbeld worden, dan wordt de inschrjjving onmogelijk. Hoe zal dan een ge gadigde naar de pacht welen, voor welke som hjj kan inschrijven? Het wordt voor hem een raadsel. Het kan reeds daarom nooit de bedoeling der clausule zjjn geweest, dat de Raad naar willekeur ver andering in het tarief zou kunnen brengen. De heer Fockema Andreae. Ik wensch een een misverstand weg te nemen. U heeft gezegd in andere bewoordingen, dat ik zeer optimistisch gestemd ben omtrent de som, die wjj zouden bedingen voor de Ge hoorzaal. Dit is volstrekt het geval niet. Ik heb mij alleen verzet tegen uwe meening dat inschrjjvers die thans zouden willen inschrijven geen vaste basis zouden hebben- Die basis is er wel degelijk en zelfs veel hechter dan toen voor de eerste maal eene publieke aanbesteding plaats had. Wat betreft hetgeen u zegt over het bod van den heer Duyser voor eene pacht en bloc, tegenover uwe pessimistische opvatting mogen wij wel aannemen, dat hjj die zich op hel aanbod van den heer Duyser baseert, zoo redeneerenzal toen de heer Duyser alleen stond bood hjj onder de hand zooveel, maar wanneer hij bij eene publieke aanbesteding met meerdere inschrjjvers te doen heeft, zal hjj wel iets meer bieden. De beraadslaging wordt gesloten. Punt 1 van het voorstel van den heer Was: •De Raad besluit: 1'. het verzoek van den pachter der Gehoorzaal om de bestaande overeenkomst te ontbinden, aan te nemen. Wordt in stemming gebracht en aangenomen met 17 tegen 7 stemmen. Voor stemden de heeren: Verster van Wulverhorst, De Goeje, Kaiser, Was, Driessen, Drucker, Du Rieu, Zaajjer, Van Hamel, Cock, Siegenbeek van Heukelom, Van Lidth de Jeude, Verhey van Wjjk, Fockema Andreae, Kerstens, Stadhouder en De Vries, Tegen stemden de heeren: Zillesen, Dekhuyzen, Van Hoeken, Le Poole, Hasselbach, De Sturler en de Voorzitter. De heer Cock, M. d. V.! Ik wensch nog even te constateeren dat ik vóór beb gestemd in de overtuiging dat aan het voorstel is toe gevoegd, dat het ontslag zal ingaan met 1 Mei 1894. Dit om later mogeljjk misverstand te voorkomen. Alsnu komt in behandeling punt 2 van het voorstel: 2°. daarna eene tweeledige aanbesteding te houden; a. op later door den Raad vast te stellen voorwaarden de zaal en bloc te verhuren; b. de zaal le verhuren volgens het tarief, gewjjzigd overeenkomstig het laatste voorstel van Burg. en Welh., of wel op nader door den Raad vast te stellen voorwaarden. De heer Dekhuyzen. Thans een enkel woord over de verhuring en bloc. Wanneer zjj, die nu gepetionneerd hebben, later bjj een pachter komen die en bloc heeft gehuurd, dan hebben zjj volstrekt geen zekerheid of waarborg dal op hen het verlaagde tarief zal worden toegepast. Niemand heeft, wanneer de pachter meester is van de Gehoorzaal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 4