GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 105 INGEKOMEN STUKKEN. N®. 382. Leiden, 8 December 1892. Het in de Raadsziting van 13 October jl. vastgesteld besluit rege lende de heffing van schoolgeld voor het bezoeken der Gemeentelijke Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen is met de in diezelfde zitting vastgestelde Verordening op de invordering van school geld gezonden aan de Gedeputeerde Staten, ter bekoming van de Koninklijke goedkeuring. Gedeputeerde Staten hebben ons daarop bericht dat die stukken, zooals ze zijn liggende, niet met gunstig verslag door hen aan H. M. de Koningin-Regentes kunnen worden aangeboden. Ue Verordening toch bepaalt dat als grondslag voor de heffing van het schoolgeld zal worden genomen: de financieele omstandigheden van de leerlingen of van hunne ouders. Deze regeling is, naar de meening van Gedeputeerde Staten, te onbestemd. Er behooren meer kenteekenen te worden gegeven, waarnaar de heffing zal geschieden, omdat elk belanghebbende zelf kan beoordeelen welk bedrag hij te voldoen zal hebben, op grond waarvan werd verzocht eene wijziging van den grondslag bij den Gemeenteraad te bevorderen. Wij hebben daarop aan Gedeputeerde Staten medegedeeld dat het voornemen bestond aan den Gemeenteraad voor te stellen aan het besluit van 13 October jl. lot heffing van schoolgeld voor de leer lingen der Gemeentelijke Kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen de volgende bepaling achter het derde lid toe te voegen: «In den regel zal het schoolgeld per kwartaal bedragen 15 en/ 5 per vak voor de leerlingen of de ouders, die in de Plaatselijke Directe Belasting zijn aangeslagen naar een inkomen boven 3000; 8 of f 2 75 per vak voor leerlingen of ouders, die zijn aangeslagen naar een inkomen van 2000ƒ3000; 6 of 2 per vak voor leerlingen of ouders die zijn aangeslagen naar een inkomen van 1000/2000; f 4 en 1.25 per vak voor leerlingen of ouders die zijn aangeslagen naar een inkomen van ƒ0001000." Tot toelichting van deze bepaling merkten wij op dat alsdan de aangeslagenen voor een minder inkomen dan 600 uit den aard der zaak van de betaling van schoolgeld worden vrijgesteld, terwijl steeds de bevoegdheid bestaat, aan de belanghebbenden in ee.ie lagere klasse van schoolgeld te rangschikken dan waarin zij volgens bovenbedoelde verdecling zouden behooren, wanneer daarvoor uit hoofde van bijzondere omstandigheden b. v. talrijk gezin als anderszins, naar het oordeel van Burg. en Weth. termen bestaan. Wij verzochten daarom Gedeputeerde Staten ons te willen mede- deelen of een dusdanig gewijzigd besluit door hen met gunstig ver slag aan H. M. de Koningin-Regentes zoude kunnen worden aan geboden. Gedeputeerde Staten deelden ons daarop als hunne zienswjjze het volgende mede: «Ingevolge art. 232 der Gemeentewet behoort het besluit van den Raad tot invoering van schoolgeld op de Kweekschool de grondslagen te vermelden, waarnaar de heffing zal geschieden. Deze grondslagen nu inet opzet zoodanig vast te stellen dat ze door Burg. en Weth op grond van welke omstandigheden dan ook, op verschillende wijze kunnen worden toegepast, ligt zeer zeker niet in de bedoeling van de Gemeentewet, die alleen in art. 179a de uitvoering der verordeningen van den Raad aan Burg. en Weth. opdraagt en in art. 1796 de beslis sing der over die uitvoering gerezen geschillen. Het komt ons op grond van het bovenstaande dan ook voor dat de Raad zelf in zijne ver ordening, lettende op (de door U in Uwe Missive bedoelde bijzon dere omstandigheden, vftèr leerlingen uil een talrijk gezin als anders zins een lager schoolgeld heeft vast te stellen." «Wanneer men eene evenredige schoolgeldheffing wenscht in te voeren dan schijnt hel ons volkomen billijk dat als grondslag voor de verschillende heffing wordt aangenomen de aanslag in de Plaat selijke Directe Belasting, vooral wanneer, zooals hier ter stede het geval is, die belasting wordt gelieven naar het zuiver inkomen en niet naar verteringsgrondslagen. Het zoude dan ook wel ondoenlijk wezen een ander criterium voor de heffing van de verschillende schoolgelden aan te wijzen. Inlusschen blijft altijd eenige onbillijkheid bestaan, vermits verschil lende personen die in een zelfde klasse der Inkomstenbelasting zijn aangeslagen, uit den aard der zaak niet altijd dezelfde financieele draagkracht bezitten. Voor den een toch kan het voor de klasse, waarin hij is aange slagen, vastgesteld schoolgeld zeer gemakkelijk zijn te dragen, terwijl datzelfde schoolgeld voor een ander drukkend kan wezen. In de eerste en voornaamste plaats wordt die financieele draag kracht bepaald door het aantal kinderen; ook andere omstandigheden als financieele verplichtingen die, uit welken hoofde ook, op den be langhebbende rusten, kunnen hierbij in aanmerking komen. Het is niet mogelijk alle deze omstandigheden in het hefiingsbe- sluit op te noemen, en daarom hadden wjj eene bepaling wenschen op te nemen, waarbij te dien aanzien eenige vrijheid werd gelaten aan Burg. en Weth. ten einde voor elk bijzonder geval de klasse van schoolgeld vast te stellen, met inachtneming natuurlijk als regel van den aanslag in de Inkomstenbelasting. Wij deelen evenwel de bedenkingen door Gedeputeerde Staten legen dal stelsel in het midden gebracht, en wij meenen dat voor een deel althans aan de bestaande bezwaren, die uit den aard der zaak aan eene evenredige schoolgeldheffing zijn verbonden, zoude kunnen worden tegemoet gekomen door in het heffingsbesluil eene zekere vermindering van schoolgeld toe te kennen naar evenredigheid van het aantal kinderen beneden een bepaalden leeftijd, evenzeer als zulks in de Inkomstenbelasting zelve is bepaald. Voor leerlingen uit een gezin waartoe nog andere kinderen be hooren beneden den leeftijd van 18 jaren, zoude het schoolgeld met 2 pCt. voor elk kind kunnen worden verminderd, waardoor voor tal rijke gezinnen althans eenige tegemoetkoming in de kosten voor de opleiding benoodigd zoude worden verleend. Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging het Raads besluit regelende de heffing van schoolgeld voor de leerlingen der Gemeentelijke Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen te Leiden, te wijzigen als volgt. Ier tegemoetkoming in de kosten der Gemeentelijke Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen wordt een schoolgeld geheven voor iederen leerling die aan deze inrichting onderwijs geniet. Dit schoolgeld dat is verschuldigd door de leerlingen of wanneer deze minderjarig zijn door de ouders of voogden, bedraagt in verband met de financieele omstandigheden van de leerlingen of van hunne ouders per kwartaal ƒ15, 8, 6 of 4. Voor het bijwonen van enkele lessen bedraagt het schoolgeld per vak 5,/ 2 75, 2 of 1.25 per kwartaal tot een maximum van het voor de kweekelingen vastgesteld bedrag. liet schoolgeld bedraagt per kwartaal 15 en 5 per vak voor de leerlingen, ingezetenen der gemeente Leiden, die of wier ouders in de - Plaatselijke Directe Belasting zijn aangeslagen naar een in komen van boven 3000; 8 en 2.75 per vak voor de leerlingen, ingezetenen der gemeente Leiden, die of wier ouders zijn aangeslagen naar een inkomen van f 20003000; 6 en ƒ2 per vak voor de leerlingen, ingezetenen der gemeente Leiden, die of wier ouders zijn aangeslagen naar een inkomen van ƒ1000—/ 2000; 4 en ƒ1.25 per vak voor de leerlingen, ingezetenen der gemeente Leiden, die of wier ouders zijn aangeslagen naar een inkomen van 600—1000. Voor leerlingen, ingezetenen der gemeente Leiden, die of wier ouders zjjn aangeslagen naar een inkomen van minder dan 600 of niet zjjn aangeslagen wordt geen schoolgeld gevorderd. Voor leerlingen, ingezetenen der gemeente Leiden, uit een gezin bestaande uit meer kinderen wordt het schoolgeld voor elk kind beneden de 18 jaren met twee percent verminderd. De kwartalen beginnen 1 September, 1 December, 1 Maart en 1 Juni. Voor elk ingetreden kwartaal is het volledige schoolgeld verschul digd. Het bewijs van betaald schoolgeld strekt tot toelating. Art. 2. Door Burg. en Weth. wordt met inachtneming van het be paalde in art. 1, voor iederen leerling het bedrag van het verschul digde schoolgeld vastgesteld. Art. 3. Aan personen niet wonende in de gemeente Leiden, kan door den Gemeenteraad na daartoe gedane aanvrage geheele of ge deeltelijke vrijstelling van de betaling van schoolgeld worden verleend. Art. 4 en art. 5 hlijven onveranderd. Art. 6. Dit besluit treedt in werking op den derden dag na dien, waarop het besluit regelende de heffing en de voorschriften betreffende de invordering zijn afgekondigd. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N®. 383. Leiden, 8 December 1892. Onder overlegging van nevensgaand schrijven van de hoofden van eenige scholen omtrent het op de begrooting voor 1893 beschikbaar gesteld bedrag voor verlichting, verwarming en schoonhouden, hebben wij de eer U op te merken, dat de hoofden der Jon gensschool 1ste klasse, Meisjesschool 1ste klasse en der school 3de klasse n°. 3 respectievelijk hebben aangevraagd 260, 250 en 325, welke sommen onverminderd door ons zijn voorgesteld en door den Raad zijn toegestaan; de bezwaren van deze schoolhoofden komen ons dus vreemd voor. Wat de school 2de klasse van meisjes betreft zij opgemerkt dat voor verlichting en verwarming 350 is uitgetrokken, dus nog 50 meer dan voor de Jongensschool 2de klasse, niettegenstaande in deze twee lokalen er 3 kachels meer zijn dan in eerstgenoemde school, voor elk der scholen 3de klasse n». 2 en 4 is 400 uitgetrokken, zijnde 100 en 75 meer dan voor de scholen 3de klasse n®. 1 en 3, zoodat ook de bedenkingen van de hoofden dier scholen ons on gegrond voorkomen. Ten slotte bemerken wij dat de prijzen der brandstoffen bjj de on langs (6/20 October jl.) gehouden aanbesteding ruim 12 pCt. lager waren dan die van 1891, dat door de elf hoofden der scholen voor L. O. was gevraagd 3660, terwijl 3335 is toegestaan, dus eene vermindering van slechts 325. Wat betreft de gelden, toegestaan voor het schoonhouden der lokalen, veroorloven wij ons te verwjjzen naar het daaromtrent medegedeelde in de Raadsvergadering van 28 October. Indien de heer Van Wjjk eene school, bevattende 13 lokalen en in September 1892 bezocht door 326 jongens kan doen schoonhouden voor 150 'sjaars, mag in redelijkheid gevorderd worden dat scholen bevattende 9, 10 en 11 lokalen en in Sept. 1892 bezocht door 159 jongens, 140 meisjes en 265 meisjes voor minstens diezelfde som kunnen worden schoongehouden. Dit argument klemt te meer, daar in de school van den heer Van Wijk des avonds les wordt gegeven aan de leerlingen der voorberei dende school van de Vereeniging Kennis is Macht. Wat de scholen 3de klasse n®. 2, 3 en 4 betreft, zij opgemerkt dat daarvoor in verband met het grooter aantal leerlingen hoogere be dragen zijn uitgetrokken dan voor bijvoorbeeld de school 2de klasse voor jongens, niettegenstaande het aantal schoon te houden lokalen minder is uitgezonderd de school 3de klasse n®. 4 en de scholen 3de klasse gemakkelijker en minder kostbaar zijn schoon te houden voor zoover zij gelijkvloers zijn gebouwd. Wjj meenen hiermede de bezwaren door de 6 bovengenoemde schoolhoofden tegen de door den Raad met algemeene stemmen (of zonder hoofdelijke stemming), goedgekeurde sommen voor de kosten

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 1