99
1873, waarbij alle takken der gemeentehuishouding onder de Wet
houders werden verdeeld, hebben wij niet wenschelijk geacht; maar
eene regeling waarhij de leden van het Dag. Bestuur de werkzaam
heden onderling verdeelen, komt ons alleszins billijk voor. Trouwens
in andere gemeenten is dit ook een vrij algemeen aangenomen
gebruik.
Ik heb mjj de moeite gegeven de reglementen van orde uit de
voornaamste gemeenten van ons land te laten komen, en daaruit is
mij gebleken, dat te Rotterdam, Haarlem, 's Hertogenbosch, Leeuwarden,
Groningen, Zwolle (van Utrecht en Amsterdam heb ik geene opgave
ontvangen) de leden van het Dag. Bestuur de rollen onder elkander
verdoelen. Voor Assen en Arnhem is in dat opzicht niets bepaald.
Wat verder het Haagsche reglement betreft, dit schrijft voor, dat
met onderling goedvinden van de leden van het Dag. Bestuur de
takken van dat bestuur verdeeld worden. Daarop volgt dan echter
de zinsnede: «Alleen bij verschil van meening beslist de Voorzitter."
Die laatste toevoeging heeft mij bevreemd, en ik heb dan ook
inlichting daaromtrent gevraagd. Toen is mij medegedeeld, dat deze
bepaling in het reglement opgenomen was, enkel voor het geval dat
twee Wethouders bij de verdeeling der takken van bestuur hun
keuze op één specialen bestuurstak hadden laten vallen en het niet
eens konden worden, bijv. dat beiden Wethouders van Financiën
wilden zijn. Alleen in dat bijzondere geval beslist de Voorzitter.
In den Haag zijn de verschillende takken van bestuur als: fabricage,
onderwijs, financiën en burgerlijke stand, onder de Wethouders met
onderling goedvinden verdeeld
Dit, voor zoover aangaat de billijkheid.
Eene andere reden waarom is voorgesteld art. 10 te wijzigen is
dat wij het in strijd achten met den geest der Gemeentewet, dat nu
de Burgemeester de bevoegdheid heeft de geheele of de bijna ge-
heele leiding der zaken in handen te nemen met uitsluiting van de
Wethouders.
Volgens het Reglement van Orde van 1873 moesten de onderschei
dene takken van de huishouding van de gemeente onder de Wet
houders worden verdeeld. Daarbij was dus de Burgemeester uitge
sloten, hetgeen geacht kan worden in strijd te zijn met alinea 3 van
art. 54 der Gemeentewet, waarin wordt bepaald, dat altijd de Burge
meester of een van de Wethouders Voorzitter is van de vaste Gom-
missiën.
Bij de wijziging in 1880, waarbij bepaald werd dat de Voorzitter
van het Dag. Bestuur de onderscheidene takken van de huishouding
van de gemeente onder de leden van het Dag. Bestuur verdeelt, is
men naar onze meening weder aan dan anderen kant te ver gegaan,
in een ander uiterste vervallen, waardoor die bepaling in strijd kwam
met art. 179 en vlg. van de Gemeentewet, hetwelk zegt: dat het
Dag. Bestuur der gemeente, aan Burg. en Weth. is opgedragen; dus
niet aan den Burgemeester alleen. Daartoe behoort o. a.
g. bet toezien op het beheer en onderhoud van alle plaatselijke
werken en eigendommen;
h. de zorg, voor zoover van hen afhangt, voor de instandhouding,
bruikbaarheid en veiligheid der publieke wegen, bruggen, veren,
wateren, vaarten, straten, plantsoenen, pleinen en andere plaatsen,
tot gemeene dienst van allen bestemd, en eindelijk
v. het houden van een gedurig toezicht op al wat de gemeente
aangaat.
Volgens het nu vigeerende art. 10 heeft echter de Burgemeester
de bevoegdheid om bijna alle werkzaamheden aan zich te trekken.
En legen die bevoegdheid komen wij op, die achten wij in strijd
met genoemd art. 179. Bovendien heeft de Voorzitter thans de be
voegdheid om veranderingen te maken in de regeling der werkzaam
heden der Wethouders, door bijv. het beheer van financien op te
dragen aan den Wethouder voor den Burgerlijken Stand enz. En nu
zegge men niet dat zoo iets toch niet gebeurt of gebeuren zal wat
door den tegenwoordigen Voorzitter wellicht niet zal gedaan worden,
kan door zijn eventueelen opvolger geschieden. Het feit alleen dat
van art. 10 zulk een gebruik kan gemaakt worden, is, dunkt ons, een
bewjjs dat het niet deugt.
Om bovengenoemde redenen zouden wij het van den Raad eene
groole onbillijkheid achten, indien aan ons rechtmatig verlangen naar
wjjziging van dit art. geen gehoor werd gegeven.
Ik zal den Raad niet lastig vallen met in herhaling te treden van
hetgeen door de Commissie voor de Huish Verordeningen, welke toen
evenals nu bestond uil de heeren Cock, Was en Fockema Andrcae, in haar
rapport van 20 December 1887 zoo terecht is aangevoerd. Een klein
gedeelte van dat rapport veroorloof ik mij echter even voor te lezen.
De Commissie handelende over art. 10, luidende: »Ue onderschei
dene takken van de huishouding der gemeente worden door den
Voorzitter onder de leden van het Dag. Bestuur verdeeld", zegt daar
omtrent:
«Het is vooral dit artikel, dat ons een bedenkelijke greep in het
Gemeenterecht toeschijnt.
De zin van het zooeven aangehaalde art. 91 der Gemeentewet kan
niet twijfelachtig zyn.
Het Dag. Bestuur der gemeente is aan Burg. en Weth. opgedragen
(art. 179 en vlg.) niet aan den Burgemeester alleen, wiens werkkring
in art. 66 vlg. en 184 vlg. nauwkeurig is omschreven.
Naar de Gemeentewei mag dus den Burgemeester niet worden vrij
gelaten den bijstand der Wethouders al of niet in te roepen; immers
zij staan hem niet bij in zijne functie, maar in die van het Dag. Bestuur.
Het geldt hier een der eerste en gewichtigste beginselen van ons
Gemeenterecht.
Dit toch is hierop gericht, dat de gemeenten zich zeiven besturen.
Vandaar de nauwkeurige omschrijving van de bevoegdheid van het
Dag. Bestuur (art. 179 vlg), de enge begrenzing van de macht des
Burgemeesters en daarnaast de bepaling van art. 134, volgens welke
met betrekking tot de regeling en het bestuur van de huishouding
der gemeente aan den Raad behoort alle bevoegdheid, die niet bij de
wet aan den Burgemeester of aan Burg. en Weth. is opgedragen.
Met dit beginsel van zelfbestuur is volstrekt onvereenigbaar eene
regeling, die den Burgemeester de bevoegdheid geeft, het dagelijksche
toezicht op de onderscheidene lakken der gemeentehuishouding aldus
te verdeelen, dat hem alles of bijna alles, den Wethouders niets of
bijna niets ten deel valt
Juist deze laatste toch behooren tot de eigenlijke vertegenwoordigers
der zich zelve besturende gemeente; de Burgemeester daarentegen
is de vertegenwoordiger der centrale regeering, aan hare voorschriften
gebonden, afzetbaar, en dus in zekeren zin van de Regeering afhan
kelijk, op zijne keuze heeft de Raad geen invloed."
Wat nu in 1880 reeds waar was, toen toch de Voorzitter nog lid
van den Raad was, en als zoodanig ook vertegenwoordiger der bur
gerij, in hoeveel sterkere mate, moet dat thans waar zijn, nu de
Voorzitter geen lid van den Raad meer is, en dus in geen enkel op
zicht de burgerij vertegenwoordigt!
Aangezien ons voorstel niet gemotiveerd was, heb ik gemeend deze
verklaringen aan de discussie te moeten doen voorafgaan. Naar ik
vertrouw zal uit die verklaringen aan mijne medeleden gebleken zijn,
dat ons voorstel in de eerste plaats op gronden van billijkheid maar
tevens op wettelijke redenen berust.
De heer Kaiser. Vóór mijne stem te bepalen, wenschte ik wel van
U M. d. V. te vernemen of dit voorstel ons gedaan wordt door eene
meerderheid uit het Dag. Bestuur en er dus eene minderheid in dat
College bestaat, die zich er niet mede vereenigen kan.
De redactie van het voorstel is van dien aard, dat ik gelooven
inoet, dat Burg. en Weth. het ditmaal met elkander volkomen eens
zijn. Is dit zoo dan zal ik, omdat U M. d. V., om welke reden dan ook,
thans tegen de verandering der verordening geene bezwaren heeft,
aan het voorstel mijne slem geven. Bestaat er evenwel eene minder
heid, die het voorstel niet goedkeurt, dan zal ik tegen stemmen.
De Voorzitter. Ik kan den heer Kaiser hierop zeer kort dit ant
woorden: Het voorstel is gedaan in strijd met mijn gevoelen. Het zyn
de drie Wethouders, die het voorstel doen, en ik ben er tegen.
De heer De Goeje. M. d. V.! Ik wensch het een en ander over
het voorstel in het midden te brengen. Toen in 1880 eene wijziging
in het reglement is gebracht, werd die wel met weinige woorden
gemotiveerd, maar toch werd duidelijk uitgesproken hetgeen trou
wens aan allen bekend genoeg was dat het doel der wijziging
enkel hierin bestond om het aan den Burgemeester mogelijk te maken
aan het hoofd van Fabricage te blijven. Hoewel men dan ook in het
algemeen niet voor wijziging was, bleek de groote meerderheid, toch
van de noodzakelijkheid er van overtuigd te zijn. Er waren toch op
dat oogenblik drie Wethouders, die geen van drieën genoeg lust of
bekwaamheid bezaten om het praesidium van Fabricage te aanvaar
den. Bovendien de Burgemeester had reeds vele jaren lang aan het
hoofd dezer commissie gestaan, en men verlangde dus algemeen hem
in het bezit dier portefeuille te bestendigen.
Is het nu de bedoeling van het voorstel om op de toen aange
nomen wijziging terug te komen; om hetgeen toen geschied is, on
gedaan te maken
Waarlijk, ik moet zeggen, dat het voorstel mij met bevreemding,
zelfs met eenige ongerustheid vervulde.
De heer Juta verklaart, ook namens zijne collega's in het Dag.
Bestuur, dat van den tegenwoordigen Burgemeester geen misbruik
van macht te vreezen is. Het deed mjj genoegen dit uit zyn mond
te vernemen, maar dan vraag ik op mijn beurt welke haast er dan
toch wel bij deze verandering zou kunnen zijn, waarmede op het
oogenblik dus geen enkel belang gemoeid is.
Ilel doel waarom de laatste verandering tot stand is gebracht wil
men niet ongedaan maken; men vreest van den tegenwoordigen Bur
gemeester geen misbruik van macht, welke reden is er dan thans
voor verandering? Ik zou het veel kiescher vinden dat een dergelijk
voorstel dan werd gedaan als het ongeluk ons moest treffen dat het
tegenwoordig Hoofd van de gemeente ons ontviel of zijn ambt moest
nederleggen en wij dus stonden tegenover een ons onbekend persoon.
De heer Fockema Andreae. Met een enkel woord wensch ik te
verklaren waarom ik zal stemmen voor goedkeuring van de wijziging
van het reglement van orde.
In de eerste plaats doe ik den heer De Goeje opmerken dat de
wijziging in 1880 aangebracht strekte om mogeljjk te maken dat de
Voorzitter van het Dag. Bestuur ook worden kon Voorzitter van de
Commissie van Fabricage, door wegneming van de bepaling dat
de onderscheidene takken van de huishouding van de gemeente
onder de Wethouders werden verdeeld. Op die beslissing wil men
nu volstrekt niet terugkomen, die wil men, en mijns inziens zeer
terecht, handhaven.
Doch men wil terugkomen op eene andere beslissing toen ter
kwader ure ook genomen n 1. deze: dat de takken van de huishouding
der gemeente door den Voorzitter van het Dag. Bestuur onder de
leden van het Dag. Bestuur worden verdeeld.
Bij het motiveeren van mijne stem vóór deze wijziging kan ik
zeer kort zijn, omdat in 1887 de discussie over deze zaak, waaraan
ik toen ook heb deelgenomen, zeer uitvoerig is geweest.
Mijne gronden voor de wijziging zijn tweeërlei.
Vooreerst een wettelijke grond.
De Gemeentewet bepaalt wat behoort tot de taak van het Dag.
Bestuur. Art. 179 bepaalt dit zelfs zeer uitvoerig. Behalve de door
den heer Juta reeds genoemde punten, noem ik nog:
a. het uitvoeren van de verordeningen van den Raad
e. het heheeren der inkomsten en uilgaven van de gemeente,
zoover dit niet aan anderen is opgedragen;
g. het toezien op het beheer en onderhoud van alle plaatselijke
werken
h. de zorgvoor de instandhouding, bruikbaarheid, vrjjheid en
veiligheid der publieke wegen enz.
Dit met nog vele andere zijn de werkzaamheden door de wet