182 DONDERDAG 10 NOVEMBER 1892. wenscht is. Dat onderzoek zou namelijk tengevolge kunnen hebben, dat de gemeente voortaan ontslagen werd van het onderhoud en misschien de kosten, voor dat onderhoud in de laatste dertig jaren uitgegeven, kon terugvorderen. Maar zouden wij nu niet, in afwachting van de dingen, die mis schien komen zullen, toch maar doorgaan met in het onderhoud van den toren te voorzien? Wanneer daarmede toch gewacht moet wor den lot na afloop van het onderzoek, dat zeer veel tijd kan kosten, zou het bestaande steigerwcrk wel eens ongeschikt kunnen worden en met dezen toren precies hetzelfde kunnen gebeuren, wat vroeger met den anderen toren van de Pieterskerk gebeurd is. Ik zou dus wel willen voorstellen om nu maar op kosten van on gelijk met de herstelling een aanvang te maken, terwijl ik ben legen het voorstel van het Dag. Bestuur om de kerkelijke gemeente op kosten van de burgerlijke gemeente voor de herstelling te laten zorgen. Wanneer de burgerlijke gemeente tot onderhoud verplicht is, dan moet zjj, vind ik, dat onderhoud zelf op zich nemen en niet aan een ander overdragen. De Voorzitter. Dit laatste ben ik niet met den heer Was eens, tenminste niet in dit speciale geval; natuurlijk wel in het algemeen. Hier is het een ander geval. De kerkelijke Commissie heeft er het meeste belang bij, dat de herstelling zoo goed mogelijk geschiedt, anders ondervindt de kerk de nadeelen er van. Het is dus hier zeer rationeel de herstelling aan de kerk over te laten; wordt zij niet goed gedaan, dan heeft zij de schade te dragen. De heer Was. M. d. V.! Wanneer het werk nu eens slecht wordt gedaan? Dan zal de burgerlijke gemeente later weder den toren beter moeten doen herstellen, terwijl de kerkelijke gemeente intusschen de ƒ700 genoten heeft. De Voorzitter. Dat is eene onderstelling die niet mag gemaakt worden. De heer De Sturler. Bij de oplevering moet het werk bovendien goedgekeurd worden door den Gemeente-Architect. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik meende dat de kosten van de besteigering al betaald waren, en nu verbeeld ik mij van den heer De Sturler daarstraks gehoord te hebben, dat de kosten daarvan zijn begrepen in de /700. Mag ik daaromtrent eenige opheldering ont vangen De heer De Sturler. Ik herhaal, M. d. V., de aannemer Van Leeuwen heeft de stelling gezet om een onderzoek te kunnen doen naar den toestand van den toren. Dat onderzoek is nu reeds lang af- geloopen, en men kan niet vergen, dat de stelling ten eeuwigen dage blijft staan. Het doel waarvoor zij is gezet is bereikt, en nu moet een besluit genomen worden, men doe de stelling afbreken en den toren invallen, of den toren herstellen. De heer Cock. M. d. V.! Ik zal stemmen voor het voorstel van den heer Van Lidth de Jeude, omdat ik voor alle onderzoek ben; men kan niet licht te veel onderzoeken, immers de ondervinding leert, hoe gcmakkclgk iets aan het menschelijk verstand kan ontsnappen. Ik ben dus voor dit onderzoek, hoewel ik vooruit weet, of minstens meen te mogen gissen, wat de uitslag daarvan zal zijn. Deze quaestie toch is reeds een 20 jaar geleden door onzen Gemeente-Consulent, den heer Neeb, in een belangrijk rapport zoo uitvoerig behandeld, dat een nieuw onderzoek niet licht tot een ander resultaat zal voeren, dan waartoe de heer Neeb is gekomen. Indien ik den heer Van Lidth de Jeude goed heb begrepen, dan heeft hij betoogd, dat voor of in het jaar 1745 de toren van de Pieterskerk door de kerkelijke ge meente is gebouwd en dat hij dus het eigendom is van die gemeente. Maar eigendom der kerkelijke gemeenten zullen wel bijna alle kerk torens in Nederland zijn geweest, totdat de Staatsregeling van 1798 in werking kwam. Mijn indruk van de quaestie, voor zooverre ik mij het allerbelang rijkst advies van onzen Consulent op het oogenblik herinner, is deze: dat bjj de additioneele artiken van de Staatsregeling van 1798 alle torens als het ware zijn geannexeerd door de burgerlijke gemeenten en dus eerst sedert 1798 haar eigendom. In die veelbewogen tyden wenschten de burgerlijke gemeenten meesters te zijn van de torens om alarm te kunnen maken en tegen te gaan dat dit door anderen zou geschieden. De Voorzitter. De heer Cock zegt: men kan niet te veel onder zoeken ik zou zeggenmen kan wel zoolang onderzoeken totdat de toren invalt. De heer Cock. M. d. V.! Ik heb gezegd dat ik in het algemeen steeds voor onderzoek ben, maar er tevens op gewezen, dal onze ver dienstelijke Stads-Consulent in deze materie zoo tehuis is, dal het hem wel niet veel tjjd zal kosten over deze zaak rapport uil te brengen. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik ben ook volstrekt niet tegen het door den heer Van Lidth aanbevolen onderzoek. Maar ik zou toch aan den geachten voorsteller wel willen vragen, of hij zijn amen dement niet in dien geest kan wijzigen, dat intusschen reeds met de noodzakelijke herstellingen worde begonnen. Immers, de lijd of laat ik liever zeggen het weer spoedt! Nu is het nog goed weer, maar het is volstrekt niet zeker dat wij dit nog lang zoo zullen houden. Acht dagen uitstel en men zal mij toegeven, dat dit voor een rechtsgeleerd onderzoek toch al bijzonder kort is zouden oor zaak kunnen zijn, dat het werk vooreerst onuitvoerbaar wordt. De Voorzitter. Mag ik den heer Van Lidth vragen of hij genegen is een appendix van dien aard aan zjjn amendement toe te voegen? De heer Van Lidth de Jeude. Indien slechts, in geval later de juistheid van mijn conjectuur mocht blijken, de kerkelijke gemeente de kosten terugbetaalt, heb ik er niets tegen. De Voorzitter. Dan zal ik het voorstel van den heer Van Lidth de Jeude in stemming brengen. Wij zullen dus, bij aanneming van dit voorstel, aan de kerkelijke Commissie schrijven, dat haar voorstel door de gemeente aanvaard wordt, onder reserve van al onze later eventueel te blijken rechten. De heer Fockema Andreae. Dat schrijven, M. d V., komt mij voor niet voldoende te zijn. Immers recht op terugvordering op grond van onverschuldigde betaling zouden wij niet kunnen beweren, als wij rechtstreeks aan den aannemer gebonden waren. En eene actie wegens waarneming van eens anders zaak, wanneer wij eenmaal aan den aan nemer betaald hadden, zou, dunkt mij, allicht haken en oogen geven. Wanneer liet aan mij stond, zou ik daarom aan het kerkbestuur zeg gen: Wij zijn bereid hel herstellingswerk alvast te beginnen, maar niet dan onder dezen mits, dat gij u verbindt, om wanneer later de toren uw eigendom mocht blijken te zjjn de door ons gemaakte kosten te restitueeren." De heer Van der Breggen. M. d. V.! Er zijn in deze quaestie drie verschillende strooraingen zichtbaar. Vooreerst heeft men het voorstel van den heer Van Lidth de Jeude, om de zaak voor het in stellen van een onderzoek uit te stellen. Nu verklaart de heer Van Lidth zich er echter niet legen, dat, in afwachting van de resultaten van dat onderzoek, intusschen met het werk een aanvang wordt gemaakt. Uver de uitvoering van dat werk zelve heerschen intusschen wederom twee verschillende meeningen. Zoo zijn er leden, die wel kunnen medegaan met het denkbeeld van Burg. en Welh. om de ƒ700 aan de kerkelijke Commissie over te dragen, maar er zijn ook andere leden, die er de voorkeur aan geven, dat het werk op de gewone wijze, namelijk bij aanbesteding, wordt uitgevoerd Nu gelooi ik echter niet, dat het voorstel van Burg. en Welh. met deze beide zoozeer uiteenloopende mecningen rekening houdt. De Voorzitter. Mag ik den heer Van der Breggen wel doen op merken, dat alleen aan de orde is het voorstel van Burg. en Weth. Er zijn wel andere denkbeelden ter sprake gebracht, die echter tot nogtoe niet tot bepaalde voorstellen hebben geleid. De heer Van der Breggen. M. d. V.! Ik stel nu als amendement voor aan het voorstel van den heer Van Lidth de Jeude toe te voegen, dat de herstelling zal geschieden van wege de burgerlijke gemeente, zoodra de Gemeente-Commissie zich heeft verbonden de gemaakte kosten te zullen teruggeven, wanneer het naderhand blijkt, dat de toren in eigendom toebehoort aan de kerkelijke gemeente. De Voorzitter. Wanneer nu de kerkelijke Commissie weigert zich daartoe te verbinden? Zullen wij dan den toren moeten laten zooals hij is op gevaar af dat er van de geheele reparatie niets komt, of dal de tijd zoover verstrijkt, dat hij niet meer hersteld kan worden? Wjj stellen voor den toren te herstellen door de Gemeente Commissie en niet te betalen voordat het werk is goedgekeurd door den Ge meente-Architect, waardoor dit bezwaar van den heer Was is uit den weg geruimd, waaraan wjj tevens nog wenschen toe te voegen de bepaling, dat de Gemeente-Commissie de gemaakte kosten zal terug betalen wanneer het later blijkt, dat de burgerlijke gemeente geen eigenares is van den toren. De heer Was. M. d. V.! Wanneer de Gemeente-Commissie zich niet wil verbinden om den toren te herstellen, mits zy later, zoo blijken mocht, dat de toren aan de kerk in eigendom behoort, terug geve de som, welke haar daarvoor door de burgerlijke gemeente is verstrekt, dan treedt weder in werking een besluit door den Raad genomen om den toren van gemeentewege te doen herstellen, waar voor is beschikbaar gesteld eene som van 700. Dat besluit bestaat nog; wat nu door Burg en Weth. is voorgesteld, strekt slechts om in dal besluit eene wijziging te brengen. Wordt deze wijziging ver worpen, dan blijft natuurlijk het oorspronkelijke besluit van kracht. De Voorzitter. Ik vind het toch veel verstandiger eerst te vragen of de Gemeente-Commissie besluiten kan de 700 terug te betalen wanneer het later blijkt dat de toren eigendom is van de kerk. De heer Was. Dat geldt alleen voor het geval, dat wij de ƒ700 aan de kerkelijke Commissie geven om den toren te herstellen. In dezen stand van het geding zal ik nu maar heenstappen over mjjn eerste en grootste bezwaar, dat het nl. beter is, dat de eigenaar van eene zaak het onderhoud of herstel zelf op zich neemt, en stemmen voor het voorstel van Burg. en Weth., mits daaraan worde toegevoegd de bepaling, dat de Gemeente-Commissie zich verbindt de 700 terug te geven, wanneer het later blijkt, dat de kerkelijke gemeente eigena res is van den toren. De Gemeente-Commissie kan legen die bepaling wel geen bezwaar hebben, omdat het van zelf spreekt, dat zij in dat geval de som zal moeten teruggeven. De heer Hasselbach. M. d V.! Naar aanleiding van het voorstel van den heer Van der Breggen wensch ik nog op te merken, dat naar mijne meening geen enkel bouwkundige in staat is om te zeg gen: zooveel zal de herstelling van den toren kosten. Daarvoor zou men den toren moeten ontdoen van zijne lood- en lei-bedekking, moeten zien hoever het hout verteerd is enz. Ik geloof daarom dat het veel voorzichtiger van ons is gehandeld, wanneer wij het herstel naar ons genoegen van den toren aan de kerkelijke gemeente overlaten. Dat is voor ons het voordeeligst. Zulk een werk is niet vatbaar voor pu blieke aanbesteding, omdat men den aannemer zou moeten aanwjjzen wat er gedaan behoort te worden. En dat kunnen wij niet, tenzij men den toren eerst ging amoveeren. De heer Van der Breggen. M. d. V.! Na de toelichting zoo straks door den heer Was gegeven, verklaar ik mijn amendement in te trekken. De Voorzitter. Aangezien de heer Van der Breggen verklaard heeft zijn amendement in te trekken, maakt dat verder geen onder werp van beraadslaging meer uit. Verder verklaren Burg en Wetb. het voorstel van den heer Van Lidth de Jeude tot een nader onderzoek, over te nemen, terwjjl ik nu in stemming zal brengen het voorstel van het Dag, Bestuur om

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 4