6S N°. Datum. Uur. Aantal. 1 Juni 13 8.15—9.45 7 2 14 8.15—9.30 8 3 14 8.15—9.45 7 4 15 8.15-9.30 8 5 16 8.15—9.30 7 6 17 8.15—9.45 8 7 18 8 15—9.45 8 der Commissie beperkt moeten worden door de by voeging: krachtens de verplichtingen hun door het Burg. ffetb. opgelegd en voor zoover die verplichtingen, uit dien hoofde, niet op anderen overgaan. Zooals uil ons voorstel blijkt wenschen wij dat aan de weduwen van in vasten dienst der gemeente zijnde werklieden, een voortdu rende jaarlijkscbe onderstand worde toegelegd; aan de weduwen van de tol andere ealegoriën behoorende werklieden een uitkeering in eens; de Commissie geeft er de voorkeur aan alle weduwen in dit opzicht gelijk te stellen. Ons gevoelen tsgegrond op de stelling dat de verhouding tusschen de vaste werklieden der gemeente en deze laatste, eene andere is, dan die tusschen haar en de tijdelijke of in dienst der aannemers zijnde. Daarenboven dragen de vaste werklieden der gemeente 2£ pCt. van hun loon al voor een bun eventueel toe te kennen pensioen. Het is dus niet meer dan billijk dat ook op meer blijvende en afdoende wijze voor de belangen hun ner vrouwen en kinderen worde gewaakt De hoofdreden waarom de Commissie zich voor allen tot eene uil- keering in eens wenscht te bepalen, is de vrees dat ingeval ons stelsel wordt aangenomen, weldra ook andere weduwen, die niet in de termen van deze Verordening vallen, evenzeer aanspraak op een pensioen zullen maken. Die vrees schijnt ons overdreven en onge- grond toe. Hierboven hebben wij reeds vermeld, waarom wij er seen bezwaar in hadden hier eene regeling op te nemen, welke ten aanzien onzer vaste werklieden overbodig is, dewijl de pensioens verordening reeds heeft bepaald, dat invaliditeit in en door den dienst, aanspraak geeft op vol pensioen; de belangen der weduwen zijn daarhij echter onbesproken gebleven voor de gevallen van over lijden ten gevolge van een ongeluk, in en door den dienst, en wij stemmen toe dat eene wijziging der pensioens-verordemng, die in dit gebrek voorzag, eerder aanleiding zou geven tot het maken van aan- snrakcn als door de Commissie gevreesd worden. Overigens bestaat er tusschen haar en ons geen principieel verschil. Het ligt toch voor de hand dat er geene enkele reden bestaat om eerder te verwachten dat de andere weduwen zullen verzoeken om ook te worden gepen sioneerd, dan om eene uitkeering in eens te erlangen. In elk geval behooren beide evenzeer te worden afgewezen; maar liet schijnt ons toe dat het gevaar waarvoor de Commissie beducht is, grooter is in haar systeem dan in het onze. Wij hebben gemeend de gevallen dat de vrouw van den veronge lukte vooroverleden was, hertrouwde of overleed vóór dat de kin- deren den leeftijd van 18 jaar hadden bereikt, meer in byzonder- heden te moeten regelen dan door de Commissie is gedaan. Wanneer de weduwe hertrouwt, heeft haar tweede echtgenoot voor haar te zorgen. De kinderen behooren daaronder echter niet te lijden en daarom stellen wij voor den jaarlijkschen onderstand op hen te doen overgaan. De bijvoeging geheel 0/ gedeeltelijk ziet meer in het bij zonder op bet geval van vooroverlijden der vrouw. Het kan toch ziin dat de kinderen door het ongeval weezen worden en in een weeshuis worden opgenomen: Burg. en Weth. zullen dan kunnen beslissen of naar hun inzien nog verder met den onderstand, geheel of gedeeltelijk moet worden voortgegaan. Ditzelfde geldt voor het geval hel ongeluk een werkman treft, die niet in vasten dienst der ot Voor1 het geval van tydelijke invaliditeit stellen wij voor eene minimum uitkeering van f Ü.75 per dag. Het is 0. i. niet billijk aan alle werklieden (w. o. men zich zal herinneren dat ook opzich ters en onderbazen worden begrepen) zonder onderscheid dezellde tegemoetkoming uit te keeren. Voor den een zal dat misschien weinig verschillen met het gewone loon; voor den ander slechts zeer onbeduidend zijn. De keus tusschen eene uitkeering in eens of volgens de pensioens verordening, welke de Commissie aan de vaste werklieden der ge meente wil laten, vervalt uit den aard der zaak in de door ons voorgestelde Verordening. Niet zonder bevreemding hebben wij op gemerkt dat de Commissie zoozeer aan dit voorstel vasthoudt. In de Raadszitting van 16 dezer gaf zij te kennen dat onze vrees onge grond was, dat menig werkman, verblind door de in zyn oog groote, bijna onuitputtelijke som van 1000, deze zoude kiezen boven eene jaarlijksche uitkeering, welke hem een vast, zij het ook bescheiden beslaan verzekert. De werkman, meende de Vooizitter der Com missie is zoo ontwikkeld, dat hij zeker wel in verreweg de meeste gevallen de jaarlijksche onderstand zal verkiezen boven de grootere som in eens. Maar waarom, vragen wy, dan de keus behouden t Hoe luister de meening van den Voorzitter der Commissie is, des te on- noodiger wordt haar voorstel en kan dat alleen een gevaar blijven voor die weinigen die nog niet ontwikkeld genoeg zijn om zeiven te beoordeelen wat voor hen en de hunnen het beste is. De Commissie erkende bij monde van haar Voorzitter zelve, dat de jaarlijksche uit keering beter was: haar voorstel kan dus in geen geval goed, doch alleen "kwaad te weeg brengen. Volgens lett. c 1°. wenscht de Commissie de vergoeding alleen toe te kennen, wanneer het ongeluk plaats heeft op het werk by het verrichten van hiermede in verband staande werkzaamheden Deze bepaling voldoet bij verre na niet aan de bedoeling der Verordening. Als voorbeeld stellen wij de aanneming door een yzerfabriekant van het maken en stellen van eene brug: de zamenstellende deelen worden op de fabriek gemaakt; volgens de redactie der Commissie zouden de daarbij voorkomende ongelukken, geene aanspraak op ver- o-oedins geven. De door ons voorgestelde redactie voorziet, naar het ons voorkomt in alle gevallen: ook ten aanzien van de middellijk in dienst van den aannemer zijnde werklieden (werklieden van onder- aannemers) door de bijvoeging of m de werkplaatsen van de aannemers. De afstandsbepaling in lett c 2°. in het voorstel der Commissie is door ons weggelaten. Zij zoude soms tot zonderlinge gevolgen aanleiding kunnen°geven en in vele gevallen hoogst onbillijk zijn. Het zoude o. a. kunnen gebeuren dat een ongeluk in of vlak by de gemeente plaats had zonder dat vergoeding kon worden betaald. Wanneer b. v. eene herstelling aan eene brug over de Haarlemmertrek vaart, op een afstand van 12 Km. van Leiden werd verricht, en een onge luk plaats greep bij het laden van daarvoor noodige materialen in de stad, dus verder dan 5 Km. van het werk, dan zoude de aanspraak op vergoeding vervallen. Of dat een in Amsterdam gevestigd ijzer- l'abriekant, aannemer van eenig werk binnen deze gemeente, de daar voor noodige ijzerwerken op zijn eigen fabriek liet maken; ook in dat geval zoude het laden, lossen en vervoer op zijne risico of liever op risico van zijne werklieden moeten geschieden, wier aanspraken op vergoeding eerst zouden aanvangen, wanneer zij binnen den af stand van 5 Km. van het werk waren gekomen. Met het oog op aangenomen werken en bedenkende dat de aannemer zeer ver van Leiden verwijderd kan wonen, kan eene afstandsbepaling in deze Verordening geen plaats vinden. Van hetgeen door de Commissie in de lett. d, e, f en g is opge nomen hebben wij alleen tegen lett. geen bezwaar. In lett. rf ene worden bijna alle denkbare gevallen die zich bij een ongeluk kunnen voordoen en als de aanleiding daartoe kunnen worden beschouwd opgesomd, en voor zoover zij niet bij name zijn genoemd, onder de rubriek 0/ van andere redenen geplaatst, en aan Burg. en Weth. opge dragen om te beoordeelen of daarin ook redenen zijn om de uit- keeringen al of niet toe te staan. Wij zien zeker niet op tegen werk dat de Raad ons mocht willen opdragen: doch wij meenen geen onredelijken wensch te uiten, wanneer wij verzoeken, dat daarbij de grenzen van het uitvoerbare niet worden overschreden. De Com missie, wij hadden hierboven meermalen de gelegenheid dit te doen uitkomen, heeft te uitsluitend gedacht aan een of ander bouwwerk binnen de gemeente, en blijkbaar over het hoofd gezien dat ook be langrijke aangenomen werken buiten de gemeente, zelfs op betrek kelijk verren afstand daarvan zouden kunnen worden verricht. De opdracht aan Burg. en Weth. van Leiden om te beoordeelen of dron kenschap van een fabrieksarbeider in Groningen of grove schuld van een werkman in Amsterdam, redenen moeten zijn om geen onderstand te geven, gaat o. i. verder dan redelijkerwijze door den Raad kan worden gegeven. De fout schuilt onzes inziens evenwel in het besluit van den Raad van 31 Maart waarbij, met afwijking van betgeen tot nu toe door het Rijk, de provinciën en de gemeenten die zich deze quaestie aan trokken geschiedde, werd bepaald dat Leiden zelf alle risico voor zijne rekening zoude nemen, in plaats van door assurantie het beoogde doel te bereiken. Wij zijn niet in gebreke gebleven in het algemeen te wijzen op de vele bezwaren, die het gevolg van het genomen besluit zouden zijn: hoe dieper wij in de zaak doordrongen en ons daardoor rekenschap moesten geven van de gevallen waarin zoude moeten worden voorzien, des te duidelijker en talrijker sprongen zij in het oog. Wij achten het zeker niet onmogelyk dat de Raad nader ingelicht, zijn besluit van 31 Maart intrekke en overga tot het reeds proef houdend gebleken stelsel van assurantie. Wij onthouden ons van hel doen van een voorstel in dien geest, omdat dit stuk bestemd is om te voldoen aan de ons gegeven opdracht, om nl. het stelsel dat wij in de zitting van 16 Junijl. verdedigden, in den vorm eener Ver ordening aan den Raad voor te leggen. Mocht de kennisneming aan leiding geven tot eene verandering van het nu aangenomen stelsel, dan zoude ons dit hoogst aangenaam zijn. In elk geval zal betgeen de Commissie in de lett. d en e van hare Verordening aan ons wenscht op te dragen in de meeste gevallen blijken onuitvoerbaar te zijn, en wij zien geene kans om voor de hare eene redactie in de plaats te stellen, waarbij de daar genoemde gevallen behoorlijk worden geregeld: en wij meenen dal het meer in het bijzonder behoort tot de taak van particuliere maatschappijen, die in alle opzichten voor de uiloefening van het assurantiebedrijf zijn ingericht. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N». 812. LICHTSTERKTE. Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van 13—19 Juni 1892. Aantal. Gemiddelde Eng. Standkaarsen. 16.4 16.6 16.9 16.9 16.6 16.8 16.8 Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Mdré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 4