58 DONDERDAG 18 JULT 1893. teekenis van art. 3 der belastingverordening wordt geregeld op eene wijze, die juist en billijk ia en de belastingschuldigen allen gelijkelijk treft. Evenmin echter als de heer Drucker heb ik een bezwaar ge zien in betgeen door u zoo aanstonds werd opgemerkt. Bjj mij is echter de gedachte gerezen of bet niet nog eenvoudiger zou zijn om art. 3 geheel in te trekken. Wanneer dat gebeurde, dan bleef de algemecne vrijstelling in art. 2 gegeven, bestaan, waarbjj aan alle personen, wier inkomen minder bedraagt dan f 400, vrijstelling wordt verleend. Dienstmeiden en knechts nu zijn personen wier inkomen geacht moet worden minder te bedragen dan f 400; zij zijn dus vrij van omslag krachtens art. 2. Voor hen nu die vrijstelling nog eens te bepalen in een tweede artikel, M. d. V., ik zie er de noodzake lijkheid niet van in. Het rationeelst zou ik het daarom achten, om het bestaand artikel 3 in te trekken; ik dring er echter niet op aan, maar geef het gaarne voor beter. Naar aanleiding van bel voorstel zou ik evenwel de vraag willen doen aan het College van Dag. Bestuur, of het voornemens is om, als dit besluit tot stand gekomen zal zijn, daaraan nog in dit dienst jaar uitvoering te geven, en derhalve een suppletoir kohier op te maken, waarop de personen gebracht zullen worden, die tot nog toe vrij waren, doch welker vrijstelling thans vervallen moet, óf wel om de uitvoering tot een volgend dienstjaar te verschuiven. De Voorzitter. Het voornemen is zeker om het besluit terstond in werking te doen treden, doch dit niet door het opmaken van een suppletoir kohier. De heer De Vries. Mag ik in herinnering brengen, dat de kinder juffrouwen niet waren aangeslagen. Deze nu en naar ik meen zeer terecht zullen voortaan, door hel nemen van dit besluit, wel aangeslagen moeten worden. De reden der reclame was dat de reclamanle Hollhusen gaarne wilde gelijk behandeld worden met degenen, aan wie zij gelyk was. Zij vroeg eenvoudig toepassing van de bestaande opvatting omtrent art. 3. Juffrouw B. Honing dit moet ik toegeven heeft daarentegen afwijking gevraagd van de bestaande opvatting van art. 3 doch juffr. Hollhusen niet; zjj vroeg enkel toepassing, en geljjke behandeling als aan hare soortgenooten te beurt valt. De Voorzitter. Al hare standgenooten werden aangeslagen. De heer De Vries. Voor zoover ik weet niet. Ik zou u gevallen kunnen noemen in 1892 en 1893, dat dit bepaald niet gebeurde. De Voorzitter. Met ons medeweten is dit nooit toegelaten. De heer De Vries, Gewoonljjk reclameert men niet, als men niet is aangeslagen. De Voorzitter, Ik zou u verschillende winkeljuffrouwen met name kunnen opnoemen die aangeslagen zyn. De heer De Vries. Winkeljuffrouwen zijn geen kinderjuffrouwen. De kinderjuffrouwen worden niet aangeslagen; omdat zij, naar men zegt, onder de dienstboden gerekend worden. Er zijn hier verschil lende leden in den Baad, die kinderjuffrouwen in dienst hebben, en dus weten of althans kunnen weten dat dit wcrkeljjk zóó is. De Voorzitter. Het spreekt van zelf, dat er wel eens een fout kan binnen sluipen. Van onzen kant doen wij echter met de uiterste zorg ons best, zooveel mogeljjk nauwkeurig en billyk in den aanslag te zijn. De heer De Vries. Ik dank u zeer voor de gegeven inlichtingen. Ik geloof, dat ik het beste zal doen, een volgend jaar zelf na te gaan wie door het vervallen der vrijstelling aan kinderjuffrouwen tot nog toe feitelijk verleend, voortaan aangeslagen moeten worden. De beraadslaging wordt gesloten en bet voorstel van Burg. en Weth. zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIII. Idem betrekkelijk de uitgifte van permissiën voor bet jagen op waterwild op de Vroonwateren. (Zie Ing. St. n®. 173.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Verzoek van het Bestuur der Christelijke Wjjkvereeniging Pniël, om dorpels en eene loozing te leggen voor de perceelen Mid- delstegracht n®. 60 en 62. (Zie In. St. n®. 174.) Hierop wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig beschikt. XV. Voorstel omtrent de regeling van de keuring van vee en vleesch enz. en tot aanvulling van de Verordeningen op de keuring van vee, vleesch en van ooft. (Zie Ing. St. n®. 178.) De heer Vak Reenen. M. d. V.! Dit voorstel heeft mij aan den eenen kant verbaasd, aan den anderen kant verblijd. Verbaasd omdat wij voor f 1400 plus de emolumenten geen ge schikt keurmeester schijuen te kunnen vinden, verblijd omdat de malaise waarover overal in Nederland zoo gesproken wordt, toch niet zoo groot schijnt te zijn, ten minste niet onder de keurmeesters, want voor f 1400 biedt zich geen een aan Ik zal tegen het voorstel stemmen omdat het hier geldt eene ge heel nieuwe zaak; wij welen volstrekt niet wat eigenlijk de werk kring van zulk een eersten keurmeester is noch hoe veel de emolu menten zullen bedragen. En wat den titel betreft, ik houd niet van die weidsche titels, zij brengen allerlei bezwaren met zich mede. De heer Vak Hoekek. Ik kan mij geheel vereenigen met hetgeen zooeven door den heer Van Reenen is gezegd. Tegen het verleenen van weidsche titels ben ik ook gekant, want dergelijke titels geven allicht aanleiding tot hooge salarissen. Boven dien is de titel van eersten keurmeester, dunkt mjj, vrij wel in overeenstemming met zijn werkkring. En dat men voor ƒ1400 geen eerlijken en flinken keurmeester kan krijgen, waarlijk ik ben daarvan nog niet overtuigd. Er zijn toch ook nog emolumenten aan verbonden. Ik zal dus uit volle overtuiging tegen het voorstel stemmen. De heer Dekhuïzen. Wat zóoeven door de beide voorafgaande sprekers in het midden is gebracht, moet ik ten ernstigste bestrijden. Wanneer men meent dat eene betrekking als het hier geldt kan worden opgedragen aan den eersten den besten, dan dwaalt men ge heel. Wil hij het ambt goed kunnen vervullen, dan moet zulk een keurmeester in staat zijn bacteriologische en microscopische onder zoekingen te doen. Dan is het niet voldoende een gediplomeerd veearts te nemen, maar men moet iemand hebben die eene bijzon dere reputatie in zijn vak heeft, die bijzondere voorstudiën heeft ge maakt welke buiten de gewone studiën van de veeartsen liggen. Het is eene gewichtige betrekking die men 61 niet moet doen ver vullen óf goed. Wij hebben nu iemand op het oog over wien wij de gunstigste inlichtingen hebben ontvangen van de eerste autoriteiten op vee- artsenijkundig gebied. Die persoon heeft ons verzekerd dat hy bij het aannemen van de betrekking zoude verliezen een groot deel van hetgeen hij thans geniet als veearts. De emolumenten aan de be trekking verbonden zijn betrekkelijk zeer gering. In Utrecht een stad met 7S000 inwoners bedragen zij f 300. Hier zullen zy dus ongeveer f 200 beloopen. Nu geloof ik dat het zeer moeiei(jk zal gaan om voor f 1400 f 200 emolumenten een wetenschappelijk man te krijgen. En wat hebben w(j aan een keurmeester dien wjj niet volkomen kunnen vertrouwen? De heer Verster vak Wülverhorst. Evenals de heeren Van Reenen en Van Hoeken zal ik mij tegen het voorstel verklaren, althans wat de verhooging der jaarwedde betreft. Tegen den titel heb ik hoe genaamd geen bezwaar, die laat rojj koud. Ik zou op de zaak niet terugkomen aangezien wjj de benoeming hebben overgelaten aan Burg. en Weth., maar nu door hen eene verhooging van tractement wordt voorgesteld, hebben wjj daardoor weder het recht gekregen om over de benoeming te spreken. Van den heer Dekhuyzen hebben wij nu vernomen dat men met het vinden van een keurmeester of inspecteur reeds geslaagd is. Men schijnt derhalve die betrekking te hebben aangeboden. Want van eene oproeping in de nieuwsbladen is mij niet gebleken. Ware dit geschied dan zoude het mij zeer verwonderen wanneer men binnen Leiden geen geschikt persoon had kunnen vinden, die gaarne de betrekking had willen hebben en daarvoor uitnemend geschikt was. Ik voor mij houd een ervaren slager die duizende koeien heeft behandeld meer bevoegd om over vleesch te oordeelen, dan iemand die met een microscoop onderzoekingen moet doen op bacte riologisch gebied. Zjjn verder mijne inlichtingen juist dan heeft men den persoon dien men op het oog heeft daarenboven toegestaan zijne particuliere praktijk te bljjven uitoefenen. Is dit waar, wat ik niet hoop, dan komt mij de zaak nog bedenkelijker voor. Dan toch brengt men een veearts uit eene naburige gemeente en plaatst die met een hoog tractement tegenover den veearts dien wjj hier in de gemeente hebben, en die een betrekkelijk gering tractement geniet. Mag nu de nieuwe titularis daarenboven nog de particuliere praktijk blgven uitoefenen, dan kan het, dunkt mij, niet uitblijven of hij zal daardoor onder de duiven schieten van zijn collega, waardoor deze grooteljjks zal worden benadeeld; nu vraag ik of dit billijk zoude zijn? Laat ons eerst eenige ondervinding opdoen omtrent de wjjze waarop de ver ordening zal werken en de resultaten daarvan afwachten, dan kunnen wij later met meer kennis van zaken beoordeelen of eene verhooging van tractement al dan niet noodig of wenscheljjk is. De heer Dekhuyzen. Ik wilde even de opmerking maken, dat wanneer 5 pCt. van de keurloonen f 200 emolumenten geeft, naar mjjn berekening de opbrengst der keurloonen f 4000 zal bedragen. Wjj zullen derhalve een aardig saldo hebben van de vleeschkeuring. Zouden wij nu die laatste f 200 den man gaan bestrjjden. Ik geloof niet dat dit noodig is. Wat verder aangaat de al of niet bevoegheid om de praktijk uit te oefenen, dit is een quaestie, die nog niet is opgelost. Er is nog niemand benoemd. De heer Verster heeft wel gezegd: Ik geloof dat de heeren reeds klaar zijn, doch er is nog volstrekt niemand benoemd. De heeren Van Reenen. De heer Dekhuyzen noemt daar het voor deel voor de gemeente, doch hij moet niet uit het oog verliezen, dat voor het meer wetenschappelijk onderzoek instrumenten noodig zjjn, die der gemeente nog een groote som gelds zullen kosten. Er zal verder nog wel meer bijkomen. Wjj moesten dus maar be ginnen met f 1400 toe te kennen. Wanneer later bljjkt, dat de dienst zoo uitgebreid is, dan staat het nog aan den Raad het trak tement te verhoogeu. De heer Van Hauel. Het komt mij voor dat de heeren Van Reenen, Van Hoeken en Verster reageeren tegen een Raadsbesluit, eenige weken geleden genomen. Destijds was er gelegenheid te op- poneeren tegen de plannen van Burg. en Weth. welke de sympathie van den Raad verwierven. Men heeft toen kunnen stemmen tegen die plannen, hetgeen sommigen dan ook gedaan hebben. Nu men echter het doel wil, moet men ook de middelen willen. Wanneer Burg. en Weth. een voorstel doen, als dit, komt het mjj voor, dat wij op een paar honderd gulden niet moeten zien, maar Burg. en Weth. moeten in staat stellen, om hunne plannen te kunnen ten uitvoer brengen. Ik zal met volle overtuiging aan hun voorstel mjjn stem geven, al zal het dan ook eenigszins meer kosten, dan aanvankelijk geraamd was. De heer De Sturler. Ik zoude de beeren die zich tegen dezen post verklaren nog op iets anders willen wijzen. In de oorspronke lijke voordracht stonden, zooals de heeren bekend is, twee keur-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 4