10 DONDERDAG 16 FEBRUARI 1893. (Zie Ing. St. n*. 19.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. VIII. Voorstel om Commissarissen der Bank van Leening te mach tigen tol het doen van uitgaven voor werkzaamheden wegens ziekte der ambtenaren. (Zie Ing. St. n°. 22.) De heer Cock. M. d. V.! Ik wil een enkel woord ter toelichting spreken, doch ik zal zeer kort zijn. Uit de overgelegde stukken blijkt niet hoe groot de som is, waar voor de verzochte machtiging van den Raad gevraagd wordt. Dit schynt verzuimd te zjjn. Ik kan die leemte aanvullen door te ver klaren, dat die som plus minus acht en veertig gulden bedraagt. De Voorzitter. Zoo niemand meer het woord verlangt, wil ik wel een kleine opmerking maken. De Commissarissen der Bank hebben geheel in mjjn geest gehan deld, door die onvermijdelijke uitgave, zonder voorafgaande machti ging van den Raad, te doen. Maar nu wenschle ik er op te wijzen dat er, wanneer wij zoo iets doen, aanmerkingen gemaakt worden en nu het andere personen geldt, in casu de Commissarissen der Bank van Leening, iedereen zwijgt. Ik hoop derhalve, dal ook wij in het vervolg, zoo wij ons aan het zelfde wanbedrijf mochtig schuldig maken, op dergelijke gunstige gezindheid van den Raad mogen rekenen. De heer Fockema Andreae. Wat u daar gezegd heeft, M. d. V. mag ik mjj wel voor een deel aantrekken. Ik toch maakte meermalen dergelijke aanmerkingen, maar tevens heb ik altijd erkend, dat er gevallen konden zijn, waarin er uil gaven moesten gedaan worden zelfs builen de begrooting, zonder dat er gelegenheid was t(jdig machtiging aan te vragen. Wanneer ik nu goed zie. hebben juist de Commissarissen der Bank gevoeld, dal dit onderscheid bestaat. Z(j zeggen dan ook: »wij waren wel verplicht dadeljjk voor buitengewone hulp zorg te dragen", en zjj willen hiermede aantoonen, dat zij voor een buitengewoon geval stonden. De Commissiën van Financiën hebben allyd erkend dat men eene dergelijke handeling goedkeuren moest, terwjjl dit in andere gevallen niet noodig was en wjj dus in die met dringende tegen de over schrijding optraden. De heer Cock. Zeer gaarne, M. d. V., betuig ik mijne instemming met de woorden van den vorigen geachten spreker. Nog wil ik doen opmerken, dat niet in de stukken slaat, dat het geld uitbetaald is. Of dit al of niet is geschied, herinner ik mij op dit oogenblik niet. Drie gevallen zijn hier denkbaar: lg. dal het geld door Commissarissen uit hun eigen zak is voorgeschoten, zooals meermalen plaats had, en dus niet uit de kas der Bank is uitbetaald; of 2". dal de werkzaamheden, toen verricht, nog in het geheel niet zjjn betaald en de betrokken personen nog steeds op hun geld wach ten; of eindeljjk 3". dat er werkelijk uil de kas Bank is uitbetaald en dus in zooverre gezondigd is. Uit de stukken ik herhaal het blijkt niet, welke van deze drie gevallen zich heeft voorgedaan en ook ik herinner het my niet. Niets geeft recht om de minst gunstige veronderstelling aan te nemen en op den voorgrond te stellen. De Voorzitter. De heer Coek behoeft de handelwijze van Com missarissen niet te verdedigen, want ik heb reeds gezegd dat geheel in mjjn geest is gehandeld. Commissarissen hebben er de voorkeur aan gegeven te wachten totdat de rekening was afgesloten op dezen post na, en vragen nu de machtiging op hun werk; ik heb daar niets tegen en blijkbaar denkt de geheelen Raad er zoo over; ik heb alleen de opmerking gemaakt dat, als Burg. en Weth. eene der gelijke handelwijze volgen, door den Raad daarop aanmerking wordt gemaakt en nu by Commissarissen van de Bank niet, en mjj aanbe volen voor eene c q. even gunstige behandeling. De heer Cock. M. d. V.! Of er een besluit door Commissarissen is genomen om uit te betalen, betwijfel ik ten sterkste. Zeer zeker herinner ik het mij niet. Eén der drie door mij genoemde gevallen moet intusschen noodzakelijk plaats hebben gehad, maar welk geval van die drie blijkt nergens uil. Er bestaat echter geen enkele grond om aan te nemen, dat eerder hel laatste, minder gunstige, geval zich heeft voorgedaan dan één der twee andere. Eerst indien dit bewezen ware, zoude het tol ons gericht verwijt gegrond zjjn. De Voorzitter.' Dat is vrij onverschillig, het besluit is genomen om de uilgaaf te doen. En al is de betaling voorloopig door een der Commissarissen geschied, de Raad zal toch machtiging moeten verleenen lot uilbetaling; maar ik herhaal, de zaak is mij onver schillig, ik wensch alleen te wijzen op de verschillende wijze van behandeling. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. IX. Verzoek van A. G. T. Coster, om een keuken te plaatsen op grond achter zijn perceel aan de Paardensteeg. (Zie Ing. St. n°. 20.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gnnstig op beschikt. X. Bezwaarschriften tegen het Kohier der Plaatselijke Directe Be lasting, dienst 1892. (Zie Ing. St. n°. 21.) De openbare vergadering wordt gesloten en veranderd in eene met gesloten deuren. ERRATUM. In het Zittingverslag van 26 Januari moet in de rede van den heer Zillesen bladz 4, 22ste regel v. o. in plaats van: een ander geschikt ambtenaar, gelezen worden een ondergeschikt ambtenaar. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Moré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 2