DONDERDAG 6 APRIL 1893. 19 gegaan dat zij aan liet slot van haar rapport den geheelen Raad een les geeft in de welvoegelijkheid. Het gaat niet aan dal eene Com missie, wier taak het is eene verordening te ontwerpen, die taak zoover uitbreidt dat zij tol den Raad zegt: wanneer gij nu ons ontwerp niet het eerst behandelt, dan zijt gij onwelvoegelijk. Ik vind bet jammer dat de Commissie die zinsnede niet heeft achterwege ge houden. Het is iemand in mora stellen vóórdat hij daartoe aanlei ding geeft. Wat nu ons voorstel sangaat, wij zijn bereid daaruit weg te nemen de verzekering van werklieden bjj gewone leveringen, doch overigens handhavenwij ons voorstel. Is de Raad het eens met de Commissie dat haar ontwerp het eerst in behandeling moet komen, dan stel ik dat ontwerp nu aan de orde. He heer Fockema Andreae. M. d. V.! Een enkel woord zij mij ver oorloofd naar aanleiding van hetgeen u hebt gezegd over het slot van het rapport der Commissie. Mjj dunkt dat dit slot volkomen aansluit bij hetgeen is geschied in de Vergadering van 16 Juni 1892, al durl ik niet zeer positief afgaan op hetgeen in die Vergadering is gesproken, omdat ik daarin niet tegenwoordig was en hel verslag ongelukkig niet geheel verschenen is ln dat verslag wordt evenwel gezegd: «Wordt, nadat door den voorzitter namens hel Dag. Bestuur eenige amendementen zijn voorgesteld, na discussie door den heer De Goeje als motie van orde voorgesteld de verdere behandeling van de zaak aan te houden en Burg. en Weth. uit te noodigen hun voorstel tot wijziging van het ontwerp der Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen in druk aan de leden van den Raad mede te deelen Eene ordentelijke behandeling van zaken eischte mijns inziens, daar aan kan wel geen twijfel bestaan, na hetgeen in de Vergadering van Maart was voorgevallen, de behandeling van het ontwerp der Com missie. De Commissie heeft zelf gezegd, en daardoor blijk gegeven gaarne het beter oordeel van den Raad te vernemen, indien er leden mochten zijn die amendementen op ons ontwerp wenschen voor te stellen, laten zij deze dan vooruit aan ons kenbaar maken, opdat wij ze kunnen overwegen en zoo wij dit noodig of gewenscht achten ze kunnen overnemen. Het voorstel van den heer De Goeje had dan ook geene andere strekking dan om het Dag. Bestuur te verzoeken nu eenmaal het ontwerp van de Commissie aan de orde was, zjjne amendementen daarop schriftelijk in te dienen. ln plaats van amendementen voor te stellen heeft het Dag. Bestuur echter een geheel nieuw ontwerp ingediend, en nu mocht toch de Commissie, die zich de moeite had gegeven om overeenkomstig haren werkkring afgebakend bij ons Reglement een ontwerp temaken, wel zeggen: wij meenen van den Raad te mogen verwachten wij hebben niet gezegd dat de Raad het niet zou doen, hem dus niet in mora gesteld dat hij ons ontwerp zal behandelen en gewijzigd of on gewijzigd aannemen Wij mochten gerust zeggen dat de parlementaire welvoegelijkheid eischt. dat wanneer eene Commissie is belast met bet ontwerpen van eene zekere verordening, en zij dit doet, ook haar ontwerp worde behandeld en daarvoor niet een ander ontwerp in de plaats worde geschoven. Daarom kan die uitdrukking over de parlementaire welvoegelijkheid voor den Raad allerminst iets kwetsend hebben, al erken ik dat daaruit spreekt eenige gevoeligheid van de Commissie tegenover het Dag. Bestuur, dat geen amendementen indiende maar wel een nieuw voorstel, wat tot gevolg zou kunnen hebben hel op zjjde schuiven van het onze. Ik neem overigens gaarne genoegen met hetgeen door u, M d. V., is gezegd, dat gij in den vorm van amendementen op ons ontwerp de denkbeelden van hel Dag. Bestuur zult trachten te verwezenlijken. De heer Zillesen. M. d. V Ik wensch alleen nog te zeggen dat ik door de opmerking van den heer Fockema Andreae niet over tuigd hen buiten de orde te zijn geweest met mijne vorige rede. De algeroeene beschouwingen toch in hel vorige jaar hebben, mijns inziens, geloopen over het voorstel van het Dag. Bestuur en dat van de Commissie Intusschen is juist door de Commissie nog gewezen op een derde stelsel, zooals te Rotterdam gevolgd wordt. En dit laatste is in het geheel niet behandeld. De heer Was heeft zelf bij de discussie ge zegd, dat wij bij aanneming van het stelsel van de Commissie toch altijd nog vrij bleven om het Rottcrdamsche stelsel toe te passen En aangezien dit niet besproken is, was ik zoo vrij als mijne meening te kennen te geven dat ik tusschen dat stelsel en het stelsel van de Commissie de keus hebbende, de voorkeur geef aan laatstgenoemd stelsel. De Voorzitter. Ik zal niet veel antwoorden op hetgeen de heer Fockema Andreae heeft gezegd: alleen zal ik voorlezen wat in de stukken staal: «Dit thans op den voorgrond te schuiven, nadat over ons ontwerp de algemeene beschouwingen reeds zijn gevoerd, zou in strijd zijn met alle parlementaire regelen en laat ons dit er bijvoegen met de parlementaire welvoegelijkheid Ik noem dit den Raad in mora stellen, wanneer hij niet doet, wat de Commissie van hem verlangt. Ik wensch nog een woord te zeggen naar aanleiding van het voor stel om amendementen in te dienen. Ik heb dit gedaan; ik heb verschillende andere wijzigingen voorgesteld, maar de Commissie was het niet met mij eens, heeft enkele overgenomen, maar andere niet. Ik zie dus niet in waarom ik niet zou terugkomen op deze amendementen, toen door mij voorgesteld. Ik stel nu voor over te gaan lot de behandeling van litJera a van het ontwerp der Commissie: a. In geval aan werklieden middellijk of onmiddellijk in dienst van de gemeente of van aannemers van gemeentewerken, een ongeluk mocht overkomen, dat hetzij den dood, hetzij blijvende of lijdelijke onge schiktheid voor den arbeid tengevolge heeft, wordt door de gemeente aan den werkman of bij diens overlijden, tengevolge van het ongeluk aan de door hem nagelaten weduwe en verdere betrekkingenwier ver zorger hij was, de volgende vergoeding uitgekeerd, met inachtneming van de hierna te bepalen voorschriften: Ingeval hel ongeluk den dood tengevolge heeft f 1000 voor eiken verongelukte; ingeval het ongeluk levenslange qeheele invaliditeit tengevolge heeft 1000; 00 bij gedeeltelijke invaliditeit naar verhouding, ter bepaling van Burg. en Weth ingeval het ongeluk tijdelijke onbekwaamheid tot werken tengevolge heeft, voor eiken werkdag, dat werken den getroffene onmogelijk is, tot een maximum van 180 dagen, f 1 behoudens verrekening, zoo mocht hlijken, dat geheele of gedeeltelijke invaliditeit het gevolg van het ongeluk ware. De heer De Goeje. M. d V. 1 Ik zou wel willen voorstellen om waar in punt b van het ontwerp wordt gezegd dal werklieden in dienst der gemeente die bjj ongelukken reeds volgens de bestaande pensioensverordening op vergoeding aanspraak kunnen maken, de keuze hebben oin die vergoeding te erlangen krachtens deze veror dening of kraehtens de pensioeuverordening, dit zoo te wijzigen dat voor die vaste werklieden alleen de bepalingen van de pensioensver- ordeningen zullen gelden. De heer Was. Ik geloof niet, dat bjj de Commissie voor de Huis houdelijke Verordeningen hiertegen bezwaar bestaat. Indertijd is door u, M. d. V.! gewezen op het groot gevaar, dat voor den werk man ontstaat, wanneer hjj gesteld wordt voor de keuze in eens een som te verkrijgen, oi in de pensioenverordening te vallen. De Com missie deelt dit bezwaar niet, omdat de werkman zich wel zal laten voorlichten, wat het voordeeligst is. Ik persoonlijk heb niets tegen het amendement, dat in den regel voor den werkman werkelijk voordeelig zal zijn. Hebben mijne mede leden in de Commissie er ook geen bezwaar tegen dan zou ik willen voorstellen de redactie aldus te doen luiden: Op werklieden in dienst der gemeente is deze verordening slechts van toepassing, voor zoover zij bij ongelukken geen aanspraak kunnen maken op vergoeding krachtens de pensioenverordening. De verordening slaat dus alleen op die gevallen waarin de werkman ongeschikt wordt om te werken, zonder recht op pensioen te hebben De heer Van Hamel. M. d. V.! Is op dit oogenblik alleen alinea a of ook tevens alinea b aan de orde? De Voorzitter. De heer De Goeje heeft voorgesteld eerst punt b afzonderlijk te behandelen en daarvoor zal nu het volgende in de plaats komen: •Op werklieden, in dienst der gemeente is deze verordening slechts van toepassing voor zoover zij bij ongelukken geen aanspraak kunnen maken op vergoeding kraehtens de pensioen-verordening." Nu moet ik er op wijzen, dat in dezen niet voorzien is in het belang van de weduwen, de bepaling voorkomende in ount a «de door hem nagelaten weduwe en verdere betrekkingen, wier verzorger hij is," vind ik zeer bedenkelijk. Ik vind dal de vrijgevigheid der gemeente veel te ver wordt uit gestrekt, wanneer wij vergoeding verzekeren, aan menschen, die den verongelukten werkman misschien volstrekt niet bestaan en dan nog wel aan zulke personen een belangrijke som te geven. Wij hadden Voorgesteld aan de weduwen van werklieden die tot de eerste categorie behooren een som ten bedrage der helft van het pensioen te geven, dat de man zou ontvangen hebben, wanneer hij onbekwaam zou zijn geworden. Daartegen is hel bezwaar geopperd, dat men dan zou introdueeeren een weduwenpensioen dat nog niet bekend is Dit is echter het geval volstrekt niet. Ik zal een voor beeld opnoemen. Van een militair, die zjjn leven in den dienst verliest, wordt de weduwe gepensioneerd. Zoo bijvoorbeeld krijgt de weduwe van een zeeofficier, die in den dienst zijn leven verloren heeft, een pensioen lot hetzelfde bedrag, als het pensioen bedraagt van het fonds. Wanneer de officier komt te sterven krijgt zij niets, dan alleen het geringe pensioen uit het fonds. Het is regel, dat wanneer een man in dienst het leven verliest, de staat zorgt voor de weduwe Iets dergelijks nu wordt hier ook voorgesteld. Men kan moeilijk de weduwe van een man, die het leven verliest met f 1000 afschepen; in de meeste gevallen zou dit tot het ongeluk strekken van de vrouw. Overigens hebben wij dan ook verschillende gevallen te onderscheiden. Zoo bijvoorbeeld, wanneer zij hertrouwt, en haar 2e man eveneens komt te overlijden. Wij zouden hierin in ieder geval kunnen voorzien op ongeveer dezelfde wijze als dit ook het Rijk doel; die bepaling zou ik er dus gaarne zien bijgevoegd De heer Was. M. d. V.! Ik geloof, dat bjj hetgeen hier is in 't midden gebracht twee zaken moeten worden onderscheiden. De redactie voor het geval er geen weduwen-pensioen beslaat en het stelsel van Burg. en Weth. die voorstellen een weduwen-pensioen in te voeren Voor beide gevallen bestaat er verschil tusschen de Commissie der Iluishoydelijke Verordeningen en Burg. en Weth. Om met het laatste te beginnen is de Commissie zeer gekant tegen de invoering van een weduwen-pensioen, in deze verordening en dat vooral omdat dit ontwerp niet ten doel heeft bij voorkomende onge lukken eene volledige raaterieele schadevergoeding te geven, doch slechts een tegemoetkoming. Dit is ook, naar ik meen, de strekking die dit onderwerp overal elders heeft. Wanneer wij hier overgaan tot invoering van een weduwen-pensioen, dan zal ongetwijfeld later door andere ambtenaren beweerd worden, dat er geen enkele reden is, waarom ook niet zou worden tegemoetgekomen aan hunne weduwen wanneer zij in den dienst komen te overlijden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 3