12 DONDERDAG 25 JANUARI 1894. Wordt behandeld bij punt 4 der agenda. 8\ Verzoek van Dr. D. De Loos, om vrijstelling of terugbetaling van schoolgeld, Hooger en Middelbaar onderwijs. Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth. De Voorzitter. Verder deel ik den heeren mede dat de conclusie van antwoord in zake de Leidsche Duinwatermaatschappij tegen de gemeente, in de Leeskamer ter inzage van de leden is nedergelegd. Aan de orde is: I. Voortzetting van de behandeling der voorstellen tot wijziging van de Verordeningen, regelende het Lager Onderwijs. (Zie Ing. St. n°. 353 van 1892, 297, 311, 336, 353 van 1893 en de aan den Raad overgelegde concept-verordeningen.) De Voorzitter. Als uitvloeisel van de Verordening, die in de laatste vergadering is vastgesteld, komt aan de orde het voorstel van Burg. en Weth. omv •Te bepalen, dat de lessen in het Fransch aan leerlingen der scholen 3de en 4de klasse, uit. Maart 1894 zullen worden opgeheven en dat van dien datum af een wachtgeld zal worden toegekend aan de onderwijzers J. A. Buys tot een bedrag van 125 's jaars gedu rende 4 jaren, J. Korswagcn tot een bedrag van f 100 's jaars gedu rende twee jaren, en H. II. Bolland van f 150 's jaars gedurende 4 jaren, onder bepaling dat dit wachtgeld vervalt, indien hun een even hoog of hooger bezoldigd dienstwerk wordt opgedragen". De heer Kaiser. Ik vernam dezer dagen, dat wanneer op de lagere school voor on- en minvermogenden één kind les in het Fransch verlangt, de Gemeente alsdan verplicht zoude zijn, deze te geven. Is dit waarheid? De heer Dekhuizen. Ik zou er prijs op stellen dat de heer De Goeje deze vraag wilde beantwoorden, daar het voorstel tot afschaf fing van het Fransch aan de scholen 3de en 4de klasse van hem is uitgegaan. De heer De Goeje. Het zij mij vergund in het op deze openbare vergadering waarschijnlijk volgende comité generaal op deze vraag te antwoorden. De Voorzitter. Neemt de heer Kaiser hiermede genoegen? De heer Kaiser. Zeer zeker, M. de V. Het voorstel van Burg. en Weth. komt op verzoek van den heer Van Hamel in stemming en wordt met 19 tegen 1 stem aangenomen. Tegen heeft gestemd de heer Van Hamel. De heer Kaiser hield zich buiten stemming. Aan de orde is de Verordening regelende de inwendige inrichting der scholen, de toelating en het ontslag der leerlingen. Over deze Verordening wordt geen algemeene beraadslaging ge houden. Art. 1 wordt zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 2, luidende: •Op de scholen worden in den regel geene kinderen toegelaten, die den ouderdom van zes jaren nog niet bereikt hebben. Kinderen, die nog niet ten volle den leeftijd van 6 jaren bereikt hebben, kunnen echter door Burg. en Weill, worden toegelaten, wanneer het hoofd der school hen voor het ontvangen van onderwijs geschikt acht". De heer Fockema Andreae. Ik zie hier, dat men de regeling, dat kinderen, die den leeftijd van zes jaren nog niet bereikt hebben, op geen der scholen worden toegelaten, in zooverre wil wijzigen, dat bij uilzondering dergelijke vergunning kan worden verleend door het Dag. Bestuur. Wanneer het Dag. Bestuur mij de verzekering wil geven, dat het slechts bij hooge uitzondering van deze bevoegdheid zal gebruik maken, dan heb ik tegen de wijziging geen bezwaar. Mocht het echter regel worden, of althans veelvuldig voorkomen, dat de kinderen als het ware op de bewaarscholen werden opge kweekt om voor hun fide jaar nog op de lagere school te komen, dan zou ik tegen de wijziging groote bedenking hebben. De Voorzitter. Dit laatste ligt stellig niet in de bedoeling van het Dag. bestuur. Het vroeger dan 6 jaren op de lagere school komen, moet uitzondering blijven. Ik meen dat dit ook de bedoeling is gewest van de Schoolcommissie die de wijziging heeft voorgesteld. Art. 2 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artt. 10 tot en met II worden achtereenvolgens zonder be raadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 12, luidende: •Leerlingen, die niet behoorlijk gereinigd zijn, aan kinkhoest of aan eene der besmettelijke ziekten, genoemd in de wet van 4 Decem ber 1872 (Staatsblad n°. 134) lijden, of in wier woning een lijder aan een dier besmettelijke ziekten aanwezig is, worden door het hoold der school niet toegelaten. Kinderen die aan huidziekte lijden knnnen alleen worden toegelaten op eene verklaring van een genees heer, dat hij de huidziekte in behandeling heeft en dat hij meent dat de aandoening niet van besmettelijken aard is. Zoodanig bewijs mag niet ouder dan drie maanden zijn." De heer De Goeje. Ik kan mij met de wijziging zeer goed ver eenigen. Alleen vind ik het wel wat bedenkelijk dat de kinkhoest is opgenomen onder die ziekten, welke, wanneer zij in eene woning beerscht, bet bezoeken van de school voor de leden van het gezin on mogelijk maakt, zoodat wanneer in een gezin één kind aan kink hoest ljjdt, al de kindéren uit dat gezin van schoolbezoek verstoken zouden zijn. Er zijn geneeskundigen in ons midden die beter dan ik kunnen ooi'deelen over de besmettelijkheid van kinkhoest, maar inij komt ten aanzien van deze ziekte de bepaling wel wal streng voor. Bij de oor spronkelijke wijziging werd kinkhoest afzonderlijk genoemd, niet onder die besmettelijke ziekten gerangschikt. De heer Dekhuizen. Ik geloof dat de vrees van den heer De Goeje ongegrond is. Kinkhoest wordt ook hier afzonderlijk genoemd en daarop volgen de woorden: »de besmettelijke ziekten, genoemd in de wet van 4 December 1872, of in wier woning een lijder aan eene dier besmettelijke ziekten aanwezig is". Dit slaat dus niet op kinkhoest. Zooals de voorgestelde redactie nu luidt zal de verantwoordelijkheid niet langer op het hoofd der school, maar geheel op den medicus rusten. Er zijn tal van huidziekten die door de ouders geheel ver waarloosd worden en het hoofd der school kan niet beoordeelen of schijnbaar onbeteekenende beginselen niet den aanvang van een ernstig lijden zijn. Nu moet de geneesheer eene verklaring afgeven dat hij de ziekte behandelt en meent dat deze niet van besmettelijken aard is, terwijl een dergelijk bewijs niet ouder mag zijn dan 3 maanden. De heer De Goeje. Wanneer dit de bedoeling van de wijziging is, dan heb ik er verder geen bezwaar tegen. De heer Dekhuizen. Ik meen aan te moeten dringen op een der gelijke regeling, die van belang is voor de hygiene van het school kind. Reeds in tal van gevallen zijn in den laatsten tijd huidziekten op aandrang dezerzijds in behandeling gekomen. Art. 12 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De artt. 13 tot en met 17 worden zonder beraadslaging en zonder hoofdelyke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 18, luidende: •Jaarlijks wordt van alle leerlingen der scholen 4de klasse, die het zich niet onwaardig hebben gemaakt, op voordracht van het hoofd der school, een door Burg. en Weth. te bepalen prijs uitgereikt. Aan de leerlingen, die de hoogste klasse van eene der scholen 3de en 4de klasse of de leerschool hebben doorloopen wordt een geschenk uitgereikt, tenzij zij zich dit onwaardig hebben gemaakt. Bij het verlaten der school ontvangen zij levens een getuigschrift, zoo zij de hoogste klasse, volgens het oordeel van het hoofd der school, met vrucht hebben doorloopen". De heer Pera. Ik ben tegen de prijsuitdeeling en stel dus voor deze af te schaffen. De Voorzitter. Strekt uw voorstel om art. 18 en art. 19 geheel te doen vervallen? De heer Pera. Jawel, M. d. V., doch met dien verstande, dat de openbare les en het getuigschrift moeten bljjven. De heer Van Kempen. Ik wenschte den heer Wethouder van On derwijs te vragen, of het de bedoeling van Burg. en Weth. is de prijsuitdeeling alleen te behouden voor de scholen van on- en min vermogenden De heer Dekhuizen. Juist, dit is de bedoeling. Van de scholen 2de klasse zou alleen aan de hoogste klasse der Leerschool de prjjs- uitdeeling behouden blijven. Dat is dus voor kinderen van ongeveer negenjarigen leeftijd. Alleen op de scholen voor onvermogenden blijft alles bij het oude. De heer Pera. Ik moet bekennen, dat ik het zóó niet had opgevat, doch in dat geval trek ik mijn voorstel wederom in. De heer Dekhuizen. Ik wenschte hierbij nog bet een en ander te voegen tot adstructie van deze zaak. De geschiedenis slaat in korte bewoordingen in de ingekomen stukken (297 van 1893). De zaak is uitgegaan van de hoofden der scholen 3de en 4de klasse. Deze hebben uit eigen beweging aan de Schoolcommissie een brief geschreven, waarin zij getracht hebben te bewijzen, dat de prijsuitdeeling niet noodig is. Zij drukken zich daarbij in sterke bewoordingen uit: geven namelijk als hun eenparig oordeel te kennen dal noch de openbare les noch de prijsuitdeeling, eenige waarde hebben om den ijver en den goeden wil van de kinderen te prik kelen, of den goeden gang van het onderwijs in het licht te doen komen, of de verdiensten van de onderwijzers aan de bezoekers te doen kennen. De openbare les evenwel, die haar waarde heeft, wenschen zij in gewijzigden vorm te behouden en wel deze na afloop der beide half- jaarlijksche cursussen plaats te doen hebben, evenals het uitdeelen van een getuigschrift aan hen die de school verlaten en het onder wijs met vrucht gevolgd hebben. Deze denkbeelden waren voornamelijk gebaseerd op de gering schatting der prijzen door de kinderen. En geen wonder! Wanneer men nagaat, dat, waar er alleen aan de scholen 3de en 4de klasse 3G00 kinderen zijn, er in 't geheel slechts f 1300 aan prijzen wordt besteed, dan zal men wel inzien van hoe luttel waarde elk boekwerkje zijn moet. En waar de hoofden der scholen verklaarden zeiven geen prijs te stellen op de uitdeeling en deze niet noodig te achten voor het brengen van boeken in het gezin, daar meenden Burg. en Weth. niet verder te mogen voortgaan met het doen van uitgaven voor prijsjes. De hoofden van de scholen 4de klasse waren echter van eene an dere meening, en oordeelden dat het brengen van eenig boekwerk, hoe luttel dan ook, in de buisgezinnen van de allerlaagste klassen altijd eenig nut zoude opleveren, en dat het uitdeelen van een prjjs een feesteljjken tint aan den dag geeft. Het doet mij dan ook ge noegen dat de heer Pera verklaard heeft tegen prijsuitdeeling op de scholen 4de klasse geen bezwaar te hebben. Op ons oorspronkelijk voorstel is gevraagd o. a. het advies van den schoolopziener in het arrondissement Leiden. Over het algemeen kon deze zich met het denkbeeld van Burg. en Weth. wel vereeni gen, maar hij vond het o. a. jammer om de kinderen die de leer-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 2