GEMEENTERAAD V'AN LEIDEN.
98
INGEKOMEN STUKKEN.
N°. 347. Leiden, 3 November 1892.
Wij bebben de eer U mede te deelen dat de betrekking van Ge
meente-Architect gedurende drie maanden is vacant geweest, vermits
de vorige titularis met 1 Augustus jl. eervol is ontslagen en de op
volger met 1 November jl. in functie is getreden.
Inmiddels is de betrekking gedurende dien tyd op de meest loffelijke
wijze waargenomen door den Hoofdopzichter der gemeentewerken,
P. G. Lancel, terwijl juist gedurende dien tijd de uitoefening van de
betrekking buitengewoon omvangrijk was, ook met het oog op de vele
werkzaamheden in verband met hel dreigen van de cholera.
Het komt ons in alle opzichten billijk voor dat voor deze diensten
een geldelijke tegemoetkoming worde verleend, en wij geven Uwe
Vergadering mitsdien in overweging aan den Hoofdopzichter der ge
meentewerken voornoemd eene toelage van 300 te verleenen, welke
gevonden kan worden uit den post Volgn. 62 der begrooting voor dit
jaar, Jaarwedde van de bouwkundigen enz.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N®. 348. Leiden, 3 November 1892.
Wy hebben de eer U hiernevens over te leggen een rapport van
Commissarissen der Bank van Leening omtrent eene verlenging van
de tarieven van de rente en het administratieloon en het brengen
van eenige wijzigingen in de Reglementen op de Bank van Leening
en de Hulpbank.
Wij geven Uwe Vergadering in overweging om, vermits de termijn
van de verleende goedkeuring der tarieven met I Januari a. s. ver
valt, ons College thans te machtigen om aan de Regeering voor te
stellen de tarieven van de rente en het administratieloon wederom
voor een termijn van drie jaren, aanvangende op I Januari 1893, te
bestendigen, en de voorgestelde wijzigingen in de Reglementen te
behandelen in eene volgende Vergadering.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Leiden, 24 October 1892.
Met 31 December a. s. zal de termijn verstreken zijn voor welken
de Regeering laatstelijk machtiging gaf om aan de Bank van Leening
rente en administratieloon te heffen tot het bedrag in de artikelen 17
en 18 van ons Reglement bepaald.
Wy stellen U voor der Regeering te verzoeken de twee genoemde
artikelen opnieuw voor een tyd vak van drie jaren te bevestigen, en
zyn van oordeel, dat eene verwijzing naar de zeer lage renten welke
de gemeente in de laatste drie jaren van hare aan de Bank toever
trouwde kapitalen genoten heeft, een alleszins voldoende reden is om
dergelijk verzoek volkomen te rechtvaardigen.
Nu om de bovengemelde reden ons Reglement toch onder de oogen
van de Regeering moet worden teruggebracht, zouden wy het wen-
schelijk achten dat van die gelegenheid werd partij getrokken om
in dat Reglement enkele kleine wijzigingen te brengen, waarvan de
praktyk de noodzakelijkheid heeft in het licht gesteld. Op de aan
dezen brief toegevoegde bylage hebben wij de bedoelde wijzigingen
aangegeven en de redenen uiteengezet waarom wy die wijzigingen
aanbevelenswaardig achten.
Aangenaam zoude het ons zijn wanneer Uwe Vergadering mocht
kunnen goedvinden ook die voorstellen aan de Regeering ter goed
keuring aan te bieden.
Eindelijk zouden wy ook in het Reglement voor de hulpkantoren
enkele veranderingen willen brengen, en wel die, welke mede in de
bijlage van dezen brief worden genoemd en toegelicht. Laatstgenoemd
Reglement is echter niet bij Koninklijk Besluit bekrachtigd, zoo dat
Uwe Vergadering, mocht zij zich met onze zienswijze vereenigen,
zonder hoogere goedkeuring die veranderingen kan vaststellen en
invoeren.
Aan den Raad der Commissarissen van de Bank van Leening.
gemeente Leiden. J. T. Buts, Voorzitter.
W. De Jongb, Secretaris.
Wijzigingen voorgesteld in het Reglement voor de Bank van Leening te
Leiden, goedgekeurd by Koninklijk Besluit van 19 December 1874 n'. 3.
Art. 8. De twee laatste woorden van het artikel: den Gemeenteraad
te vervangen door de woorden: Burgemeester en Wethouders.
Art. 31. In de eerste zinsnede het cjjfer 10 te veranderen in het
cijfer 25.
In de tweede zinsnede in plaats van op den dag van de ontvangst,
te lezen: daags na de ontvangst.
En voorts het artikel aan te vullen met de volgende derde en
vierde zinsnede «Worden leeningen van f 10 tot /25 vooraf opgezegd
by het hulpkantoor waar zij gesloten werden, dan is de controleur
aan het hoofdkantoor gemachtigd, de panden voor die leeningen ver
bonden, daags vóór de lossing naar het hulpkantoor terug te zenden,
mits zorgende, dat als het bewijs van de lossing niet op den be-
Eaalden tyd bij hem inkomt, bedoelde panden dadelijk weder naar
et hoofdkantoor worden overgebracht."
«Voor de goede bewaring en verzorging van alle panden die in de
benedenlokalen terugblijven is de controleur mede verantwoordelijk."
Art. 34. In alinea 2 wordt het cijfer 10 vervangen door 25.
Art. 40. Achter alinea I wordt eene nieuwe bepaling ingevoegd
van den volgenden inhoud:
«Achten Commissarissen dit in het belang van de pandgevers en
van de Bank noodig, dan kunnen zy tusschentijds eene buitengewone
openbare veiling uitschrijven, 't zij van alle, 't zij van een deel der
alsdan voor verkoop beschikbare panden."
Toelichting van bovenstaande voorstellen.
Art. 8. Bij lang aanhoudende ziekte van ambtenaren deed behoefte
aan buitengewone hulp zich meermalen ernstig gevoelen, omdat het
getal beambten aan het hoofdkantoor en aan de hulpkantoren nu tot
een zeer klein cijfer is terug gebracht. Moet nu om die hulp
te kunnen verstrekken een besluit van den Gemeenteraad worden
afgewacht, dan is het te vreezen dat zij veelal te laat zal komen.
Aan eene voorafgaande machtiging van Burg. en Weth. is dat bezwaar
niet verbonden.
Art. 31. Na zonsondergang kunnen geen andere panden worden
gelost dan die in de benedenlokalen voorhanden zyn, want het is
verboden met kunstlicht op de bovenlokalen te komen. Worden nu
alle panden die eene waarde hebben van f 10 of meer dadelijk naar
boven gebracht dan is daarvan het gevolg dat men het lossen by
avond zeer beperkt. Om aan dit bezwaar te gemoet te komen wen-
sehen wij alle panden die eene mindere waarde hebben dan 25
voorloopig, dat wil zeggen, voor hoogstens zeven dagen in de beneden
lokalen terug te houden, ten einde lossing binnen de week ook des
avonds op ruimer schaal mogelijk te maken. Bij de doelmatige ge
legenheid tot berging en afsluiting ook in de benedenlokalen, zooals
die thans bestaat, schynt deze regeling geen bezwaar op te leveren.
De bepaling van de tweede zinsnede, dat panden van f 10 of meer,
bij de hulpkantoren beleend, op den dag van de ontvangst naar het
hoofdkantoor moeten worden gebracht, komt niet overeen met het be
paalde in art. 3 al. 2 van bet Reglement voor de hulpkantoren, waar
gezegd wordt dat dit zal geschieden daags na de beleening. Laatst
genoemde regeling is zeker de meest praktische, want panden des
avonds aan het hulpkantoor beleend, kunnen moeilijk nog dienzelfden
avond naar het hoofdkantoor gebracht en daar in elk geval niet in
de bovenlokalen worden weggeborgen. Men geeft daarom in over-
weging het hier bepaalde in overeenstemming te brengen met het
voorgeschrevene in het reglement op de hulpkantoren.
De nieuwe derde zinsnede strekt om ook het lossen aan de hulp
kantoren des avonds te vergemakkelijken, iets dat om de groote mede
dinging van de verkoophuizen zeer wenschelyk is. Thans bestaat
daaromtrent eene andere regeling en wel die voorgeschreven in de
laatste zinsnede van art. 4 van het reglement op de hulpkantoren.
Wie daar een pand wil lossen van f 10 of meer moet daags te voren
zijne schuld betalen en kan daags daarna het pand terugbekomen.
Daar nu echter de behoeftige leener hoogst ongaarne zyne schuld
afdoet als het pand niet op hetzelfde oogenblik weder in zijn bezit
wordt gebracht, schijnt die nu geldende regeling minder doelmatig.
Het nieuwe voorschrift maakt eenige verandering noodig in de be
palingen omtrent het beheer van en de verantwoordelijkheid voor
gouden en zilveren panden, van daar de laatste zinsnede.
Art. 34. Deze wijziging is een uitvloeisel van die van art. 31 al. 1.
Art. 40. Bij de i.ivoering van het tegenwoordig reglement werd
voor de maandelijksche veiling eene driemaandelijksche in de plaats
gesteld, ten einde door ruimer aanbod meerdere koopers, ook van
elders, te lokken en dus betere pryzen te bedingen. Over het alge
meen werkt die regeling zeer goed, maar toch is daaraan dit nadeel
verbonden, dat telkens groote hoeveelheden goederen worden geveild
op andere tijden dan die waarop daarnaar vraag bestaat, byv. zomer
stoffen des winters en winterjassen in de zomermaanden, liet gevolg
van die regeling is dat voor vele goederen niet dan zeer lage pryzen
kunnen worden bedongen, ja dat niet weinige bijna onverkoopbaar
zijn. Om aan dat bezwaar te gemoet te komen zagen Commissarissen
zich gaarne gemachtigd tusschentyds zoo noodig eene buitengewone
veiling uit te schrijven, ten einde dan meer die panden op te ruimen,
waaraan op dat oogenblik meer byzonder behoefte zou kunnen bestaan
Wijziging van het Reglement op de hulpkantoren,
vastgesteld op 9 Juli 1885.
Art. 4. De vierde zinsnede vervalt, maar aan de derde worden
toegevoegd de volgende slotwoorden: Met inachtneming van het be
paalde in art. 31 al. 3, van het Reglement voor de Bank van Leening.
Art. 11. Aldus te lezen:
De beambten stellen, alvorens hunne bediening te aanvaarden, ten
genoege van Commissarissen zakelyken of persoonlijken borgtocht, en
wel de eerste beambte tot een bedrag van 6000, de tweede be
ambte van f 2000 en de bediende van f 600.
Toelichting.
Art. 4. Voor het bepaalde in de laatste zinsnede van art. 4 komt
in de plaats de nieuwe derde alinea van art. 31 van het Reglement.
Art. 11. De bediende, meer in het bijzonder belast met het vervoer
der panden van en naar de hulpkantoren is de eenige beambte die
geen borg heeft te stellen. Deze uitzondering schynt kwalijk gemo
tiveerd, omdat de panden die hij vervoert vry groote waarde hebben,
soms zelfs eene waarde van f 500. De voorgestelde wyziging bedoelt
aanvulling van deze leemte.
Behoort bij den brief van Commissarissen der Bank van Leening,
dd. 24 October 1892 n®. 107.
De Controleur van de Bank,
W. De Jongh.
N®. 349. Leiden, den 17 October 1892.
De Commissie van Financiën in wier handen is gesteld de hierbjj
gevoegde rekening van Vrouwen-Kraammoeders alhier over het jaar
1891, heeft de eer te berichten dat deze tot geene bedenkingen bij
haar heeft geleid.