DONDERDAG 22 JUNI 1893. 49 ligging van Leiden in dit opzicht, hebben wij dus een betrekkelijk zeer gunstig resultaat verkregen. En bovendien weten wij nu offi ciéél dat er behalve de spuiing te Katwjjk nog een ander middel tot ververschirig van het water in onze grachten is, dat is de bewe ging van boezemwater tusschen de Zjjl en den Rijn bewesten Leiden en wel door hel op- en afwaaien van den boezem. Tot veel verder reikende conclusiën is men, meen ik, thans nog niet gerechtigd. Het zou evenwel onbillijk zjjn hierbij niet in aanmerking te nemen dat de omstandigheden tot het herhalen der proef niet zeer gunstig geweest zijn, daar wij sedert eenige maanden in een zeer bijzonderen toestand verkeeren door de buitengewone droogte der laatste maan den. Ik stel er eehter prijs op dat de proefnemingen niet worden gestaakt, omdat de mogelijkheid niet is uilgesloten, dat er, bij her haling der proef, omstandigheden voor den dag zullen komen, waarop men niet heeft gerekend. Het zou dus m i. inderdaad voorbarig zijn om op grond van de thans verkregen resultaten nu reeds lot diep ingrijpende maatregelen over te gaan. Wal nu den toestand der Leidschc grachten betreft komt het mg voor dal die van het Levendaal in de allereerste plaats voorziening vereischt. Ieder, die dezer dagen daar den toestand eens heeft opgenomen, zal wel moeten toestemmen dat deze inderdaad onhoudbaar is. Ik meen nu dat demping het eenige middel zal zijn tot af doende verbetering. Uit middel is evenwel ook niet zonder bezwaar; het zal vooreerst belangrijke, financiëele offers vergen en in de tweede plaats zal men vooraf met zorg hebben na te gaau, welke gevolgen de cventueele demping dier gracht voor den toestand in de overige stadsgrachten hebben zal Neemt men evenwel in aanmerking dat slecht ruim I pCt. van het water, dat te Katwijk wordt afgevoerd, het Levendaal passeert, dan is het reeds duidelijk genoeg dat de toestand op den duur daar zeer gebrekkig zal bljjven, ook al nam men zijn toevlucht tot hel hulpmiddel in het rapport aangegeven, nl. verwijding van den mond van hel Levendaal met eene geheeie of gedeeltelijke afsluiting van den Singel. Immers de ervaring heeft, zoo ik luy niet bedrieg, voldoende geleerd dat met het afsluiten der Singels, hetgeen vroeger reeds op verschillende plaatsen is toegepast, niet datgene is bereikt, wat men zich daarvan had voorgesteld. Ik kom dus lot het besluit dat het bij den tegenwoordigen toe stand wenschelijk blijft om te spuien, indien daartoe gelegenheid is. Maar er is toch ook nog wel iets anders te doen. Op bl. II van het rapport lees ik: »üe oorzaak van de vervuiling is voor een be- langrjjk deel te zoeken in de groote hoeveelheden huisvuil, die de talrijke bevolking gewoon is in die gracht te werpen. Of een nog zoo scherp politietoezicht in staat zal zjjn dit euvel te beperken, mecnen wij met grond te mogen betwijfelen." M d. V. Ik had die laatste uitdrukking gaarne gemist. Daaruit spreekt toch een gevoel van machteloosheid tegenover den feiteljjken toestand, dat met het oog op liet aanbrengen van verbetering zeker niet gcwenscht is. Men zou wel is waar niet gaarne terugkeeren tot de maatregelen van vroegere eeuwen, daar ook deze kwaal, als zoo vele andere, reeds zeer oud is. In hel bekende werk van den Stads-Archilect Van der Paauw over de waterverversching in onze grachten vindt men daaromtrent (bl. 12): »Op den I Iden November 1445 vaardigden Die van den Geregte een verbod uit, tegen het werpen en loozen van allerlei vuil, zoo san de fabrieken, als andere neringen in de stadsgrachten, op eene boete van 12 schellingen; terwijl op den lslen December 1459, dit verbod ook werd uitgestrekt lot het werpen van drek of vuilnis uit stillen, secreten, putten etc. op poene van gedurende twee uren lang gesloten te staan op den blaauwen steen." Het laatstgenoemde middel zou zeker niemand thans meer wenschen toe te passen. Ook ben ik volstrekt niet van oordeel dat men het bewuste kwaad geheel zal kunnen tegengaan. Maar geheel anders is, blij kens het rapport, de opvatting van Durg. en Weth., die zich als het ware moedeloos en machteloos daarbij neerleggen. Immers wjj lezen verder in het rapport: »Er zijn klassen der bevolking, wie men niet de gelegenheid mag ayibieden, de openbare wateren te gebruiken als een vuilnisbelt, waarin het rottingsproces plaats heeft, dat den keukena/val in bagger omzet. Niet aan alle bevolkingen mag men een gracht toever trouwen." Ook in dat opzicht ben ik het niet eens met het Dag. Bestuur; mij komt het voor dat men zich zoo krachtig mogelijk moet beloonen om het euvel te beperken. Daarom zou ik Burg. en Weth. in overweging willen geven om het politietoezicht daar ter plaatse te verscherpen, en te trachten langs dien weg eenige verbetering van den toestand te krijgen. Er is nog een ander punt, wat ik hierbjj even wil aanstippen. In deze dagen, doch ook op andere tjjden van het jaar, valt ook in andere grachten veel dryvend vuil van allerlei aard op te merken. Het zou dus, dunkt my, wenschelijk zijn de z.g. schuimers tot wat meer werkzaamheid aan te 2etten. Ten slotte wcnsch ik aan deze vergadering de volgende motie voor te stellen: »De Raad noodigl Burg. en Weth. uit een onderzoek in te stellen naar de kosten en de eventueele voordeelen en bezwaren eener demping van het Levcndaal, en inmiddels met de uitinaling te Katwijk voort te gaan zoo dikwerf deze wenschelijk en mogelijk is." Ik heb rajj in deze motie alleen bepaald tot de demping van het Levendaal. Ik weet evenwel zeer goed dat ook andere grachten dringend verbetering eischen, maar het Levendaal schijnt rnij toe het allerdringendst daaraan behoefte te hebben en ik acht het verkieslijk niet al te veel te gelijk te ondernemen. Vermoedelijk zullen voor de uitvoering van dat plan reeds niet onaanzienlijke uitgaven ge- eischt worden, doch ook daarom spreekt het van zelf dat ieder lid, zijne stem uitbrengende voor deze motie, toch zjjnc volle vrijheid behoudt omtrent de stem die hij over dat plan later zal hebben uit te brengen. De motie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een on derwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Du Rieu. Ik zou gaarne zien dat de motie ook melding maakte van eene zaak die mijns inziens van veel belang is, nl. de loozing van het zoogenaamde fabriekswater. Want het moge water genoemd worden, het bevat vrij wat andere stoffen en bestanddeelen, als votaarde die zakt, vetten die boven drijven en kleurstoffen wan neer het komt uit een ververij en zoo meer, welk water onze grach ten nog onreiner maakt. Wanneer het Dag. Bestuur zich nu toeh bezig zal houden met deze zaas, dan zou ik gaarne zien dal het tevens de opdracht kreeg om te onderzoeken of er geen kans bestaat om dat vuile fabriekswater door de abrikanlen zeiven te doen zuiveren voordat het in de grachten komt, of het anders op eene andere wjjze te loozen door middel van een riool bijv., wanneer dit wordt gelegd. Want juist dat fabriekswater veroorzaakt in zoo groote mate de vervuiling onzer grachten. lk stel dus voor om in de motie waar gesproken wordt van even tueele voordeelen en bezwaren eener demping van het Levcndaal ook op te nemen de quaestie van loozing van het fabriekswater. De motie zou kunnen luiden: De Raad noodigt Burg. en Weth. uit een onderzoek in te stellen naar de kosten, de eventueele voordeelen en bezwaren eener demping van het Levendaal, naar de loozing van het fabriekswater, en inmiddels en verder zooals de motie luidt. Het voorstel wordt voldoende ondersteund. De heer Cock. Gaarne zal ik mjjne stem geven aan de motie van den heer Zaaijer, onder uitdrukkelijk voorbehoud, dat ik daardoor niet geacht wil worden reeds nu mjjne stem te geven aan eene demping van het Levcndaal. De motie strekt om een onderzoek in te stellen en daar ben ik voor. Reeds b vroegere gelegenheden heb ik mijne gedachten omtrent demping van grachten medegedeeld, het is nu niet het oogenblik om daarop terug te komen Ook aan het voorstel van den heer Du Rieu kan ik mijne stem geven, doch onder nog sterker voorbehoud. Hier wil ik volstrekt niet gepraejudieieerd worden ten aanzien van eventueele later voor te stellen maatregelen. b ^Ck^n('usl,'e en LiBiidel zijn in deze quaestie in hooge mate Ik begrijp dat men kan zjjn tegen eene kunstmatige bescherming van de industrie, maar hier is het geheel wat anders. Hier geldt hel de industrie te bemoeilijken. En daartoe mag zeker niet dan in de uiterste noodzakelijkheid worden overgegaan. De heer Van Hamel. M. d. V.! Ik zou aan de motie van den heer Zaaijer nog twee zaken toegevoegd wenschen te zien. Met de eene toevoeging zal de geachte voorsteller zich ongetwjjfeld kunnen vereenigen, want hij is zelf zijne rede begonnen met dank te brengen aan het Dag. Bestuur voor de moeite aan het Rapport besteed. rr Ik stel dus voor om de motie te doen aanvangen met een woord van dank aan Burg. en Weth. \erder stel ik als tweede toevoeging voor om achter het woord •Levendaal te voegen: en van de Uiterstegracht, zoodat het onder zoek naar de kosten en de voordeelen en bezwaren eener demping van het Levendaal zich ook tot de Uiterstegracht zal uitstrekken. De lieer Zaaijer. M. d. V.! Tegen de eerste toevoeging van den heer Van Hamel heb ik volstrekt geen bezwaar en neem haar dus over Ik achtte haar mijnerzijds overbodig, omdat ik begonnen ben met hulde te brengen aan den arbeid en moeite, aan het rapport be steed. Doch tegen de tweede toevoeging, het opnemen van de Uiterstegracht in het onderzoek, heb ik voorloopig wel eenig bezwaar. Ik heb met opzet nagegaan welke gracht het allerdringendst voor verbeteringen in aanmerking kwam. Én het kwam mij voor dat dit was het Levendaai. Gaat men nu al te veel hooi op ziju vork nemen, dan doet men wellicht meer kwaad dan goed, en daarom ben ik vooralsnog niet geneigd het tweede gedeelte van het voorstel van den heer Van Hamel over te nemen. De lieer Van Reenen. M. d. V.! Ik kan mij zeer goed vereenigen met de motie wat betreft het instellen van een onderzoek, maar niet waar zij den wensch uitspreekt dat inmiddels met de uilmaling zal worden voortgegaan Deze week is het peil van het water in onze grachten geweest 90 centimeter A. P. Gaat men nu uitmalen en komt er geen toevoer van water, dan zullen alle riolen en kanten droog komen te leggen, en dan acht ik het raiddel veel erger dan de kwaal. Komt er geen toevoer van water, dan hoop ik dat men niet zal doorgaan met spuien in Katwijk. De heer Lockema Andreae. M. d. V.! Onder betzelfde voorbehoud als de heer Cock heeft gemaakt, kan ik mij zeer goed vereenigen met de motiën van de heeren Zaaijer en Du Rieu. In de motie van den heer Zaajjer is niets opgenomen van hetgeen ^e.'^ tei' sprake gebracht, nl. de meerdere of mindere moge lijkheid om het misbruik te beperken, dat de bewoners van het Levendaal eene groote hoeveelheid huisvuil in de gracht werpen. Ik vermoed dat de heer Zaaijer daarvan in de motie heeft ge zwegen omdat hij vertrouwd heeft, dat waar het Dag. Bestuur de voor- en nadeelen eener demping zoude hebben te onderzoeken, het ook zijne aandacht wel zoude wijden aan deze vraag: in hoeverre is hel misbruik te beperken of daaraan geheel een einde te maken door een voldoend toezicht, en door voldoende gelegenheid te ver schaffen aan de bewoners van het Levendaal om op andere wijze dan in de grachten van hun huisvuil af te komen. Ik vertrouw dat het Dag. Bestuur deze vraag wel zal willen op nemen in den kring van zijn onderzoek. Want inderdaad, ik geloof dal eene praktische oplossing van deze vraag zal leiden tot een ver rassend resultaat. Ik geloof niet, zooals in het rapport staat, dat er klassen van de bevolking zijn aan wie geen gracht kan worden toevertrouwd. Ik geloof dat alle klassen der bevolking wanneer men het haar gemak-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 3