GEMEEMERAAl) FAN LEIDEN.
is
INGEKOMEN STUKKEN.
N#. 51. Leiden, 21 Februari 1894.
Bij Raadsbesluit van 2a Januari jl. werd aan art. 1 van het Raads
besluit regelende de beding van eene belasting onder den naam van
bruggeld toegevoegd de bepaling: «Geen bruggeld wordt gelieven
voor het openen van de bruggen liggende in de richtiDg van de
Schrijversbrug, Haven, Oude Vest en Galgewater, alzoo voor de
Blauwpoortsbrug, Turfraarktsbrug, Marebrug, Janvossenbrug, Pauw-
brug, Groote Havenbrug en Schrijversbrug, terwijl de overige arti
kelen onveranderd zijn gebleven.
Gedeputeerde Staten hebben ons alsnu, bij missive van 19/20 Fe
bruari jl., medegedeeld dat tegen de Verordening geen ander be
zwaar bestaat dan tegen de laatste alinea van art. 5 der Verordening
regelende de helling.
Volgens die bepaling zal op Vrijdag en Zaterdag de Blauwpoorts
brug een kwartier vóór het vertrek van eiken spoortrein worden ge
sloten, hetgeen neerkomt op het gesloten zijn van die brug gedu
rende meer dan 6 uren op twee werkdagen van elke week. Dit
schijut in strijd te zijn met de overeenkomst van 1884, die ten allen
tijde vlugge bediening voorschrijft.
Men zou, naar het Gedep. Staten voorkomt, in het belang van de
passage te land, kunnen volstaan door de brugwachters te gelasten,
te waken dat de Blauwpoorts- en Turfmarktsbruggen nimmer gelijk
tijdig geopend zijn, als wanneer steeds een der benaderingswegen
naar markt en stations bruikbaar zal zijn, waartegen Gedeputeerde
Staten geen bezwaar zouden hebben.
Het komt hun voor dat een voorschrift uitsluitend betreffende het
al of niet openen van èen brug, waarvoor geen bruggeld wordt ge
heven, minder thuis behoort in eene Verordening tot beffing van
bruggeld.
Bij ons College bestaat in gcenen deele bezwaar om aan het ver
langen van Gedeputeerde Stalen te voldoen, terwijl eene regeling
omtrent het openen en sluiten der brug meer eigenaardig behoort
voor te komen in de instructie voor de brugwachters.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging te besluiten
dat van art. 5 van bet Raadsbesluit van 28 November 1889 (Gem.-
blad n'. 5 van dat jaar) regelende de heffing van eene belasting on
der den naam van bruggeld in de gemeente Leiden, de laatste zin
snede luidende: »op de beide marktdagen (Vrijdag en Zaterdag) blijft de
Blauwpoortsbrug een kwartier vóór het vertrek van eiken spoortrein
in de richting van Arasterdam, Rotterdam en Woerden gesloten",
vervalt.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N4. .4. Leiden, den 20 Februari 1894.
De Commissie van Financien heeft de eer Uwe Vergadering mede
te deelen dat zij geene bedenkingen heeft tegen het voorstel van
Burg. en Weth. van 15 Februari jl. (Ing. St. n*. .48) betreffende de
verhooging van sommige posten der begrooting voor 1893, ten einde
in de noodig gebleken uitgaven te voorzien tot een gezamenlijk be
drag van f 4902.16. Ook heeft zij geen bezwaar tegen het voorstel
van 15 Februari jl. (Ing. St. n4. 47) tot regeling van de uitbetaling
der rente van het legaat Du Rieu ad f 5000 ingeschreven op het
Grootboek der Nationale Schuld ten name der gemeente Leiden ten
behoeve van het Stedelijk Museum.
Zjj stelt Uwe Vergadering derhalve voor dienovereenkomstig te
besluiten en de overgelegde staten tot verhooging der begrooting,
tot het doen van af- en overschrijving en tot voldoening uit den
post voor Onvoorziene Uitgaven, alle voor den dienst van 1893 vast
te stellen.
Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financien.
N4. 55. Leiden, 19 Februari 1894.
In de Raadszitting van 17 Mei 1888 werd wijziging gebracht in de
heffing van eene belasting voor plaatsen op de onderscheidene mark
ten of elders, bepaaldelijk wat betreft het innemen van ruimte bij
gelegenheid van de kermis.
De belasting werd alstoen vastgesteld op f 0.25 per vierkanten
meter of gedeelte daarvan voor de ingenomen ruimte bij gelegenheid
van de kermis of jaarmarkt eenmaal geheven; voor draaimolens, vélo-
cipède-tenten en dergelijke f 100; voor schopstoelen, schommels en
dergelijke f 12.50. Sedert is gebleken dat een bedrag van f 100 vol
doende is voor de gewone draaimolens met de hand of door een
paard in beweging gebracht, doch veel te laag voor de andere ca-
roussels, vélocjpède-tenten, hippodromes enz., door stoom- of gaskracht-
machines gedreven, welke inrichtingen in de laatste jaren eene be
langrijke uitbreiding hebben ondergaan en aan de ondernemers aan
zienlijke winsten opleveren.
Met het oog op het buitengewoon druk bezoek waarin de onder
nemers van de inrichtingen laatstbedoeld, welke door stoom- of gas-
krachtmachincs worden gedreven, zich mogen verheugen en de
groote financieele voordeelen aan de exploitatie daarvan verbonden,
is het ons voorgekomen dat eene heffing van f 500 voor den ge-
heelen duur der kermis voor dusdanige inrichtingen niet te hoog
kan worden geacht, en dat bg vaststelling van dat bedrag eene bil
lijke verhouding ontstaat met het bedrag dat voor gewone draai
molens wordt betaald. Twee ondernemers van stoomdraaimolens
hebben zich dan ook reeds bereid verklaard f 500 elk te betalen,
wanneer hun eene standplaats op de aanstaande kermis wordt ver
leend.
Vermits in den regel de kermis door twee stoomdraaimolens wordt
bezocht, zoude de opbrengst der kermisgelden met f 800 vermeer
deren, en blijft het te heffen bedrag wegens marktgelden nog verre
beneden hetgeen door de gemeente in het belang van de markten
wordt uitgegeven.
Wij verwijzen wat dit punt betreft naar ons rapport van 19 April
1888 (Ing. St. n'. 85 van dat jaar,). Daaruit blijkt dat de opbrengst
van de standplaatsen bij gelegenheid van de kermis over de jaren
187787 gemiddeld per jaar beeft bedragen 992 92 en van de
marktgelden in bet algemeen gedurende die jaren f 7982.74 gemid
deld per jaar. Gedurende de jaren 1888 tot en met 1893 was de
opbrengst der kermisgelden als volgt:
1888 f 1526.05
1889 1982.65
1890 1831.50
1891 1977.50
1892 2103.95
1893 1858.45
totaal 11280.10
gemiddeld per jaar f 1880, en van de marktgelden in het algemeen, in
1888 9245.20
1889 9119.50
1890 8864.40
1891 9214.40
1892 8982.50
1893 9471.70
totaal f 54897.70
gemiddeld per jaar f 9149.60.
De uitgaven ter zake van de markten werden destgds geschat op
f 8000 5 9000, waarbij nog gevoegd moet worden de bezoldiging
van het personeel.
In verband daarmede en met de sedert uitgevoerde werken kunnen
de uitgaven geraamd worden op f 10400, als f 6000 voor rente en
aflossing van de voor buitengewone werken opgenomen gelden, /1840
fabricagekosten, f 2100 bezoldigingen en f 460 drukwerk enz.
Uit een en ander bljjkt dat bij aanneming van de voorgestelde
verhooging der belasting voor stoomdraaimolens, het te heffen bedrag
blijft beneden de door de gemeente ter zake gedaan wordende uit
gaven en alzoo het bepaalde bij art. 254 der Gemeentewet behoorlijk
wordt in acht genomen.
Overigens worden geene andere wijzigingen in de betrekkelijke
Verordeningen dan de boven medegedeelde door ons noodig geacht,
op grond waarvan wij Uwe Vergadering in overweging geven art. 6
van het Raadsbesluit van den 17 Mei 1888, regelende de heffing
eener belasting voor plaatsen op de onderscheidene markten of elders
te Leiden, goedgekeurd bij Kon. besluit van den 16 Juni 1888, als
volgt te wijzigen:
»Bij gelegenheid van de kermis of jaarmarkt, ^ordt voor de inge
nomen ruimte per vierkanten meter of gedeelte daarvan eenmaal
geheven 0.25; voor stoomdraaimolens, stoomvélocipède-tenten en
dergelijke, waaronder alle dusdanige inrichtingen worden begrepen
die door motoren worden voortbewogen, onverschillig welke de aard
dier motoren ook zijn moge, f 500; voor de overige draaimolens,
vélocipède-tenten en dergelijke 100, en voor schopstoelen, schommels
en dergelijke 12.50" en de Verordening op de invordering van de
belasting voor plaatsen op de onderscheidene markten of elders van
dezelfde dagteekening onveranderd vast te stellen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N4. 56.
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
1117 Februari 1894.
N'.
Datum.
Uur.
Aantal.
Gemiddelde Eng. Standkaarsen.
1
Feb.
11
5.45—7.45
7
16.6
2
12
5.45—7.30
8
16.4
3
13
5.45—7.30
7
16.4
4
14
5.45—7.45
8
16.6
5
15
5 45—7.45
7
16.6
6
16
5.45—7.45
8
16.4
7
17
5.45—7.45
8
16.8
N4. 57. Leiden, 1 Maart 1894.
In de Raadszitting van 22 Februari jl. werd ten aanzien van het
gebruik van de Gehoorzaal besloten:
1°. bet verzoek van den pachter van bet buffet der Gehoorzaal om
de bestaande overeenkomst te ontbinden, aan te nemen met ingang
van 1 Mei 1894;
2". daarna eene tweeledige aanbesteding te houden:
a. op nader door den Raad vast te stellen voorwaarden de zaal
en bloc te verhuren;
b. de zaal te verhuren volgens nader door den Raad vast te stellen
tarief;
3'. over de gunning, naar aanleiding van de tweeledige inschrijving,
door den Gemeenteraad te doen beslissen.
Door Uwe Vergadering zal derhalve alsnu moeten worden overge
gaan tot de vaststelling van de voorwaarden voor de tweeledige ver
pachting. De bestaande voorwaarden van verpachting zullen voor
eene eventueele verpachting en bloc in vele opzichten moeten worden
gewijzigd, terwijl ze voor eene verpachting alleen van de exploitatie
van het buffet bjjna onveranderd kunnen bljjven.
9
9
9
9
9