18 DONDERDAG 25 JANUARI 1894. VIII. Idem betrekkelijk de aansluiting van Nederland aan de Mid- den-Europeesche tydregeling. (Zie Ing. St. n°. 15.) De heer Fockema Andreae. Ik ben zoo vry geweest een voorstel in te dienen gericht tegen dat van Burg. en Weth. De heeren hebben de schriftelijke toelichting tot mijn voorstel gelezen en het is mij aangenaam nu in de gelegenheid te zijn het ook mondeling met een enkel woord toe te lichten. Wij verkeeren op dit oogenhlik in Nederland in eene positie die door velen als zeer lastig wordt beschouwd, nl. dat de klokken der spoorwegen een anderen tijd aanwijzen dan den Amsterdamschen of plaatseiijkcn tijd. De vraag is nu hoe wy uit deze positie kunnen geraken. Daarvoor zyn natuurlijk twee wegen, (een derden weg zal ik nu buiten beschouwing laten): óf bukken voor de spoorwegmaatschap pijen óf deze noodzaken te bukken voor den Staat. Wanneer ik dit zeg, dan ontmoet ik al dadelijk het Comité tot bevordering van de aansluiting van Nederland bij de Midden-Euro- peesche tijdregeling, dat vraagt hoe men beweren kan dat men, zich aansluitende hij den Midden Europeeschen tijd, bukt voor de spoor wegmaatschappijen. In een antwoord van dit comité op mijn schrij ven lees ik o. a. «Ad 1 ziet de heer Fockema Andreae over het hoofd dat niet de twee groote Nederlandsche Spoorwegmaatschap pijen, noch ook de Europeesche Spoorwegvereeniging, waarvan zij, zooals hy terecht zegt, eene kleine minderheid vormen, de allereerste bronnen zijn, waartoe zich de beweging ten gunste eener algemeene invoering van den gordeltijd laat vervolgen". Toen ik dit las, dacht ik: wat is het toch merkwaardig hoe een persoon of eene verceniging de geschiedenis kan vergeten wanneer zij lang hunne gedachten op een bepaald punt vestigen, en hoe is het mogelijk dat men de beteekenis der woorden zelfs zoo kan ver geten. Het is, dunkt mij, niet moeielijk aan te toonen dat inderdaad aannemende den Midden-Europeeschen tijd, men bukt voor een paar spoorwegvereenigingen die op hunne beurt weder zijn gebukt voor eene groote verecniging waarvan zij leden zyn. Ik zal dit aantoonen met woorden ontleend aan het opstel van den heer Hoefer, die niet beschouwd zal worden als een verdacht getuige in deze. Wat is de zaak? In verschillende staten wezen de klokken verschillende tijden aan. Dit werd door velen zeer lastig gevonden. De heer Hoefer geeft van den last, hierdoor veroorzaakt, twee voorbeelden. Hij zegt: wanneer men een Rynreis maakt door Zuid-Duitschland en Zwitserland, dan moet men ik weet niet hoe dikwijls zijn horloge verzetten om bij den plaatselyken lyd te blijven. Dat nu is niet een zoo groot bezwaar, maar er is erger. In 1889 zijn een aantal reizigers genoodzaakt geweest om te logeeren in Malmö, want met de stoomboot van Kopenhagen in Denemarken gaande naar Malmö in Zweden, meenden zij dat zij daar de boot konden krijgen naar Stralsund, doch zij hadden niet gerekend op het verschil tusschen den tijd van Denemarken en Zweden en kwamen dus te laat voor de boot naar Stralsund. Nu vind ik dit ook zoo'n groot bezwaar niet. Ik moet zeggen, dat menschen, die er niet aan denken, dat in Zweden een andere tyd wordt gebruikt dan in Denemarken en dus zoo weinig begrip hebben van den aigemeenen toestand, veel beter zouden doen met op reis te gaan met Cook of Lissone. Ik zie die bezwaren tegen verschillende tijden nog niet zoo ernstig in. Maar nu anderen die wel inzagen, is de heer Sandford Fleming op een idee gekomen, dat werkelijk ingenieus gevonden en niet geheel verwerpelijk is. Sandford Fleming opperde in 1879 het denkbeeld om: «Uitgaande van den merédiaan van de straat van Bering, de oppervlakte der aarde in 24 deelen, elke van 15° te verdeelen, en voor elk dier streeken of zónen den tijd aan te nemen van meridianen, die 15° in lengte, en dus één vol uur in tijd onderling verschillen." Die heer opperde dus in het belang der reizigers, of der maat schappijen of van den handel dit laat ik daar het denkbeeld van den gordeltijd. Naar zijn denkbeeld zou men de aarde in 24 zónen of gordels verdeelen, door het trekken van meridianen, de eerste over Greenwich, de volgende telkens 15° meer oostelijk. Ter wijl de tyd in elk dezer telkens één uur zoude verschillen. Aan dat denkbeeld lag in de eerste plaats ten grondslag, dat die meridiaan, waarvan men uitging, moest zijn die van Greenwich en men heeft tot het vaststellen van dit punt een internationaal congres, waartoe Amerika het initiatief heeft genomen, en waarop ook Neder land is vertegenwoordigd geweest, bijeengeroepen, waarop met meer derheid van stemmen besloten is, dat: «1° de meridiaan van Green wich als eerste zou worden aangenomen en 2°. een werelddag zou worden aangenomen voor alle doeleinden, waarvoor hij geschikt zou zijn, zonder echter het gebruik van plaatselijke tyden of andere een- heidstyden, waar hunne toepassing gewenscht mocht voorkomen, uit te sluiten." Dit was het denkbeeld van het congres. Hierbij is het gebleven. Vooreerst was dit gewonnen, dat de meridiaan van Greenwich inter nationaal erkend was als de eerste en dat men daarop zou kunnen bouwen een zónestelsel. Maar toen is gekomen, nu niet de Euro peesche spoorwegvereeniging maar de "Verein Deutscher Eisenbahn-Ver- waltungen" ik noem dit liefst bij den naam, dien het werkelijk draagt. In vergaderingen van dat Verein, waartoe ook onze spoorwegen be- hooren, gehouden te Dresden op 30, 31 Juni en 1 Juli 1890 werd een zeer merkwaardig besluit genomen, een besluit dat men op 't oogenhlik bezig is ingang te doen vinden in Nederland, nl. om den zóne tijd in te voeren vrfor den inwendigen dienst der spoorwegen, beginnende met den zomerdienst van 1891. Doch er werd levens bepaald dat de spoorwegen van het geheele Verein zouden rekenen volgens den tijd van den meridiaan van 15° oosterlengte van Greenwich, een tijd die 1 uur voor is bij den tijd van Greenwich, waarmede het Verein dus den geheelen gordeltijd overboord wierp. De Verein zegt: wy zullen den zóne lijd invoeren met dien verstande dat voor alle spoor wegen bij het Verein aangesloten, dus de spoorwegen, van Nederland zoowel als van üuitscbland, zal gelden de Duilsche lijd. Van het standpunt der Verein Deutscher Eisenbahn Verwaltungen was het verklaarbaar dat zij wilden doen gelden de Deutsche Zeit. Wel bchooren tot die Verein ook twee Nederlandsche spoorwegmaat schappijen, maar die konden zoo meende men zeker zich bij dien tijd ook best nederlcggen. Aanvankelijk besloot men wat men noemde den Midden-Europeeschen tijd, den tijd van Görlitz, alleen in te voeren voor den inwendigen dienst der spoorwegen, eerst later dit te doen ook voor den uitwendigen dienst, waarby aan de maat schappijen, die in den gordeltijd van Greenwich lagen, de vrijheid werd gelaten om voorloopig naar dien tyd te bljjven rekenen, wel licht op aandrang van onze Regeering, die tot myn groot genoegen tot nog toe van den Duitschen tijd niet weten wil. Zoodra deze concessie door het Verein is gedaan, ontstond hier de beweging die niets anders tot gevolg zal hebben, dan dat hier zal worden ingevoerd de tijd waarvan het eerst het Verein gerept heeft, een tijd abusievelijk zóne-tijd genoemd. Want wilde men rekenen volgens den zóne-tijd, dan moest ook een gedeelte van Duitscliland evenals Nederland rekenen volgens den tijd van Greenwich, en niet geheel Duitschland en Neder land naar den tyd van Görlitz. Nu heeft een «lezer" in het Leidsche Dagblad mij gevraagd: denkt gij dan dat al de Nederlanders die het adres tot invoering van den Midden-Europeeschen tijd geteekend hebben, handlangers zyn van de Nederlandsche spoorwegmaatschap pijen? Ik zou mij wel wachten om eene dergelijke onderstelling te uiten. Hoewel er onder de voorstanders vermoedelyk wel zullen zyn vrienden der spoorwegmaatschappijen en ook vrienden van Duitsch land, zal toch zeker de kern wel gevormd worden door personen welke door nadenken tot de overtuiging zijn gekomen dat die tijd regeling de beste is. De groote massa der namen zal echter wel, zooals by alle adressen, gevormd zijn door hen die de zaak nie t schelen kan maar die teekenen ten genoegen van anderen, Ik wil hiervan een merkwaardig staaltje vertellen. Ik heb onlangs iemand gesproken, die lid was van een Plaatselijk Comité, die op mijn vraag, hoe het mogelijk was, dat hy daaraan mededeed, antwoordde: Ik heb het gedaan, om dien man pleizier te doen, maar ben niet van plan mij daaraan veel te storen. Ik heb tal van menschen gesproken, die deze adressen geteekend hadden en toch zeiden, dat hun de zaak niet schelen kon. Wanneer men colporteert voor een denkbeeld, zooals voor dit denk beeld geschied is, dan krjjgt men alljjd tal van menschen op de lijst, die zich voor de zaak feitelijk niet of zeer weinig interesseeren. Wat ik wil betoogen is dit, dat door dit stelsel in te voeren, niet ingevoerd wordt het zónestelsel, waarvoor van verschillende kanten gestreden is, maar dat ingevoerd wordt de tyd, waarvan het eerst gerept is door het Deutsche eisenbahn Verein, die hem aan zyn leden heeft willen opleggen. Het komt my voor, dat wij zonder twijfel moeten zeggen, dat wy, den M.-E. tyd invoerende, zouden bukken voor de Spoorwegmaat schappijen. Nu is het de vraag, of wij dit moeten doen. Vast staat dat wy tot eenheid moeten terugkeeren, wy willen niet meer het verschil be houden tusschen spoortijd en landstjjd. Doch ik bljjf er bij, dat wy, om daartoe te geraken, niet behoeven te bukken voor den wil der Spoorwegmaatschappijen. Het is een quaestie van een pennenstreek om hen te dwingen den tijd aan te nemen, die men als staatstyd wil erkennen. Tot nog toe heeft de Minister van Waterstaat, Handel en Nijver heid zich niet gerechtigd geacht, dit te doen. Daarvoor is ook iets te zeggen; tot nu toe hadden wy geen staats tyd. Maar moet die komen, waarom zouden wy dan juist den Midden- Enropeeschen tijd aannemen? In ieder geval hetzij de Greenwichtijd, hetzy de Amsterdamsche tyd of welke andere tijd dan ook zal worden aangenomen als staats tyd, het zal slechts een pennenstreek kosten de Spoorwegmaat schappijen te dwingen dezen tijd aan te nemen. Art. 26 van de wet op de Spoorwegen zegt, de uren van vertrek en aankomst worden door den Minister van Binnenlandsche Zaken bepaald. In het Algemeen Reglement der Spoorwegen staat in art. 98 en 99, dat de dienstregeling, zooals zjj is vastgesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken, terstond wordt afgekondigd door de Maatschap pijen en er is nog een krachtig middel, dat in art. 3 van het Alge meen Reglement voor den dienst der Spoorwegen staat aangegeven, dat de stations moeten zijn voorzien van een goed loopend uurwerk, geregeld naar den middelbaren tijd van Amsterdam. Dit is nu veranderd, men leest thans «Greenwichtijd". Maar wordt er besloten door den Wetgever, dat voortaan in Nederland de staats- tijd de tyd van Arasterdam zal worden, dan komt dit natuurlijk ook in het reglement te staan en daarmede is de Spoorwegmaatschappij gedwongen. Wilden de Maatschappijen zich daarbij niet nederleggen, dan zou er nog wel een ander middel te vinden zyn. Men zou kunnen verbieden om bij openbare aankondigingen een anderen tijd te gebruiken dan den staatstijd, evenals dit geschiedt met betrekking tot de maten en gewichten. Men mag toch ook in openbare aankondigingen geene andere maten en gewichten gebruiken dan die welke door de Wet zijn vastgesteld. Wanneer dus eenmaal staatstijd is vastgesteld, zal het geen moeite kosten de Maatschappijen te dwingen dien tyd ook aan te nemen. Omdat men eenheid van tijd wenscht tusschen de spoorwegen en den staal, behoeft men derhalve nog niet den wanhopigen maatregel te nemen den tyd van de spoorwegen over te nemen. Daarvoor moet dus eene andere reden zyn. De reden nu daarvoor aangevoerd vind ik al verbazend klein. En die reden zou zeker ook niet aangevoerd blijven, wanneer men de werkelijke reden niet wilde verbloemen. Men is eerst beginnen te zeggen: wanneer wij de klokken niet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 8