98
mede is hij verplicht loontarieven in de werkplaats op te hangen en
loonstaten aan de Regcering over te leggen. Maar, om van het bui
tenland verder niet te spreken, ook in enkele bestekken van Neder-
landsche Rijkswerken worden dergelijke bepalingen gevonden. Voor
beelden daarvan geeft het Sociaal Weekblad van 1891, op blz. 454
en 470.
Rovendien verklaarde, in de Amsterdamsche Raadszitting van gister,
een zeer bekend architect, namelijk de heer Cuypers, dat hij in de
door hem vervaardigde bestekken bepalingen over loon en arbeids
duur pleegt op te nemen, en daarvan bij particuliere werken ook
bevredigende resultaten heeft ondervonden. Maar dit voegde de
spreker er uitdrukkelijk bij hij meende te moeten daarlaten of
dit voor de gemeente eene reden moest zijn om zijn voorbeeld te
volgen.
Vooral echter wensch ik melding te maken van Arnhem eene
gemeente dus ongeveer gelijk aan de onze waar in een bestek omtrent
de uitvoering van werken tot uitbreiding der gasfabriek nog zeer kort
geleden dergelijke clausule is opgenomen, althans wat betreft den
maximum-werktijd. Men heeft daar bepaald een maximum-werkdag
van 13 uren met aftrek van 2 a 51» uur rusttijd, dus 10£ a 11 uren
feitelijken arbeid. Dit besluit is in Arnhem genomen in dc maand
Maart van dit jaar. (Zie Sociaal Weekblad, 1892, bl. 127). Ten aanzien
der loon-quaestie besloot de Raad tot een nader en grondiger onderzoek.
Verder wijs ik er op, dat over deze quaestie onlangs is verschenen
een merkwaardig stuk van het Dag. Bestuur van Amsterdam, voor
bereid door een rapport van een der gemeentelijke ambtenaren. Deze
ambtenaar, die overigens de zaak volstrekt niet zoo licht inziet
want hy voert heel wat bezwaren aan meent, wat den maximum
werktijd betreft, dat bij bouwwerken zich geringe bezwaren zullen
voordoen, terwijl hij zells gelooft dat dadelijke invoering uitvoerbaar
en wenschelyk is. Tegen bet bepalen van een minimum-loon in de
bestekken heeft by grooter bezwaar, hoewel hij er ook niet bepaald
tegen is.
Intusschen blijkt uit het hedenmorgen ontvangen Verslag van de
Raadszitting van Amsterdam, gisteren gehouden, dat bijna de geheele
Raad zich in beginsel met het opnemen van dergelijke clausules in
de bestekken heeft vereenigd.
Wanneer men dergelijke feiten voor zich heeft, geloof ik dat het
moeielyk aangaat, deze quaestie te beslissen alleen met de opmerking
in het Rapport van Burg. en Weth. voorkomende: »Het bedrag van
het loon dat door de werkgevers kan worden uitgekeerd toch is van
tal van omstandigheden afhankelijk, zoodat het ons, voorloopig althans,
ondoenlijk toeschijnt daarvoor een behoorlijken maatstaf vast te stellen."
Ik kan mij begrijpen, dal men zulke bedenkingen zoude maken, wan
neer gevraagd werd voor Leiden één wettelijk minimum-loon vast te
stellen. Dit bedoelen adressanten evenwel niet, zy wenschen alleen
dat in een bestek voor een bepaald werk, met het oog op den tijd,
de plaats en den aard van het werk, zal bepaald worden, dat de
werklieden niet langer mogen werken dan zoolang en tegen geen
minder loon dan zoo of zooveel.
Ik zeg niet, dat dit zoo heel gemakkelijk is te doen, maar zal het
na 5 of 10 jaar minder moeielijk zyn? De door mij aangehaalde voor
beelden bewijzen, geloof ik, dat het denkbeeld met eenigen goeden
wil wel uitvoerbaar is, zeer zeker uitvoerbaar, wat betreft den maxi-
mura-werktyd.
Het bepalen van een minimum loon levert meer maar ook geene
onoverkomelijke moeilijkheden op.
Een bepaald voorstel wensch ik heden niet te doen. Toch zoude
ik gaarne zien, dat er iets meer werde gedaan, dan het zich kortweg
vereenigen met het advies zooals ons dit is voorgelegd. Want waar
Burg. en Weth. zich zóó over de zaak hebben uitgelaten, meen ik
wel, dat er eenige grond is voor de vrees, dat de voorloopigc aan
houding wel eens kon zijn eene aanhouding voor langen tijd. En
ik zou zoo gaarne zien, dat de zaak bleef warm, dat de quaestie
verder werd bestudeerd en dat men trachtte te komen tot eene
solutie.
Wanneer hetgeen ik hier heb gezegd eenige ondersteuning mag
vinden, dan ben ik bereid een voorstel in dien geest in te dienen.
De Voorzitter. De bedoeling van Burg. eu Weth. in hun rapport
uitgedrukt, is, dat naar hunne meening deze quaestie nog te weinig
bekend is om dienaangaande een voorstel bij den Raad in te dienen.
Ik weet niet welk voorstel de heer Drucker wil indienen; ik voor
my zou mij zeer goed kunnen vereenigen met een voorstel om de
zaak commissoriaal te maken. Op dit oogenblik zien wij geen kans
een voorstel te doen, de gegevens zijn daartoe nog te gering.
Wanneer dus de heer Drucker een voorstel in dien geest wil doen,
kan hy op mijnen steun rekenen.
De heer Drucker. Om de zaak tot eene beslissing te brengen, zal
het misschien wel het best zijn, eenvoudig het Arnhemsche voorstel
over te nemen, dat vrijwel mijne bedoeling weergeeft. Het luidt
ongeveer aldus: »De Raad besluit Burg. en Weth. uit te noodigen
een grondiger onderzoek te doen instellen, en wel door instelling
van eene Raadscommissie, die zich met den directeur der gemeente
werken (dat is hier in Leiden den Gemeente-Architect) en met
andere deskundigen op dat gebied, in de gemeente, in verband kan
stellen om te overwegen, of niet meer dan Burg. en Weth. voor
stellen kan worden gedaan in den geest als door adressanten wordt
gewenscht."
Het voorstel van den heer Drucker, voldoende ondersteund zijnde,
maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit.
Dc heer Van Hoeken. Ik had gedacht over het punt, dat thans
in behandeling is, het stilzwijgen te bewaren, maar nu eenmaal dit
voorstel door den heer Drucker gedaan is, wensch ik mijne meening
daarover kenbaar te maken.
Maar mijne meening nu zou eene regeling, zooals die door den
heer Drucker wordt gewenscht, niet anders dan schade voor de
gemeente en last voor den aannemer kunnen te weeg brengen en
bovendien ten slotte nog onvoordeelig voor den werkman blijken
te zijn Vraag en aanbod zijn het toch, die nu eenmaal den prijs,
i c. bet loon, bepalen, en wanneer een werkman, door een paar
uren langer dan den zoogenaamd normalen arbeidsdunr te werken,
wat meer kan verdienen, dan zal zeker niemand het hem ten kwade
kunnen duiden, en het zal hem geen kwaad doen ook.
De Voorzitter. Mag ik den beer Van Hoeken wel doen opmerken,
dat thans niet de principieele quaestie, maar enkel het voorstel-
Drucker tot benoeming eener commissie ad hoe aan de orde is.
De heer Van Hoeken. M. d. V.! Het is ook volstrekt mijn voor
nemen niet om in bijzonderheden te treden. Maar de motie van
den heer Drucker is toch zeer zeker in strijd met het voorstel tot
aanhouding van Burg. en Weth. en nu wenschte ik zeer kort de
redenen aan te geven, waarom ik aan dat voorstel de voorkeur geef.
boven de benoeming van een speciale commissie om reeds nu de
zaak te onderzoeken en uit te maken.
De beer Drucker. M. d. V.! Men maakt mij er op opmerkzaam,
dat ik te veel vertrouwd heb op de correctheid van den vorm waarin
het besluit van den Gemeenteraad van Arnhem is genomen of mede
gedeeld. Wanneer ik voorstel, dat Burg. en Weth. eene Raadscom
missie tot onderzoek zullen instellen, dan bedoel ik daarmede natuur
lijk dat Burg. en Weth. aan den Raad in overweging zullen geven
eene dergelijke Commissie te benoemen, want het spreekt van zelf
dat alleen de Raad zulk eene Commissie kan benoemen.
De heer Was. M. d. V.! Ik zou wel willen vragen, of het juist
eene afzonderlijke Raadscommissie moet zijn. Mij dunkt, dat evengoed
Burg. en Weth. kunnen uitgenoodigd worden datgene te doen wat
aan die speciale Raadscommissie zou worden opgedragen. De strekking
van de motie is toch mrer om de zaak niet in den doofpot te doen;
welnu! dat wil niemand, ook Burg. en Weth. niet. Maar dan kan
de Raad ook volstaan met aan Burg. en Weth. uitdrukkelijk te ver
zoeken omtrent deze zaak een nader onderzoek in te stellen en die
maatregelen te neinen, die adviezen in te winnen, welke zij noodig
zullen achten.
De Voorzitter. Ik kan mij zeer goed met het denkbeeld van den
heer Was om aan Burg. en Weth. een nader onderzoek op te dragen
vereenigen. Natuurljjk zullen dan ook bij dat onderzoek andere per
sonen geraadpleegd worden, welke ons omtrent deze quaestie licht
kunnen verschaffen.
De heer Drucker. Na deze verklaring van den Burgemeester ben
ik bereid in mijn voorstel den geheeien tusschenzin weg te laten en
eenvoudig te lezen: Burg. en Weth. uit te noodigen een grondiger
onderzoek in te stellen om te overwegen of niet meer kan worden
gedaan dan door Burg. en Weth. thans wordt voorgesteld, in den
geest als door adressanten wordt gewenscht.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van deri beer Drucker wordt zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
VI. Voorstel tot goedkeuring van eene wijziging van het Reglement
van Orde voor de vergaderingen van het College van Burgemeester
en Wethouders.
(Zie Ing. St. n#. 294.)
De heer Juta. Het zal wel de aandacht getrokken hebben dat bij
dit voorstel van Burg. en Weth. de toelichting ontbreekt. Maar in
1880 en 1887 toen dergelijke voorstellen aan de orde waren, is daar
over schriftelijk en mondeling zooveel verhandeld, dat het moeielijk
was thans eene toelichting te geven zonder in herhaling te vervallen
van hetgeen toen geschreven en gezegd is. De toelichting van Burg.
en Weth. bij hun voorstel van 5 Juni 1880 is ook zeer sober ge
weest. Daarin werd alleen gezegd dat het Dag. Bestuur wat meer
vrijheid wenschte te hebben. Welnu ditzelfde argument voeren wij
nu ook aan; het Dag. Bestuur wenscht ook nu wat meer vrijheid te
hebben. Is de vrijheid aan het Dag. Bestuur in 1880 verleend toen
alleen ten goede gekomen aan den Voorzitter van het Dag. Bestuur,
die de bevoegdheid heeft verkregen om de takken van de huishouding
van de gemeente onder de leden van het Dag. Bestuur te verdeelen,
nu vraagt het Dag. Bestuur dezelfde vrijheid voor al zijne leden.
Laat ik beginnen met mijn persoonlijk standpunt in deze nader
toe te lichten:
Bij de behandeling op 22 Juli 1880, van het voorstel van Burg.
en Weth. tot wijziging van het bewuste art. 10 van het reglement
op de vergaderingen van hun college, heb ik mijne bedenkingen tegen
dat voorstel in het midden gebracht; maar er bijgevoegd, dat ik toch
niet tegen het voorstel zou stemmen, omdat de wijziging betrof de
organisatie der werkzaamheden van het Dag. Bestuur, welke door de
toenmalige leden van dat college waren vastgesteld ingevolge art. 93
der Gemeentewet. Ik ben nl. van meening, dat wanneer Burg. en
Weth. eene dergelijke regeling, als uitsluitend betrekking hebbende
op hun college hebben vastgesteld, de leden van den Raad hunne
goedkeuring daaraan niet of althans zeer moeilijk kunnen
onthouden.
Sedert 1880 is mijne positie echter veranderd. Zelf lid van het
Dag. Bestuur geworden hetgeen ik altijd heb aangemerkt als een
groot bewijs van vertrouwen een vertrouwen, dat, naar ik hoop,
mijne medeleden mij heden evenmin zullen onthouden, zal ik niet
van inconsequentie beschuldigd kunnen worden, wanneer ik thans
medewerk tot wijziging van hetzelfde reglement van orde, zooals het
in 1880 tegen mijn zin is vastgesteld.
Tot zoover mijn persoonlijk standpunt, ter verklaring van het feit,
dat ik in 1880 voor het thans vigeerende reglement stemde en nu
een wijziging van datzelfde reglement tracht te bewerken.
Verder nog het volgende: Terugkeer tot het oude reglement van