DONDERDAG 11 JANUARI 1894. 7 wenschte te studeeren, maar geen geld heeft om zjjn studiën voort te zetten, later om bijzondere verdiensten den doklerstilel honoris causa verkrijgt. Hier eveneens hebben wij een derde onderwijzer, die zich zoo onderscheidt, dat hij honoris causa tweede onderwijzer wordt. De reden die in het eerste geval gold, geldt hier even wel niet. Het kan gebeuren dat raenscheu in geldgebrek verkeeren en niet verder kunnen studeeren, maar naderhaud blijken geven van bijzondere bekwaamheid. Hier evenwel komt geen geldgebrek in aanmerking. De studie van 3de tot 2de onderwijzer cischl geen bijzonder groote geldelijke opoffering, terwjjl wij door het invoeren van dezen maat regel bovendien nog de lust gaan verzwakken van iemand, die anders de acte zou hebben behaald. Zij beweren natuurlijk zich de moeite van de studie te kunnen besparen en door zich eenvoudig wat meer op de prakljjk in hun school toe te leggen hetzelfde resultaat te zullen bereiken. Ik wil juist de acte hoog houden om haar als een stimulans te beschouwen tol eene benoeming tot tweede onderwijzer. Gaan wij over tot het aannemen van dit amendement, dan vermin deren wjj de waarde, die thans nog aan de acte gehecht wordt. De heer Was. Ik wensch alleen den heer Van Kempen te doen opmerken, dat de man, dien hij schelst het nooit zoover zal brengen, dat hjj tweede onderwijzer honoris causa wordt. Alleen zij, die zich bijzonder verdienstelijk hebben gemaakt en die wjj niet willen missen voor het onderwijs, voor wier prestige het verder noodig is een hoogeren rang te krijgen, zullen bij hooge uit zondering door den Raad lot 2e onderwijzers benoemd worden. De Gemeenteraad zal dit niet doen, dan na angstvallig de rapporten te hebben nagezien. De heer Van Kempen. Ik stel mjj toch voor, dat de man, die zoo veel ambitie heeft, wel zal zorgen, dat hjj die plaats verwerft door zjjn ijver en toeleg en niet door gunstbetoon. De heer Was. Daarvoor is het dan te laat. De heer De Goeje. Het slaat niet alleen op degenen, die geen hoofdonderwijzersakte hebben, maar op allen. Er is niet altijd plaats voor bevordering en toch kan men uitstekende mannen onder de derde onderwijzers hebben, die men gaarne aan de school houdt. Dezen nu zouden wellicht hun plaats verlaten, wanneer men niets doet om hen in hoogeren rang te plaatsen. Geldt dit voor degenen, die de hoofdacte hebben, des te meer alsdan voor hen, die de akte niet bezitten. De heer Dekhuyzen. Ik wenschte te doen opmerken, dat de heer De Goeje geheel in mijn geest gesproken heeft. Op die wijze krjjgen wij juist surnumerairs. De heer Kekstens. Ik kan niet inedegaan met het voorstel der Plaatselijke Schoolcommissie. Ik acht hel bezwaar, dat aan dit voor stel verbonden is, zoo groot, dat ik mijn stem er tegen zal moeten uitbrengen. Ik stel als amendement voor om te lezen in plaats van de woorden »ook zonder het bezit van den hoofdonderwijzersrang" »in het bezit van den hoofdondcrwijzersrang." Wordt dit amendement aangenomen dan is mijn bezwaar geheel vervallen. De heer Dekhuyzen. Het komt haast nooit voor dat iemand op 30-jarigen leeftijd en in het bezit is der hoofdacte het nog niet tol tweeden onderwijzer gebracht beeft; en de kans dat zoo iets toch eens gebeurt, zal nog minder worden nu de promotie zooveel beter wordt. De heer Van Hamel. De Wethouder van Onderwijs sprak van gunstbetoon, maar dit vermijden wjj met het amendement van den heer Kerstens ook niet. Het denkbeeld van den beer Kerstens wordt, dunkt my, het beste wêergegeven door de woorden: »mits in het bezit van de hoofdacte." De Voorzitter Ik geloof dat het amendement zoo voorzichtig is gesteld, dat de vrees van den Wethouder van Onderwjjs overdreven is, als zoude daarvan zulke misbruiken het gevolg zjjn. De heer Dekhuyzen zegt: als a is benoemd zullen b, c, d. e en f ook komen vragen om benoemd te worden. Dat is niet zoo; zij komen niet vragen, want zij moeten voor de bevordering worden voorgedragen, de Schoolcommissie moet een onderzoek instellen en de Raad moet beslissen. De heer Van Kempen zegt dal de onderwijzers nu op hun gemak zullen blyven zitten omdat zij zonder hoofdacte ook kunnen bevorderd worden. Maar het is toch niet aan te nemen dat een jongmenseh uit gemakzucht niet zal studeeren, omdat hy na dertig jarigen leeftijd wellicht bevorderd zal worden. Want daarvoor moet men blijk hebben gegeven een zeer verdien- slelijk onderwijzer te zjjn; alleen in dat exceptioneele geval wordt men door het hoofd der school voor bevordering voorgedragen. Het geval kan zich voordoen dat een verdienstelijk onderwijzer, die door verschillende omstandigheden zijn examen als hoofdonderwijzer niet heeft kunnen doen, toch in de praktijk zoo blijkt te voldoen, dat hjj verdient honoris causa een hoogeren rang te krjjgen. Voor die enkele gevallen behoeft er geen vrees voor misbruiken te bestaan. De beer Van Kempen. Ik kan my niet voorstellen, dat iemand zegt; ik geef hel op. ik wil niet langer trachten de akte te behalen en zal later door gunstbetoon die functie wel krijgen, wanneer er ten minste in hem werkkracht en ijver aanwezig is. In mijn oog wordt de waarde der akte minder, dus ik ga met het amendement niet mede. De heer Fockema Andreae. Wanneer ik het wel begrijp is deze alinea voorgesteld met bet oog op de onderwijzers zonder hoofdrang, want andere kan men reeds nu tweede onderwijzers maken, blijkens de artikelen waarin gesproken wordt van het hoofd der school, bij gestaan door zooveel onderwijzers, waaronder dan althans zooveel tweede onderwijzers. Dal er dus meer kunnen benoemd worden spreekt van zelf. Deze ailnea is dus zeker in het oog van de voorstellers noodig met het oog op degenen, die geen hoofdonderwijzersrang hebben. Nu zou mij de redeneering der heeren, die deze alinea verdedigd hebben juist voorkomen, wanneer er niet één ding in de wereld was met zoo groote kracht als een antecedent. Men moge zeggen, dat het gebruik van de bepaling eene groote uilzondering zal blijven, maar wij zien alle dagen om ons heen voor beelden, die in deze tot voorzichtigheid manen. Wanneer het personen betreft vooral. Wanneer men ten behoeve van den een eene uitzondering maakt, komt er terstond een ander van denzelfden leeftijd, op wien niets te zeggen is. Maakt men dan ook voor hem de uilzondering niet, dan is dit voor hem eene flétrissure tegenover dengene, voor wien men de uitzondering wel gemaakt heeft. Zoo gaat hel altijd. Wanneer eenmaal iemand een buitengewone onderscheiding is toegekend, volgen er spoedig 2 of 3 anderen en men heeft de antecedenten in volle kracht. Ik ben daarom bang ons op dezen weg te begeven, De Voorzitter. De bedoeling is niet iemand te bevorderen, waarop niets te zeggen valt, maar waar zeer veel goeds van te zeggen valt; dit is het criterium. Het amendement van den heer Kerstens wordt niet ondersteund en maakt mitsdien geen onderwerp van beraadslaging uit. De nieuwe alinea van de Schoolcommissie wordt in stemming ge bracht en met 14 tegen 10 stemmen verworpen. Tegen stemden de heeren: Van Kempen, Dekhuyzen,Zaajjer, Verhey van Wijk, Fockema Andreae, Van Hoeken, Juta, Kerstens, Verster, Le Poole, Cock, De Sturler, Van Lidlh de Jeude en Stadhouder. Voor stamden de heeren: Hasselbach, De Goeje, Was, Zillesen, Du Rieu, Pera, De Vries, Dricssen, Drucker en Van Hamel. Alinea 10 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. Beraadslaging over alinea II, luidende: De tweede en derde onderwijzers en onderwijzeressen, die belast zjjn met het onderwjjs in teekenen, gymnastiek en handwerken voor meisjes, ontvangen, indien zij eene bijzondere acte van bevoegdheid voor de vakken q en s bezitten (volgens Art. 47 der Wel van 13 Aug. 1857 of Art. 65 en tiöbis der Wet van 17 Aug. 1878) eene tractementsverhooging van /SO voor elke acte; indien zjj de bevoegd heid voor k en voor t bezitten, voor elke aanteekening of acte eene tractementsverhooging van /'25"; waarop is voorgesteld een amende ment van den heer Van Hamel, strekkende om daaraan toe te voegen eene nieuwe zinsnede: »De onderwijzers en onderwijzeressen, die belast zyn met het on derwjjs in j (vrjje- en orde-oefeningen), ontvangen daarvoor eene tractementsverhooging van ƒ25." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Van Hamel. M. d. V.! De toelichting hjj mijn amende ment gegeven ontslaat ray van de verplichting mondeling daaraan veel toe te voegen, slechts eene enkele aanvulling. Op het oogenblik dat ik schreef: »Het vooruitzicht, dien 39 onder wijzers geopend dóór de sedert 2 jaren aanhangige voorstellen der Schoolcommissie, eene premie van 25 voor hun ijver te erlangen", was het mij ontsnapt dat dit vooruitzicht reeds bevestigd was door de woorden van Burg. en Weth., voorkomende in hun voorstel van 14 November 1892, n°. 353. Daarin staat nl. op blz. 95, nadat Burg. en Weth. gezegd hebben zich, over hel algemeen, zeer goed te kun nen vereenigen met de door de Schoolcommissie voorgestelde wijzi gingen: >ln art. 9 wordt geregeld de tractementsverhooging van de onderwijzers en onderwijzeressen, die belast zjjn met het onderwjjs in teekenen, gymnastiek en handwerken voor meisjes, voor bijzondere acten van bevoegdheid en wel f 50 voor de acte s (gymnastiek) en f 25 voor de aanteekening voor j (de vrije- en ordeoefeningen). Naar onze mecning kan een onderwijzer of onderwijzeres, die f 50 ontvangt voor s geen aanspraak maken op f 25 voor j welke zienswijze door de Schoolcommissie wordt gedeeld. Wjj achten het noodig dit be ginsel in de Verordening uit te drukken, door toevoeging van de bepaling": enz. ten slotte concludeeren Burg. en Weth. «wij geven uwe Vergadering alsnu in overweging; 1° de door de Plaatselijke Schoolcommissie voorgestelde wjjzigingen vast te stellen, met dien verstande, dat in art. 9, 8e zinsnede worden toegevoegd de woorden »Bjj hel genot van een tractementsverhooging van 50 voor de acte s vervalt de aanspraak op de tractementsverhooging van f 20 voor de aanteekening voor j." Nadat de voorstellen aan de orde zjjn gesteld en in het vooruit zicht voor hun ijver eene premie te zullen krjjgen een vooruit zicht, hun geopend door het Dag. Bestuur, zamengesteld uit dezelfde leden van thans zjjn verscheidene onderwijzers voor de acte j gaan studeeren en hebben zjj die ook verkregen. Nu in de vorige vergader.ng van het leerplan der scholen 3de en 4de klasse het gymnastiekonderwijs is geschrapt, komt het mjj dubbel wenschelyk voor, dat de vrye- en orde-oefeningen, vak j, goed tol hun recht komen, dal zij flink met toewijding worden gegeven. En zonder een prikkel op het verkrijgen der acte te stellen, zonder daarvoor eene premie te geven, zullen wellicht goede leerkrachten daarvoor ontbreken. Het gevolg zal zjjn dat de vrije- en orde oefeningen niet goed geleid zullen worden en dal dit onderwijs zal kwijnen. Ik zou dus in het belang van het onderwjjs aanneming van myn amendement zeer wenschelijk achten. De heer Zaaijer. Na hetgeen door den heer Van Hamel tot toe lichting van zyn araendement is gezegd, kan ik zeer kort zyn.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 7