DONDERDAG
22 JUNI 1893.
53
vóór gij eene zekere som bijdraagt in de kosten, ik geloof dat men
het geld spoedig zou geven.
Maar voor zulk een brandgevaar staan wij hier niet.
Wij staan hier, naar de mededeeling van Burg en Weth voor de
weigering van deze Regeering om laboratoria te bouwen, wanneer
wij het daarvoor verlangde terrein niet geven. Gesteld al wat
ik nauwlyks kan gelooven dat deze Regeering zoo blijft spreken,
toch bestaat er, dunkt my, nog alle waarschijnlijkheid dat cene
volgende Regeering hare verplichtingen jegens het H. O. anders en
in. i. beter zal begrijpen. De nood is niet zoo dringend als wanneer
iemand met een revolver voor ons staat of ons huis gevaar loopt om
af te branden.
Ik betwijfel dus of wij gerechtigd zijn aan dit inderdaad onge
rechtvaardigd verlangen van den Minister van Binnenlandsche Zaken
gevolg te geven.
Gaarne zal ik vernemen wat van de zijde van het Dag. Bestuur,
of door andere leden van den Raad ter verdediging van het voorstel
wordt gezegd, want ik erken dat het belang van de Universiteit is
het belang van de gemeente.^. Van dat standpunt is er voor het
voorstel wel iets te zeggen, maar er is, geloof ik, nog meer tegen
te zeggen om aan een dreigement toe te geven.
De Voorzitter. Mag ik den beer Fockema Andreae doen opmer
ken dat het niet zoo vreemd is dat gemeenten of provinciën bijdragen
in 's Ryks uitgaven. Ik wijs bijv. op den waterweg van Amsterdam,
op den waterweg van Rotterdam naar zee, de verbetering van de
Oude Maas in Noord-Brabant, alle werken uitgevoerd in 's Rijks be
lang, maar waarvoor toch millioenen guldens door provincie en ge
meente zyn bijgedragen. Ook de andere Academiesteden geven kos
teloos terreinen voor het oprichten van Academische gebouwen. Nu
ligt het voor de hand dat, wanneer men in Leiden een Academisch
gebouw wil zetten, de Minister eerst vraagt: wat draagt de gemeente
daarvoor bij. U hebt gesproken van de mogelijkheid dat ook de
Minister van Oorlog inct dergelijke vragen kan komen maar alle
kazernes zijn den Minister van Oorlog door de gemeente kosteloos in
gebruik gegeven.
Men moet ook niet vergeten dat een Minister niet kan handelen
zooals hij wil, maar dat hij rekening moet houden met de Slaten-
Generaal. En vooral de Tweede Kamer is soms zeer lastig.
Het moge hier zyn een Rijksbelang, de gemeente Leiden heeft er
toch hel meeste belang bij; welnu, laat ons dan ook toonen dat hel
ons wel wat waard is.
f 10.000 is zeker geen onaanzienlijk bedrag, maar toch ook niet
zoo'n belangrijke som dat ons daarmede het vel als het ware over
de ooren wordt gehaald.
De heer Fockema Andreae zegt dat de lasten die geheven worden
zeer drukkend voor de ingezetenen zullen zyn; daar weten wij niet
veel van; dat kan nog zeer goed medevalleu. Het is toch de gewoonte
om hard te schreeuwen wanneer cene nieuwe belasting wordt opge
legd; de nieuwe belastingen hebben echter ten doel eene betere
verdeeling der lasten in het leven te roepen, niet om de lasten te
verhoogen.
Of een Museum van Natuurlijke Historie een academisch gebouw
is, al dan niet, laat ik in het midden. Ik geloof het wel, en meestal
wordt het ook als zoodanig beschouwd. De Minister had dus vol
komen recht dit Museum op de Ruïne te plaatsen; anders had
men daartegen op moeten komen! Nu wil ik gaarne toegeven dat
het pharmaceutisch laboratorium zeer goed op de Ruïne kan gezet
worden, maar er moet toch in alles regelmaat en orde zijn. Wanneer
wij het park moeten verliezen, is het toch beter dat daar een gebouw
koint waar om zijne uitgebreidheid, nergens anders plaats voor te
vinden is. En dit is het geval met het Museum.
De Minister heeft alleen gezegd; ik kan den bouw der laboratoria
niet aan de Tweede Kamer voorstellen, of het benoodigde terrein
moet door de gemeente Leiden worden gegeven, leder begrijpt dat
de Minister dan oneindig veel sterker is tegenover de Kamer-
Ik geloof dat er alles voor pleit om het voorstel aan te nemen, en
niets legen dan dat wij natuurlijk liever de f 10Ü0Ü behielden.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Wat u mij antwoordt over
het heffen van nieuwe belastingen berust op een misverstand.
Ik heb gezegd dat in den laatsten tijd dikwerf door de wet aan
de gemeenten groote lasten zyn opgelegd Men beweert o. a. ik
laat de juistheid der bewering daar dat de wet op het lager on
derwijs de financien van verscheidene Friesche gemeenten in de war
heeft gestuurd. Telkens worden door wetten nieuwe lasten gelegd
op de schouders van de Burgemeesters, nieuwe financieeic lasten op
de schouders der gemeenten.
Er is verder opgemerkt, dat de Minister zooveel sterker tegenover
de Tweede Kamer zal staan wanneer door de gemeente Leiden
f 10.000 voor een terrein is toegestaan Ik zou geneigd zijn dit te
betwijfelen. Wat ik verneem omtrent de oprichtingskosten van labo
ratoria doet mij denken dat f 10.000 een zoo gering gedeelte uit
maakt van het gcheele bedrag der kosten van de drie laboratoria,
dat wanneer de Kamer over den hond heen is zij ook wel over den
staart zal komen.
Ik geloof dat wij hier eenvoudig te doen hebben met eene poging
van den Minister om eene kleine bijdrage in de kosten te krygen,
en ik bljjf dit achten ongeoorloofd. U zegt dat de kazernen gratis
zijn afgestaan, ja, M. d. V.Utrecht heeft zelfs wel vrijwillig een
Academie gebouw aangeboden.
Maar dat is geheel iels ander dan dat de Minister, erkennende de
behoefte aan eene inrichting ten dienste voor het hooger onderwijs,
zegt: ik wil aan die behoefle niet voldoen vóórdat mij in den vorin
van een terrein 10 000 wordt gegeven. Daartegen protesteer ik
U wijst op verschillende waterwegen.
Maar geen enkele wel verplichtte den staat die wegen te maken.
Doch wel is er eene wet die de Regeering verplicht om te onder
houden drie Academiën, en om die te stellen in het bezit van dat
gene wat zy dringend noodig hebben.
Nu heeft de Regeering hare adviseurs in het College van Cura
toren. Curatoren steunden het verlangen der Hoogleeraren naar het
bezit van nieuwe laboratoria, terwijl de Regeering het rechtmatige
van dat verlangen erkende door te zeggen dat zij voor dal doel op
de aanstaande begrooting eene som zoude aanvragen. Maar dan is
het ook, mijns inziens, niet gerechtvaardigd dat de Minister zich door
het stellen van eene dergelijke voorwaarde tracht te onttrekken aan
de verplichting om ook die laatste /iOOOO voor rekening van het Rjjk
te nemen.
De heer Do Ried. M. d. V.! Dat ik veel sympathie koester voor
de Universiteit heb ik op verschillende wijzen reeds getoond; daar
aan behoeft dus zeker niet te worden getwyfeld. Toch geloof ik dat
de Minister door hetgeen hij nu van de gemeente eischt een onge-
lukkigen stap doet. Ik beweer dat de Gemeenteraad niet is het
College dat moet beslissen over de al of niet oprichting van eene
Universiteits-instelling. Oiu dit te beslissen zijn andere Colleges, die
de noodzakelijkheid daarvan oneindig beter kunnen beoordeelen.
Wanneer wij nu toegeven dan zal over een paar jaar bet volgende
gebeuren. De Directeur van de eene of ander Universiteits-inrichting
komt hij den Minister en zegt: onze inrichting wordt te klein, maar
wanneer wij het^ huis er naast gelegen in ons bezit hadden dan was
alles in orde. En dan zullen wij weder bet verzoek krijgen om dat
huis voor het Rijk aan te koopen, omdat het zoo noodig is voor de
Universiteit.
Ik acht het een gevaarlijken weg, eu geloof dat het veel beter is
ons daarop niet te begeven.
De heer De Goeje. M. d. V,! De heer Fockema Andreae heeft
straks het beeld gebezigd van de beurs of het leven, welnu, hier
geldt het inderdaad het leven van het pharmaceutisch onderwys. De
eerste geleerde die tot hoogleeraar benoemd werd, na het overlijden
van den heer Van der Burg, stelde als voorwaarde de stellige belofte
van een nieuw laboratoriumdie belofte kon de Regeering niet geven
en hy nam de benoeming derhalve niet aan.
Wegens gebrek aan lokalen wordt het pharmaceutisch onderwys,
zooals reeds gezegd is, op werkelyk zeer gebrekkige wyze gegeven;
vele pharmaceuten die anders naar Leiden zouden komen, zijn nu
genoodzaakt naar Utrecht, Groningen of Amsterdam te gaan.
Het is wel mogelijk dat de Regeering, als Leiden nu weigert de
bijdrage te geven, eindelijk toch tot de stichting der laboratoria zal
overgaan, maar dit uitstel, misschien van verscheidene jaren, kan het
onderwys niet dragen.
Hoewel de heer Fockema Andreae in beginsel gelyk heeft, zoo
vordert hier toch het groote belang dat de gemeente heeft bij den
bloei van de Universiteit, dat thans dit voorstel worde aangenomen.
Want werkelyk, het geldt hier eene levensquaestie voor dit vak van
hooger onderwys aan onze Universiteit. Eene verwerping van het
voorstel van Burg. en Weth. kan ten gevolge hebben dat de Minister
geen post op de begrooting brengt, of zoo hij het wel doet, dat de
Kamer die niet aanneemt,
De heer Van Lidth de Jeode. M. d. V.! Het komt mij voor dat
men den Minister van Binnenlandsche Zaken de zaak wel wat al te
gemakkelijk heeft gemaakt.
In den eersten brief toch vraagt de Minister of de gemeente niet
een terrein heeft voor het Rjjk, omdat het Rijk in de gemeente Leiden
over geen terrein beschikken kan.
Nu had de gemeente kunnen antwoorden: wij kunnen u niet helpen
want ook wij bezitten het benoodigde terrein niet.
Zoover ik het dossier heb nagegaan is echter in den eersten brief
van onze zijde gemeld, dat de terrcineu door den Minister verlangd
niet in de gemeente beschikbaar waren, dat er wel was een terrein
in den Pesthuispolder, doch dat de daarover geraadpleegde deskun
digen dit dadelijk ongeschikt hadden verklaard, doch dat er wel
terrein was te verkrijgen op Vreewyk.
Dit is nu, mijns inziens, in eens een te groote slap geweest.
Had men gezegd dat de gemeente niet anders had dan een terrein
in den Pesthuispolder, dan had de Minister kunnen antwoorden of
hij daarvan al dan niet gebruik kon maken; maar er is in de gevoerde
correspondentie nooit bepaald verklaard dat, zoo Leiden geen terrein
beschikbaar wilde stellen, van den bouw der laboratoria ook niets
zoude komen.
Hadden wij hier een ander terrein beschikbaar dan ware het, naar
myne meenitig, iets anders, maar thans, nu wij zelf terrein moeten
gaan koopen, kan ik mij met de voordracht niet vereenigen
En nu moge de Minister in zijn eersten brief vragen of de ge
meente Leiden, evenals zij vroeger reeds meermalen deed, en ook
door andere academiesteden gedaan is, het bouwterrein aan het Rjjk
wil schenken, voor zoover mij bekend is, is noch door Utrecht noch
door Groningen ooit terrein aangekocht om doorop Universiteitsge
bouwen te doen bouwen.
De Voorzitter. De heer Van Lidth de Jeude ziet over het hoofd
dat het eigenlijk op hetzelfde neerkomt of men een beschikbaar
terrein aanbiedt, dan wel of men hel eerst koopt. Het terrein dat
men in bezit heeft vertegenwoordigt toch ook waarde. Het is alleen
een verschil in vorm.
Het is ook zeer goed mogelijk dat aanneming van het voorstel ons
ten goede zal komen by de voorstellen tot uitbreiding onzer grenzen.
De heer Du Rieu vreesde dat men naderhand zou aankomen om
van de gemeente huizen te vragen naast bestaande inrichtingen der
Universiteit gelegen, doch dat is geene vergelijking, want dan zou de
gemeente wellicht de helft der kosten bijdragen.
Het geldt hier het geven van eene kleine bijdrage in de zeer groote
kosten voor nieuwe laboratoria.
De stand der zaak is nu dat de plannen zeer ver zijn gevorderd;
de Minister heeft het voornemen de aanvrage te brengen op de be
grooting voor 1894, altijd onder voorwaarde dat Leiden het terrein
geeft.
Keuren de Staten-Generaal den bouw dus goed, dan hebben wjj