DONDERDAG 10 NOVEMBER 1892. 131 Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. V. Idem betrekkelijk eene verlenging van de overeenkomst met het Ryk in zake de verpleging der stads zieke armen. (Zie Ing. St. n®. 305 en 340.) De heer Was. M. d. V.! Ik zou naar aanleiding van den brief van de Inspecteurs wel een vraag willen doen, namelijk deze: >Is het waar, dat de bedoelde tjjdelijke bewaarplaats in eenigszins bedenkelijke» toe stand verkeert?" Met de Inspecteurs ben ik het toch volkomen eens, dat het allernoodzakelijkst is, vooral in het eerste tijdperk van krank zinnigheid, de krankzinnigen zoo goed mogelijk te doen verplegen. Nog levendig herinner ik mij den tijd, dat de bewaarplaats nog niet bestond en door het Ziekenhuis de opneming van krankzinnigen geweigerd werd, hetgeen dan dikwijls aanleiding gaf tot groote moei lijkheden. Nu zou ik dus wel aan het Dag. Bestuur in overweging willen geven eens te onderzoeken in hoeverre de grief van de In specteurs gegrond is. Mij dunkt toch, dat wanneer uit een rapport van de bevoegde deskundigen blijkt, dat de toestand van onze tijde lijke bewaarplaats hoogst onvoldoende is, het niet aangaat daarin zonder opzettelijk onderzoek te berusten en eenvoudig niets te doen. De Voorzitter. Er zijn twee kamers in het Caecilia-Gaslhuis. en de patiënten blijven er slechts zeer kort. Bovendien, er is maar ééne gelegenheid in het Ziekenhuis, en die moet vacant gehouden worden voor eventueele zieken, die daarin moeten opgenomen worden. Er wordt tegenwoordig altijd per telegraaf meestal te Dellt ge vraagd of er plaats is, en de tijd vóórdat het transport geschieden kan, is dan ook gewoonlyk zeer kort. Eens heeft zich het geval voor gedaan, dat een patient in de voorloopige bewaarplaats langer is ver bleven, dan de termijn van acht dagen door de wet bepaald. Dit was een gevolg van een samenloop van omstandigheden, die het niet de moeite waard is, hier thans te releveeren. Men heeft mij toen nog over dit feit met eene vervolging gedreigd, die mij nog altijd als een zwaard van Damocles boven het hoofd blyft zweven. Tegenwoordig gebeurt zoo iets echter niet meer. De heer Was. Wanneer ik goed ben ingelicht trouwens uil mijne eigene practijk heb ik eenige ervaring op dit punt wordt van de voorloopige bewaarplaats, waarin krankzinnigen tydelijk op last van den Burgemeester worden geplaatst, weinig gebruik gemaakt. Het zijn in den regel alleen patiënten uit de lagere volksklasse, die tehuis onmogelijk verpleegd kunnen worden, en in afwachting van de opzending voor kosten van de gemeente naar hel Rijksgesticht te Medemblik, tijdelijk moeten bewaard worden. Maar er bestaat boven dien werkelijk behoefte aan eene voorloopige bewaarplaats, om krank zinnigen uit een andere klasse der maatschappij tijdelijk op te nemen, want bjj het heerschende gebrek aan plaats in de groote gestichten gaan er meermalen drie of vier dagen voorbij eer de vereischte mach- tiging tot plaatsing verkregen is. Want, men verlieze niet uit het oog, dat voor de opzending eene machtiging van den Kantonrechter ver- eischt wordt, waarin het gesticht moet genoemd worden. Eerst moet dus onderzocht worden in welk gesticht plaats is, voordat het ver zoekschrift aan den Kantonrechter kan worden ingediend. Tijdelijke bewaring buitenshuis ook van patiënten uit de hoogere klassen der maatschappij kan dus noodzakelyk zijn en voor alle patiënten be- hooren die tijdelijke bewaarplaatsen aan de eischen eener goede ver pleging te voldoen. Nu geloof ik, dat in de tegenwoordige bewaar plaats evenmin behoorlyk in de verpleging is voorzien. Er wordt wel de een of ander als oppasser bij den ongelukkigen patient gezet, maar niet ieder is geschikt voor de verpleging van dat soort van patiënten, die juist zulk eene zorgvuldige verpleging eischen, Ook vindt men, naar ik meen, in het Caecilia-Gaslhuis, niet, zooals in het Acade misch Ziekenhuis, eene chambre matelassée, die toch voor patienten, in den eersten aanval van waanzin verkeerende, inderdaad dikwerf noodzakelijk is. Het antwoord van Burg. en Weth. heeft mij dan ook niet tevreden gesteld, omdat op de klacht van de Inspecteurs over het onvoldoende onzer bewaarplaats te weinig is gelet, en ik geloof wel te mogen ver wachten, dat het Dag. Bestuur met de Inspecteurs over deze zaak in nader overleg zal willen treden. De Voorzitter. Wij hebben hier te doen met eene overeenkomst met het Rijk betreffende de stads zieke armen; voor de meer gefor tuneerde» geeft de regeling niets. De meer gevaarlijke krankzinnigen zal men in de tydehjke bewaarplaats voor krankzinnigen evengoed als in het Ziekenhuis een dwangbuis moeten aandoen. Maar men wil in het Ziekenhuis de krankzinnigen niet hebben. De heer Was Over het opnemen van krankzinnigen in het Zie kenhuis sprak ik ook niet. Ik herinner mij niet de juiste bewoordin gen van het contract met het Rijk, en neem dus aan, dat men het recht heeft krankzinnigen te weigeren. Ik zal my ook niet verzetten tegen aanneming van dit voorstel, maar naar aanleiding van het voor gelezen rapport van de Inspecteurs, heb ik niet onbesproken willen laten de ernstige grief door de deskundigen aangevoerd tegen de lijdelijke bewaarplaats voor krankzinnigen, welke de gemeente volgens de wet van 27 April 1884 moet hebben en welke in eene gemeente als Leiden in alle opzichten behoorlijk dient te zijn ingericht. De heer Zaaijf.r. M. d. V.Ik ondersteun ten zeerste, vooral het laatste, wat de heer Was heeft gezegd. Vroeger heb ik herhaaidclyk de plaats bezocht waar de krankzinnigen hier voorloopig worden op genomen en hel is mij steeds voorgekomen, dat die bewaarplaats in zeer vele opzichten te wenschen overliet. Het niet opnemen in het Ziekenhuis besprekende heeft u, M. d. V., eene uitdrukking gebezigd die. naar het mij voorkomt, niet geheel juist is. U heeft nl. gezegd: men wil in het Ziekenhuis geen krankzin nigen opnemen. Neen, M. d V men kan ze er niet hebben. Vroeger zijn er herhaaldelijk krankzinnigen in het Ziekenhuis verpleegd, maar dit leverde voor de andere zieken zoo groote bezwaren op, dat men daarop is moeten terugkomen. Ik zou daarom tot Burg. en Weth. het dringend verzoek willen richten om deze zaak nog eens nader te onderzoeken, ten einde de lot voorloopige opneming van krankzinnigen bestemde lokalen meer in overeenstemming te brengen met hunne bestemming. De Voorzitter Wij zullen aan de Inspecteurs vragen hoe de cellen moeten worden ingericht. Ik dacht dat de heer Was het onvoldoende van die bewaarplaats aanhaalde als een argument voor de plaatsing in het Ziekenhuis, doch daarin heb ik mij blijkbaar vergist. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. VI. Verzoek van J. D. F. J. Werner, om eene stoep te leggen voor het perceel Raainsteeg n°. 73. (Zie Ing. St. n®. 343.) Hierop wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig DCoCIl 1 K l. VII. Voorstel om het herstellen van den toren der Pieterskerk op te dragen aan de Gemeente-Commissie van het Nederduilsch Hervormd Kerkgenootschap. (Zie Ing. St. n®. 344.) De heer Van Lidth de Jeude. M. d. V.! Bij mij is eenige twijfel gerezen over het eigendomsrecht op den toren. Uit enkele onderzoe kingen is mij gebieken, dat de oorspronkelijke toren van de Pieters- kei k in 1512 is ingevallen, daarna is de klok in een klokkenhuis ge plaatst, welk klokkenhuis in 1745 is afgebroken. Na dien tijd is er weder een toren op de kerk geplaatst, hetwelk schijnt geschied te zijn door de kerkelijke gemeente. Is dit werkelijk hel geval dan be hoort m. i. de toren ook aan de kerkelijke gemeente en heeft de burgerlijke gemeente met het onderhoud- niets te maken. Ik stel dus voor dienaangaande nog eens een onderzoek te doen instellen door den Archivaris. De Voorzitter. Ik zou er voor zijn om de zaak nu maar uit te makenik gelooi dat het vrij wel vaststaat, dat de toren aan de burgerlijke gemeente behoort Er zijn nog besluiten van veel léttere dagteekening dan door den heer Van Lidth de Jeude zijn aangehaald. Het komt mij zoo voor dat het nu meer dan tijd wordt oin d(V stel lage te laten wegnemen en den toren te repareeren. De heer Van Lidth de Jeude. M. d. V.l Als het nu blijkt dat de toren werkelijk gebouwd is door de kerkelijke gemeente en dus niet is begrepen onder de overgangsbepalingen, derhalve het eigendom is van de kerkelijke gemeente, dan meen ik dat de burgerlijke gemeente niet tot onderhoud verplicht is of was. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik wil het denkbeeld van den heer Van Lidth de Jeude gaarne appuyeeren. Ook mij dunkt, dat de historische terugblik van dien g. s. het zeer twijfelachtig maakt of deze toren behoort tot dezulke, waarvan de eigendom is voorbehouden aan de burgerlyke gemeente. Geheel afgescheiden van dit bezwaar van den heer Van Lidth de Jeude, wensch ik nog wel een opmerking aan het adres van het Dag. Bestuur te richten. Wij lezen in zijn praeadvies het volgende: «Door de Commissie van Fabricage is de wenschelijkheid te kennen gegeven om de herstelling van den toren der Pieterskerk, waartoe in de naadszitting van 13 October jl. werd besloten en waarvooreen bedrag van f 700 beschikbaar werd gesteld, te doen uitvoeren door de Gemeente-Commissie, hetgeen voorzeker is te verkiezen boven eene uitvoering bij openbare aanbesteding." Het is mogelyk, dat die laatste bewering op goede gronden steunt, maar, zooals zij daar is neergeschreven, zie ik de juistheid er nog niet van in. Wanneer men toch besluit om ten hoogste ƒ700 voor het herstel uit te geven, dan komt het my toch voor, dat men wel dient te probeeren of het by aanneming voor minder kan geschieden, en liet zeer zeker niet verkieslijk is om het maximum in handen te stellen van eene particuliere kerkelijke Commissie, die dan kan zien, of zij misschien nog wat van die som zal kunnen overhouden. 'ler.'iaa' ^et 's mogelijk dat voor de bewering van Burg. en Weth. uitstekende gronden zyn aan te voeren, maar, zooals zij daar staat, heeft zij veel van eene orakelspreuk, waaraan de bewijskracht eenvoudig ontbreekt. De heer De Sturler. Het bezwaar van den heer Fockema Andreae wil ik zooveel mogelijk trachten op te lossen. De door hem bedoelde woorden mogen eenigszins onduidelijk schijnen, in werkelijkheid zijn zij dat echter niet. De stelling, rondom den toren, is geleverd ge worden door zekeren Van Leeuwen. Nu heeft de Gemeente-Commissie dienzelfden Van Leeuwen gevraagd of hy bereid zou zijn de herstel ling van den toren te verrichten, omdat zich anders het geval zou kunnen voordoen, dat ook voor die stelling extra zou moeten worden betaald (als hij natunrlyk nog langer staan bleef ten gebruike van een ander). Deze stelling is namelijk indertijd door Van Leeuwen gezet om den toren na te zien. Een andere gewichtiger reden waarom wy dit voorstel deden, is de volgende: Gedurende het herstellingswerk kan het namelijk door het vallen van planken, stccnen enz. zeer licht gebeuren, dat het leien dak van de kerk beschadigd wordt. Geschiedt nu het werk door de Gemeente-Commissie, in eigen beheer, dan is die schade natuurlijk voor hare rekening, terwijl anders allicht een eisch tot schadeloos stelling zou kunnen gedaan worden, voor vergoeding van door de gemeente gemaakte schade. Het is trouwens altijd een lastige zaak om bovenop eens anders eigendom te bouwen, want hoe licht komen de verschillende belangen dan niet met elkander in strijd. De heer Fockema Andreae. Hetgeen de heer De Sturler ter ad structie van het voorstel van Burg. en Weth. aanvoert, heeft mij niet overtuigd, maar ik wensch op dit punt niet verder door te gaan. De heer Was. M. d. V.! Ik ben het met den heer Van Lidth de Jeude volkomen eens, dat een onderzoek in deze quaestie zeer ge-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 3