DONDERDAG 13 OCTOBER 1892.
101
Wanneer u, M. d. V.! zegt dat de Wethouders u niet hebben
kunnen antwoorden op uwe vraag waarom zij deze wijziging wenschten;
dat zij daarvoor gecne redenen 'hebben kunnen opgeven, dan meen
ik u te moeten herinneren de beide andere heeren Wethouders
mogen voor zich zeiven spreken dat ik u vrij uitvoerig die reden
heb opgegeven. Die reden had ik ook liever niet in het openbaar
medegedeeld maar ik ben er nu door u wel toe gedwongen; ze is
dat ik meen dat de wijze waarop door u de betrekking van Voorzitter
van de Commissie van Fabricage wordt waargenomen, en daardoor
ook de geheele werking van die Commissie zelve, niet is te achten
in het belang van de gemeente.
Ik bracht daarbij in herinnering hoe de vroegere Voorzitter van
de Commissie van Fabricage zijn taak opvatte. Die liep persoonlijk
de werkzaamheden na, er kon in de stad niets gebeuren, geen werk
van eenig belang worden ondernomen of de lieer Hubrecht was
er bij en overtuigde zich in gezelschap van den Gemeente-Architect
van den loop der werkzaamheden, zoo ook wat betreft den toestand
van gebouwen, straten, kaden,enz. Mijn grief was juist dat u Fabricage
op eene andere wijze behandelde, dat u, als Voorzitter van Fabricage
van uit uw kamer beheerde, uitsluitend te rade ging met den
Architect, en dezen te veel overliet.
Ik heb er bijgevoegd, dat het persoonlijk nagaan en controleeren
der fabricagewerken in den beginne nog wel eens moeieljjk zal zijn
voor iemand, die, zonder op de hoogte van de practijk te zijn, tot
Voorzitter van Fabricage wordt benoemd, maar dat ieder, die met
een gewoon natuurlijk menschenverstand begaafd is, zoo hij zich er
maar ernstig op toelegt, binnen eeiupaar jaren het gemakkelijk zoo
ver brengt, dat hij over de werken Vpn fabricage en al wat daaraan
annex is, gemakkelijk een zelfstandig^ oordeel kan vellen.
Dan heb ik u nog gezegd, dat, wanneer u uwe taak als Voorzitter
van Fabricage had uitgevoerd, zooals u die naar mijne opvatting had
behooren uit te voeren, datgene wat nu met de Gehoorzaal gebeurd
is, onmogeljjk had kunnen geschieden. Dat wanneer u, zooals m. i.
uwe plicht als Voorzitter u gebood, niet alleen in het begin, maar
ook bij de verdere ontwikkeling van het werk, voldoende op de hoogte
waart geweest, de aannemingssom nooit met f 25000 had kunnen
overschreden worden. En, eindelijk, dat het met andere zaken van
fabricage al eveneens ging, als met het zoo sprekende voorbeeld van
de Gehoorzaal.
Het is mij voorgekomen, dat leden der Commissie van Fabricage,
zich beklaagd hebben, dat zij nimmer wisten welke werken er in de
stad uitgevoerd werden. Zij hebben mij verteld, dat. als zij bijv. bij
een stadswerk komen, en de menschen daar bezig zien, zij niet weten
wat dezen eigenlijk uitvoeren en het eerst aan de werklieden zeiven
moeten gaan vragen.
Dat zijn inderdaad toestanden, die niet deugen, en waarvan het
gevolg is dat de Gemeente-Architect volledige vrijheid heeft om te
doen wat bij wil. Hij kan dan aankoopen, uitgaven doen, zonder
daarbij voldoende gecontroleerd te woiden, en hoe verderfelijk dit
is, heeft, dunkt mij, de ondervinding voldoende bewezen. Ik acht
het dan ook geheel in strijd met het gemeentebelang, wanneer de
Commissie van Fabricage en daarin begrijp ik ook den Voorzitter
dier Commissie niet alles weten, wat er dagelijks in de gemeente
op fabricage gebied omgaat; niet eens of meermalen per week zich
overtuigen van den goeden voortgang der verschillende werken en
van hetgeen er zooal meer gebeurt.
Dat alles, M. d. V.! U weet het zeer goed, maar u dwingt mij
het hier in het openbaar te zeggen is het, naar mijne overtuiging
zeer gegronde motief voor de door ons voorgestelde wijziging.
Nu is het wel mogelijk, dat het voor u, als burgemeester, zeer
moeilijk is alles na te loopen, en dat hel niet met uwe waardigheid
strookt een werk te verrichten, dal door een Wethouder meer ge
voegelijk zou kunnen worden gedaan, maar dit pleit dan nog des te
sterker voor de aanneming van ons voorstel.
Waarom dus geen Wethouder van Fabricage benoemd, die alles
persoonlijk en nauwkeurig kan nagaan, en ik ben er van over
tuigd binnen een paar jaren zooal niet binnen één jaar tijds,
zoowel praclisch als theoretisch zoo goed op de hoogte zal zijn, dat
men hem geen rad meer voor de oogen kan draaien.
De heer Fockema Andreae vraagt en verkrijgt voor de derde maal
het woord.
M. d. V. 1 Ik wil beginnen met mijn leedwezen te betuigen over
den loop dien deze discussie heeft genomen. Ik wil U daarbij vragen
of het inderdaad Uwer waardig is tot den Raad te zeggen: verwerp
dit voorstel opdat men mij niet het presidium van de Com. van
Fabricage ontneme. Laat ons toch allen dit in het oog houden: Wie
de rollen in het Dag. Bestuur ook moet verdeelen -volgens U de
Burgemeester, volgens de voorstellers het Dag Bestuur dit slaat
vast, dat de Raad die rollen niet moet verdeelen. De Raad moet in
geen geval uitmaken: de tegenwoordige president van de Coin, van
Fabricage moet dit blijven of: hij behoort te worden vervangen. Naar
het mij voorkomt is het van het allerhoogste belang, dat deze over
weging geheel vreemd blijve aan de te nemen beslissing. Wij hebben
eenvoudig te beoordeelen of de wijziging van het Reglement van Orde,
zooals die thans is ontworpen, overeenkomstig de Wet is en in het
belang van de gemeente. Die beslissing hebben wij te nemen objectief
afgescheiden van de personen.
Nu twjjfel ik of er een lid van den Raad zal zjjn die niet erkent
dat toch in dén regel voor elke functie in het Dag. Bestuur wel het
geschikst zal zijn het lid van het Dag. Bestuur dat door de meerder
heid van zijne medeleden in dit Bestuur voor die functie is aange
wezen. Met die overweging alleen moet men rekening houden. Wij
moeten evenmin door het weigeren van de wijziging zeggen: de Bur
gemeester behoort president van de Com. van Fabricage te blijven,
als door goedkeuring: de Burgemeester behoort daarvan geen voor
zitter te blijven. Over die quaestie kunnen en mogen wij als leden
Yan den Raad niet oordeelen. Daarvoor zouden wij veel meer moeten
weten van wat er gebeurt binnen de wanden van de kamer van het
Dag Bestuur; dat blijft daarbinnen besloten behoort althans daar
binnen besloten te blijven Wij hebben ons alleen te stellen op het
objectieve standpunt, en plaatsen w ij ons daarop dan kan er voor ons
geen twijfel aan bestaan of de voorgestelde wijziging moet worden
goedgekeurd.
De Voorzitter. Ik kan niet geheel zwijgen op de beschuldiging
van den heer Juta, en zal er alleen dit van zeggen. Terwijl ik uit
de stad was is een werk verricht waaromtrent de Com. van Fabricage
zich beklaagdp, dat zij niet wist wat er gedaan werd. Dit is het eenige
wat mij bekend is van een werk hetwelk is ondernomen, zonder dal
de Comm. van Fabricage daarvan op de hoogte was.
Wat betreft de quaestie van de Gehoorzaal, het is thans niet het
oogenblik om daarover te discussieeren; de heer Juta loopt in deze
op het oordeel van den Raad vooruit. Ik wil er nu alleen dit van
zeggen dat de architect mij niet heeft medegedeeld dat hij geld te
kort kwam, en dan wil ik vragen of niet iedereen in zulk een geval
voor het feit zal worden geplaatst dat er een tekort is; doch ik ont
ken ten stelligste dat ik nalatig zoude zijn gebleven in het nagaan
van de zaken. De architect deed niets op zijri eigen hand; alles werd
behoorlijk in de Comm. van Fabricage behandeld. Wanneer het
spoed eischende gevallen betrof, sprak hij mij alleen er over; maar
voor het overige ontken ik stellig dat zich ooit iets heeft voorgedaan
waarover de Comm. van Fabricage zich kan beklagen, dan dat eene
door mij genoemde feit, hetwelk nog is voorgekomen tijdens mijne
afwezigheid.
De heer Van der Dreggen. Het is eene zeer moeielijke quaestie,
die op dit oogenblik aan onze beslissing is onderworpen, maar toch
geloof ik, dat wij ons zullen kunnen houden aan hetgeen het laatst
door den heer Fockema Andreae is gezegd.
Wij hebben hier te doen met eene zaak, die eigenlijk geregeld be
hoort te worden door Burg. en Weth., maar waarop, alleen om te
kunnen werken, de goedkeuring van den Raad vereiseht wordt.
Nu geloof ik werkelijk, dat wij ons de vraag moeten stellen: is het
voorstel, dat op dit oogenblik aan onze goedkeuring wordt onder
worpen strijdig met de Wet of met het gemeentebelang. Aangezien
dit nu, mijns inziens, niet het geval is, acht ik mij verplicht voor
het voorstel te stemmen, wat dan ook mijn voornemen is te doen.
De heer De Goeje. M. d. V.l Ik wensch nog slechts een enkel
woord over deze zaak te zeggen. Wat door den heer Fockema An
dreae is aangevoerd, was op zich zelf volkomen juist, en ik ben het
geheel met hem eens, dat het zeer wenschelijk zou zijn, dat wij ons
tegenover dit voorstel op een zuiver objectief standpunt konden
plaatsen. Maar, dit is nu, helaas, eenmaal niet meer mogelijk, omdat
de quaestie zelve niet objectief gebleven is, en onze stemming dus
ook zeer zeker geene zuiver objectieve beslissing kan geven.
Er is, mijns inziens, dan ook maar één middel om de moeilijkheden
op te heffen, en wel dat voor het oogenblik het voorstel wordt terug
genomen, om het op een geschikter tijdstip weer in te dienen. Dan
behoeft het niet door den Raad te worden aangenomen of verworpen,
en worden zoowel voor den Burgemeester als voor de Wethouders
alle mogelijke onaangenaamheden vermeden. Een ander middel, om
de bezwaren, door den laatslen g. s. genoemd, op te lossen, zie ik
althans niet.
De heer Van Hoeken. M. d. V.! Wanneer ik stem vóór wijziging
van het Reglement van Orde, dan wenseh ik die stem niet beschouwd
te zien als gericht tegen het Hoofd van het Dag. Bestuur.
De beraadslaging wordt gesloten.
De wijziging in het Reglement van Orde wordt goedgekeurd met
15 tegen 10 stemmen.
Vóór stemden de heeren: Fockema Andreae, Van der Brcggen, Van
Hoeken, Cock, De Sturler, Dekhuyzen, Zaayer, Verster, Was, Juta,
Drucker, Du Rieu, Verhey van Wijk, Van Lidth de Jeude en Van
Hamel.
Tegen stemden de heeren: Le Poole, Tieleman, Van Reenen, Koetscr,
Zaalberg, Hasselbach, De Goeje, Kaiser, Driessen en Zillesen.
VII. Rekening van het H. G. of Arme Wees- en Kinderhuis, over
1891.
(Zie Ing. St n°. 303.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
VIII. Staat van af- en overschrijving op de begrooting, dienst 1892,
ad f 1000. (Kosten waterverversching)
(Zie Ing. St. n°. 304 en 316.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
IX. Voorstel omtrent eene verlenging van het contract met het
Rijk in zake de verpleging van stads zieke armen in het Ziekenhuis
der Rijks-Universiteit.
(Zie Ing. St. n°. 305.)
De Voorzitter. Ik wensch dit punt van de agenda aan te houden.
Er is nog een brief ingekomen van de Inspecteurs, de heeren Van
Andel en Ruysch, waaromtrent Burg. en Weth. eerst het College van
Curatoren dienen te raadplegen.
Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
X. Voorstel omtrent eene herstelling van den toren der Pieterskerk.
(Zie Ing. St. n' 260, 284 en 311.)
De heer Van der Breggen. M. d. V.Wanneer ik mij niet bedrieg,
dan is de loop van deze ik mag wel zeggen zeer lastige zaak
de volgende geweest: Op de begrooting voor 1892 zijn gelden uit
getrokken voor het inaken van eene stelling om den bewusten toren,
ten einde na te gaan, wat daaraan zou moeten verricht worden.