DONDERDAG 25 JANUARI 1894. 13 school, de school van den heer Van Dijk, verlaten, geen prijs te geven. Het geven van een prijs aan de hoogste klasse der leerschool en aan die van de scholen 3de en 4de klasse heeft nu ook niet zoo'n groot bezwaar. Men kan dan prijzen geven van eenige meerdere waarde, dan thans het geval is. Ons doel is geenszins alles uit te sparen wat bij mogelijkheid bezuinigd kan worden. Wordt ons stelsel aangenomen dan zullen dus voortaan op de scholen 4de klasse alle kinderen eens per jaar een prijs ontvangen, en op de scholen 3de en 4de klasse en de leerschool aan de kin deren der hoogste klasse een geschenk worden uitgereikt. De eigen lijke prijs, het getuigschrift, wordt uitgereikt wanneer het hoofd der school verklaart dat het kind met vrucht alle klassen geheel heeft doorloopen. De heer De Goeje. Ik heb reeds bij eene vorige gelegenheid het een en ander over de prijsuitdeeling in het midden gebracht en uit gelegd welke beteekenis het schrijven van de hoofden der scholen 3de klasse had. Zij geven allen toe dat de openbare les, wanneer die niet gepaard gaat met eene prijsuitdeeling, voor de kinderen hare beteekenis verliest, zij geven allen toe dat, al is het uitreiken van prijzen niet bepaald noodig om orde en tucht te handhaven en welk flink hoofd van eene school kan dit beweren? die prijzen toch eenige opvoedende kracht hebben. De Schoolcommissie heeft in haar schrijven van 18 November 1893 aangehaald, wat de hoofden der scholen omtrent die prijsuitdeeling verklaarden. Zij zeggen: •Gelijk alles, wat op de aangename stemming van een kind werkt, zoo heeft ook de prijs als zoodanig waarde. Bovendien is het goed, dat een kind ziet, dat er veel menschen lief en goed voor hem zijn. En voor degenen, die zich den prijs onwaardig gemaakt hebben, kan de onthonding, in de hand van een verstandig en liefderijk man heilzame gevolgen voor het kind hebben. De ouders kunnen er voor de opvoeding van hun kind een nuttig gebruik van maken. Vergete men niet, dat de openbare les zonder prijsuitdeeling, bare aantrek kelijkheid voor het kind verliest. De ervaring van 1866 tot 1870 opgedaan, bewijst het". Burg. en Weth. zeggen in den aanvang van hun stuk n'. 297 (2 OcU '93) dat de hoofdstrekking van hun voorstel tot afschaffing der prjjsuildeeling is, dat »de daardoor vrijkomende gelden kunnen dienen tot bestrijding van de hoogere kosten, die uit eene herzie ning van de tractementen der onderwijzers, waarop door de Plaatse lijke Schoolcommissie is aangedrongen, zouden voortvloeien". Ten gevolge van deze woorden is het gebeurd, dat een kind op school komende tot den meester zeide: »Men zegt, dat wij geen prijzen meer zullen krijgen, want dat het geld gebruikt moet worden om den meester meer geld te kunnen betalen". Men ziet welke gevolgtrek kingen door de kinderen gemaakt worden. Wij hebben echter in de vorige vergadering gezien, dat de kosten niet zoo schrikbarend hoog zijn. Trouwens niet deze, maar paedagogische redenen moeten in dezen den doorslag geven. Ik hoop verder dat men hier geen onderscheid zal gaan maken tusschen de kinderen van meer- en minvermogenden. Al de kinderen zijn met een prijs even blij, waarom zou men dus den eenen de vreugde ontnemen die men den ander verschaffen wil. Het verschil dat tusschen de ouders bestaat wordt reeds genoegzaam bij het schoolgeld in aanmerking genomen. De heer Dekhüyzen Ik wensch een enkel woord te zeggen, naar aanleiding van de opvoedende kracht, die door den heer De Goeje wordt toegeschreven aan de prijzen. Er is bepaald dat de prijzen zullen worden toégekend aan degenen, die zich dit niet hebben onwaardig gemaakt. Het karakter van onder scheiding dat aan een prijs moet eigen zijn, is door deze bepaling verloren gegaan. Nu doet zich het geval voor, dat kinderen niet in aanmerking kunnen komen om tot een volgende klasse bevorderd te worden, maar de prijs kan hun niet worden onthouden, omdat zij zich die niet door hun gedrag hebben onwaardig gemaakt. Men ziet de kinderen dus thuis komen met prijzen, niettegenstaande zij niet kunnen over gaan. Ik gevoel dus niet veel voor die opvoedende kracht en de kinderen lachen zelve met die tegenstelling: niet overgaan en toch een prijs krijgen. De heer De Goeje heeft ons voorgelezen uit een stuk, dat aan Burg. en Weth. in 1875 door de hoofden der scholen is toegezonden. Ik wensch er ook iets uit voor te lezen: eenige zinsneden, die de zooeven gehoorde voorafgaan. Daar lezen wij het volgende: Wij hebben gesproken van kindervrienden, die hartelijk een betere prijsuitdeeling verlangden. Het zij ons vergund op te merken dat wij ook alleen in deze hoedanigheid het behoud wenschelijk achten. Om meer orde, meer gehoorzaamheid, meer vlijt van onze leerlingen te zien, om onze lessen meer vrucht te doen dragen, hebben wij de prijs uitdeeling niet noodig. Wij achten deze rondborstige verklaring nood zakelijk". Het is waar, de hoofden der scholen de heeren hebben het ge hoord vinden de prijsuitdeeling een aardige opluistering der fees telijkheid van de openbare les, maar op de Hoogere Burgerscholen bestaat toch ook een openbare les, en kunnen wij nu zeggen, dat het karakter dier openbare les zooveel minder feestelijk is? Dat de kinderen in de gelegenheid worden gesteld, om, in tegen woordigheid, zoo mogelijk, van hunne ouders en van verscheidene leden van verschillende commissiën, te toonen, wat zij geleerd hebben, is, dunkt mij, al feestelijkheid genoeg. Waartoe dient het nu nog eenige honderden kosten te maken voor boekjes van luttele waarde? Het ware veel beter de kinderen, wanneer zij de school verlaten, iets te geven waaraan zij meer hebben. De Voobzitter. Wij herinneren ons allen de warme wijze, waarop de heer De Goeje in een vroegere vergadering gepleit heeft voor de prijsuitdeeling aan de kinderen en voor zoover wij in deze ons gevoel konden doen spreken, hebben wij allen met die woorden ingestemd. Eéne zaak heeft de heer De Goeje evenwel over het hoofd gezien, namelijk, dat die feestelijkheid bekostigd wordt uit de gelden der gemeente. Nu wensch ik van harte al de kinderen der 1ste en 2de klasse veel feestelijke dagen toe, maar op deze voorwaarde, dat de ouders en de belanghebbenden hiervan de kosten dragen niet de gemeente. Dit is mijn hoofdbezwaar, wat ik sinds lang gehad heb tegen de prijsuitdeciing in die scholen. Het moge misschien vreerad klinken, maar geheel medegaan met het voorstel van Burg en Weth. zoude ik echter ook niet kannen. Ik heb op dit voorstel een klein amen dement. Er staat in het voorstel, dat kinderen der leerschool ook een ge schenk krijgen, wanneer zij overgaan naar de meisjes- en jongens scholen 2de klasse. Ik gun het die kinderen van harte, maar vind er toch bezwaar in. Ik stel dus voor uit het art. te doen vervallen de woorden: of de leerschool. Op die school gaan kinderen van meer gegoede ouders voor wie ik de prijsuitdeeling vanwege de gemeente niet wensch te bestendigen. Principieel blijft het voorstel dus gehandhaafd, alleen zullen de kinderen op de leerschool geene prijzen meer ontvangen wanneer mjjn amendement wordt aangenoneu. Het amendement van den heer Juta wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer De Goeje. Ik zal eene confidentieele mededeeling doen. In de Schoolcommissie was één lid geheel dezelfde meening toege daan als de heer Juta. Hoewel bij hem het nut van het uitreiken van prijzen als een paal boven water stond, ging het ook volgens hem niet aan op kosten der gemeentekas prjjzen uit te reiken aan kinderen van meer vermogende ouders. Hij beproefde dus die prijs uitdeeling van gemeentewege te doen vervangen door eene uitdeeling van prijzen bijeengebracht door vrijwillige bijdragen van de onders zeiven. Dit bleek echter onmogelijk. En dat behoeft ook eigenlijk niet, want de hoogere schoolgelden door die ouders betaald zijn be rekend met het oog op alle onkosten, ook de kosten van leerbe hoeften en prijzen. Men kan dus niet zeggen dat die prijzen worden betaald uit de gemeentekas, neenalles wordt door de ouders zeiven betaald. De Voorzitter. Ik heb mijne kinderen ook altijd naar de lagere school gezonden, ik heb er zelfs nog een kind op, maar dit kan ik wel mededeelen, dat niemand bij mij is geweest om te vragen eene bijdrage ter vervanging van de prijsuitdeeling van Gemeentewege. En het zou toch zeker wel het verstandigst zijn geweest om met een dergelijk verzoek het allereerst te komen bij leden van den Gemeen teraad, ten einde deze in de gelegenheid te stellen een goed voor beeld te geven aan anderen. Wellicht dat velen dan gevolgd zouden z|jn. Het feit dat men de poging om van de meer gegoede ouders de gelden bijeen te krijgen, noodig voor de uitreiking van prijzen, heeft moeten opgeven, omdat deze waarschijnlijk daarvoor niets over had den, is een argument te meer voor mijn amendement. Wanneer de ouders zeiven blijken zoo weinig prijs te stellen op de uitdeeling van prijzen, laat ons dan ook van gemeentewege daarvoor geene gelden beschikbaar stellen. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik schijn mij daareven niet geheel duidelijk uitgedrukt te hebben. Men heeft geene poging bjj de ouders gedaan, maar het plan onuitvoerbaar moeten verklaren. De heer Van Hamel. De zaak zat zoo in elkander. Een lid der Schoolcommissie had het plan van vrijwillige bijdragen der ouders te berde gebracht, maar na eene conferentie met den heer Was, wiens oordeel wij allen zeker op prjjs stellen en die niet verdacht kan worden in onderwijszaken een voorstander te zijn van weelde uit gaven, is hij op dit plan teruggekomen, omdat de heer Was het on uitvoerbaar had verklaard. Nu wensch te ik gaarne voor te stellen om, zoo mogelijk, eene be slissing in deze uit te stellen tot een volgende vergadering, opdat de heer Was, alsdan tegenwoordig, zijne denkbeelden hieromtrent kan mededeelen. Verder wil ik mij gaarne aansluiten bjj hetgeen door den heer De Goeje is medegedeeld, dat de Commissie zich nagenoeg unaniem heeft vereenigd met het behoud van den bestaanden toestand. De afschaffing der prijsuitdeeling op den tegenwoordigen voet, acht zij nadeelig voor het onderwijs. De Schoolcommissie zoude het zeer betreuren, als op deze wijze werd ingegrepen in de organisatie. IJ, M. d. V., heeft gezegd, dat het geld wordt betaald door de be lastingschuldigen, maar ik wenschte wel te doen opmerken, dat bij het vaststellen der schoolgelden de prijsuitdeeling bestond en er op gerekend is, dat de prijzen van dit geld zouden worden bekostigd. Schaft men dus de prijzen af, dan zou men, wil men consequent blijven, de schoolgelden moeten verlagen. Door de Commissie wordt het nut der prijsuitdeeling allerminst betwijfeld, integendeel de prijsuitdeeling wordt zeer toegejuicht. Wil nu de Raad in strijd met dit advies de prijsuitdeeling afschaffen, zoo zou de Commissie dit ten zeerste betreuren. De heer Van Kempen. Het schoolgeld is zeer laag. Men kan dus niet zeggen, dat de prijzen daarop nog overschieten, er wordt veel bijgelegd. De ouders ook van den gegoeden stand betalen reëel het onderwijs der kinderen niet. In zekeren zin worden zy gesubsidiëerd. Nu is hier de vraag: zullen wij aan de kinderen van gegoede ouders een present geven uit de gemeentekas? Wanneer de ouders op prijzen gesteld zijn, kunnen zij gemakkelijk, buiten de gemeente om, den kinderen, wanneer zij een goed getuig schrift medebrengen, een cadeau geven. Iets anders is het aan de kinderen der armen, die toch reeds zoo weinig genieten, uit de kas der gemeente eene belooning voor goed gedrag toe te kennen. De Voorzitter. Ik moet het voorstel van den heer Van Hamel ten zeerste ontraden en adviseeren de behandeling der zaak door te

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 3