78 Wy geven Uwe Vergadering in overweging, met intrekking van het besluit van 16 November jl., tot de benoeming over te gaan van een lid der Commissie van aanslag bedoeld bij art. 19 16 en 2 der Wet van 2 October 1893 (Slbl. n®. 149) en zulks krachtens 8 van het aangehaald Wetsartikel voor den tijd van vier jaren. dat ook Leiden in het bezit is van een volledig avant-project voor cene pneumatische riooleering, een plan dat veel arbeid en kosten heeft vereischt en dal nog immer door Uwe Vergadering niet is in behandeling genomen; dat dit plan een uitvloeisel was van onderhandelingen met Burg. en Weth. gevoerd en speciaal van het schrijven van dal College van 21 Maart 1889; dat zij volkomen erkennen dat naar aanleiding van dat schrijven de vervaardiger geen reclit kon doen gelden op vergoeding van arbeid en kosten, doch tevens vertrouwen dat bij Uwe Vergadering de billijk heid niet minder richtsnoer is dan het strenge recht; dat waar, na de steeds getoonde en vaak krachtig uitgesproken instemming van Burg. en Weth. met het Liernurstelsel (waaraan de vervaardiger den moed ontleende tot het opmaken zijner kostbare plannen) niet weèrhouden heeft dat die plannen welke 14 Maart 1891 zijn ingediend buiten behandeling zijn gebleven, het adressanten niet" onbescheiden voorkomt Uwe Vergadering te verzoeken alsnog aan de erfgenamen, speciaal ten behoeve van weduwe en dochter van wijlen Charles T. Liernur een vergoeding toe te staan wegens het ingediende riooleeringsplan; Reden waarom adressanten zich beleefd tot U wenden, met het eerbiedig verzoek in dien zin te besluiten, het bedrag der vergoeding met vertrouwen aan Uw billijkheidsgevoel overlatende. Arasterdam, 16 October 1893. W. Liernur. Adres n°. 51 Rue de Ia Guette F. Liernur. k Paris St. Cloud. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geven met verschuldigden eerbied te kennen Francis en William Liernur, Ingenieurs te St. Cloud (Frankrijk) dat sedert den dood van hunnen vader Charles F. Liernur zij de door hem begonnen ontwerpen en ondernemingen tot rioleering van steden voortzetten; dat zjj als zoodanig zouden wensehen ook de onderhandelingen met de gemeente Leiden, door hunnen vader aangevangen, voort te zetten, het ingediende ontwerp te herzien, en de voorwaarden aan te geven waarop zy bereid zijn aanleg en exploitatie van eene pneumatische rioleering met poudrelteering der verzamelde stoffen op zich te nemen, waartoe z(j zich in verbinding hebben gesteld met Nederlandsche bankiers van naam; redenen waarom zij zich eerbiedig wenden tot Uwe Vergadering met het verzoek hun wel te willen mededeelen of gij bereid zult worden bevonden nieuwe voorstellen hunnerzijds in behandeling te nemen. 't Welk doende enz. Saint-Cloud, 4 November 1893. Francis Liernur. 51, Rue de la Guette. W. Liernur. N'. 308. Leiden, 20 November 1893. Onder overlegging van nevensgaand adres van F. C. C. Bloem, geven wy Uwe Vergadering in overweging aan adressant, wegens vertrek uit deze gemeente in November dezer jaars: a. vrijstelling of terugbetaling van schoolgeld te verleenen voor zync dochter, leerlinge der Hoogere Burgerschool voor Meisjes over de laatste drie kwartalen van den cursus 1893/94; b. terugbetaling van schoolgeld te verleenen voor zijn zoon, leerling der Jongensschool 1ste klasse en voor zijne pupil B. VVinckel leerlinge der Meisjesschool 2e klasse, hoogste afdeeling, over de maand December dezer jaars lol een gezamenlijk bedrag van zeven gulden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. De ondergeteekende Ferdinand Cornelis Constant Bloem heeft de eer ter kennis van UEdelAchtbare te brengen, dat hij, tengevolge zijne benoeming tot Commandant der 2e divisie Infanterie, zich met zijn gezin den 22en dezer zal verplaatsen naar Arnhem en in verband daarmede beleefdelijk verzoekt: le Ontheffing van de betaling van schoolgeld over de laatste drie kwar talen van het schooljaar 1893/94 voor zijne dochter Johanna Elisabeth, leerlinge der Hoogere Burgerschool voor Meisjes; 2e Restitutie van betaald schoolgeld over de maand December 1893 voor zyn zoon Oscar Jacobus Benedictus, leerling der Jongensschool le klasse: 3e Restitutie als boven voor zijne pupil Betsy Winckel, leerlinge van de school 2e klasse voor Meisjes, Leiden, 18 November 1893. F. C. C. Bloem. N°. 30». Leiden, 23 November 1893. Ter vervulling van de vacatures van derden onderwijzer aan de Jongensschool 2de klasse, ontstaan ten gevolge van het eervol ontslag verleend aan J. Van Bladel en van derde onderwijzeres aan de Leer school, tengevolge van de benoeming van Mej. A. A. Prins aan de Jongensschool le klasse, hebben wij de eer aan Uwe Vergadering twee voordrachten aan te bieden, opgemaakt in overleg met den Arrondissements-Scboolopziener na ingewonnen bericht van de hooiden der scholen, zijnde de stukken in de Leeskamer nedergelegd. Jongensschool 2e klasse: 1°. A. L. Van den Berge, derde onder wijzer aan de school derde klasse n°. 3, doch thans tjjdelijk werkzaam aan de Jongensschool tweede klasse; 2'. G. Zylstra, te Franeker; 3®. A. Schuur, te Dordrecht. Leerschool: lo. Mej. L. E. Ter Meer, tijdelijk aan de Leerschool werkzaam; 2". Mej. A. C. H. Lovius, tijdelijk werkzaam te Katwjjk aan Zee; 3®. Mej. C, W. S. Nagel, kweekelinge aan de Leerschool verbonden aan de Kweekschool. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging lot de benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. 310. Leiden, 23 November 1893. Wij hebben de eer U mede le deelen dat bij de benoeming van den heer J. A. Van Hamel lot lid der Commissie van aanslag bedoeld in art, 19 1 b der Wel tot heffing der bedrijfs-en andere inkomsten van 2 October jl. (Slbl. n®. 149) in de Raadszitting van 16 November jl. het de aandacht is ontgaan dat in 5 van art. 19 dier Wet op bedoelde Commissie mede van toepassing is verklaard het tweede lid van art. 5 der Wet van 5 April 1870 (Stbl, n". 63) houdende instel ling van Collegien van Zeilers voör 's Rijks directe belastingen, voor zoover daarvan niet bij 1 en 2 is afgeweken. Het bedoelde lid van art. 2 der aangehaalde Wet luidt: geestelijken, bedienaren der godsdienst, notarissen, ambtenaren bij 's Rijks belas tingen of bij gemeentebesturen en militairen in werkelijken dienst zijn niet benoembaar, terwyl in 1 en 2 van art. 19 der Wet van 2 October 1893 alleen is afgeweken ten aanzien van de Hoofdambte naren der directe belastingen. De heer J. A. Van Hamel is alzoo, als zijnde notaris, niet benoem baar en heeft dan ook bij nevensgaand schrijven te kennen gegeven de benoeming niet aan te nemen. Oe heer L. C. Quant in de Raadszitting van 16 November jl. be noemd lot plaatsvervangend lid, heeft die benoeming aangenomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Bij nadere beschouwing is gebleken, dat de betrekking van. lid der Commissie voor den aanslag, bedoeld bij art. 19 16 van de Wet van 2 October 1893, Slbl. n°. 149, waartoe ik door Uwen Raad werd benoemd, in Uwe Vergadering van 16 Nov.jl., niet vereenigbaar is met mijn ambt van Notaris (art. 5 2e lid Wet 1893, Stbl. 149 j® art. 5, 2e lid der Wet van 5 April 1870, Stbl. 63.) Ik veroorloof mij derhalve de vrijheid terug te komen op mijne medcdeeling in de jongste Raadszitting dat ik de mij toen opgedragen functie aanneem en verklaar by deze die betrekking niet aan te nemen. Subsidiair verzoek ik U my, overeenkomstig art. 19§2e lid van aangehaalde wet, uit genoemde betrekking te ontslaan. Met onderscheiding, Leiden, 20 November 1893. J. A. Van Hamel. N®. 311. Leiden, 18 November 1893. Naar aanleiding van uw schrijven dd. 28 Oct. jl. n®. 982, waarbij U ons deedt toekomen een proef van een door de meerderheid van Uw Collegie, aan den Gemeenteraad in te dienen voorstel, aangaande de prijsuitdeeling en tot het brengen van eenige wijzigingen in de Verordening van 11 November 1880, terwijl Uw Collegie ons tevens verzocht, om, zoo dit noodig mocht worden geacht, onze beschou wingen omtrent dat voorstel te willen mededeelen, hebben wij de eer U te berichten, dat de Schoolcommissie blijft bij hare meening, U kenbaar gemaakt bij haar schrijven van 12 Mei jl. n°. 222. De gronden daarvoor zijn breedvoerig uiteengezet, o. a. in hare missives van 21 Dec. 1875 (zie handelingen 1876, Ing. St. n®. 18, blz. 23) en dd. Jan. 1870 (zie handelingen 1870, zitting van 17 Februari). Wij veroorlooven ons U naar de aangehaalde handelingen te verwijzen, waaronder ook is opgenomen een schrijven, dd. 22 Nov. 1875 aan de PI. Schoolc. van de hoofden der openb. scholen: Lanccl, Van Dijk, Van der Harst, Van Wijk, Jesse, Japikse, Brouwer, Wuysler en Winkler. Na eene historische uiteenzetting van de wording der prysuitdee- ling, besluiten deze hoofden hun uitnemend gesteld rapport aldus: •Maar al kunnen wy ons werk even goed met als zonder prijzen •verrichten, toch willen wij niet beweren, dat eene prijsuitdeeling •geen nut sticht. Gelyk alles, wat op de aangename stemming van •een kind werkt, zoo heeft ook de prijs als zoodanig waarde. Bo vendien is het goed, dat een kind ziet, dat er veel menschen lief •en goed voor liera zijn. En voor degenen, dte zich den prijs on- waardig gemaakt hebben, kan de onthouding, in de hand van een verstandig en liefderijk man heilzame gevolgen voor het kind heb- •ben. De ouders kunnen er voor de opvoeding van hun kind een •nuttig gebruik van maken. Vergete men niet, dat de openbare les •zonder prijsuitdeeling, hare aantrekkelijkheid voor het kind verliest. De ervaring van 1866 tot 1870 opgedaan, bewijst het." Met die woorden betuigt de Schoolcommissie gaarne hare warme instemming. Bij onze missive van 11 Januari jl. n®. 218 deden wij, om tegemoet te komen aan het bezwaar der hoofden van de scholen 3de en 4de kldie telken jare één cursus (de zomercursus) eindigt zonder prijs uitdeeling, een correctief aan de hand, daarin bestaande, dat ook bij het eindigen van den zomercursus, aan de leerlingen der hoogste klasse van de 3de en 4de kl. scholen, doch ook aan hen alleen, een prijs zou worden gegeven. De Schoolcommissie is ook gaarne bereid zich bij die openbare les te doen vertegenwoordigen. De hoofden der scholen 3de kl. hebben niet zoozeer bezwaren tegen de prijsuitdeeling zelve en uit beginsel, doch de schaduwzjjde der prijsuitdeeling op den tegenwoordigen voet is voor hen, dat tel ken jare één cursus eindigt zonder prysuitdeeling; bovendien meenen

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 2