64 omschreven verplichtingen tot «afsluiting" op. Dit is voor mij eene reden van billijkheid te meer om in haar verzoek te treden en voor een deel in de gemaakte kosten van afscheiding bij te dragen. Hoe groot dat deel moet zijn, kan ik niet bepalenop 'l oogenblik kan ik niets anders doen dan tegen het praeadvies van Burg. en Wcth. te stemmen. Ik wil er slechts nog dit bijvoegen, dal het, naar mijn oordeel, er hoegenaamd niets toe doel, van welke zjjde dit verzoek komt, of het komt van de zijde van de Ned Hervormde of van de Roomsch Katho lieke of van welke godsdienstige gemeente ook, evenmin ofzoo een particulier aanvrager ware die particulier Rothschild heel dan wel de minst gegoede Leidsche huiseigenaar is. De quaestie van billijkheid blijft mijns inziens dezelfde en zij moet beslissen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Zooals de heer Cock terecht opgemerkt heeft, heb ik, voordat er gestemd werd over het amende ment, dat ik had ingediend bij gelegenheid van de bestrating van de gedempte gracht, op den voorgrond gesteld, dal naar 't mij voorkwam door aanneming van dat amendement niets werd gcprejudicicerd. Wij staan dus thans voor een open vraag, bij welker beantwoor ding ik verklaar mij te scharen aau de zijde van het Dagelijksch Bestuur. Billijkheid is een zeer subjectief begrip; billijkheid (of het bestaan er van) is mociljjk te betoogen Wanneer ik moest trachten hier over een betoog te leveren, dan zou 't zijn in den tegenovergestelden zin als dat van den heer Cock, leder eigenaar van een begraafplaats is verplicht deze op de door de wet voorgeschreven w(jze af te scheiden van den openbaren weg; nu is de eigenaar van het kerkhof, waarover wij 't hier hebben, tijdelijk ontheven geweest van de vol doening aan die verplichting, omdat er een gracht was, welke de begraafplaats van den openbaren weg afscheidde. De demping doet hem slechts een voordeel derven, dal hij tot nog toe in afwijking van den regel genoot. Het Gemeentebestuur vindt nu goed die gracht te dempen, en moeten wij nu zeggen: «nu gij tijdelijk geprofiteerd hebt van het feit dal ge onze gracht naast u hadt, achten wij ons verplieht u ook verder te bevoordeelen door in de kosten der nu noodig geworden afsluiting bij te dragen?" Mij dunkt neen. Ik acht het integendeel volkomen billijk, dat die kosten gedragen worden door den eigenaar van het kerkhof. De Voorzitter, 't Doet mij natuurlijk veel genoegen, dat ons voorstel steun vindt bij den heer Fockema Andreae, die de voorsteller is geweest van het amendement om 400 te schrappen van het be drag, dat w|j hadden gevraagd, om indertijd in de kosten van af scheiding van de terreinen langs de gedempte gracht te helpen dragenhij weet dus 't beste, wat hij met die gronden van billijkheid bedoeld heeft. Wij hebben toen voor ons, niel-juristen, zeer belangrijke en leer rijke uitleggingen gehoord over de juridische bcteekenis van de woorden afscheiding van erven, die in hel gewone spraakgebruik eene andere is. Maar wij staan nu niet voor een dergelijk geval als toen aan de orde was en waarop het amendement van den heer Fockema Andreae betrekking had. Ik kan begrijpen, dat wanneer een eigenaar wiens erf aan dat van een ander grenst, zijn terrein wenscht af te scheiden, men billijker wijze kan verwachten, dat de eigenaar van dat aangrenzende erf in de kosten bijdraagt, want hij profiteert er ook van. Maar dit is heel iets anders, dan wanneer door demping van een gracht eene begraaf plaats, die door eene bijzondere wet wordt beheerscht, haar natuurlijke afscheiding, waarvan zij zoo lang heeft geprofileerd, moet missen.' Wij staan nu voor een zoo positief mogelijk voorschrift van de wet. Wanneer de beheerders nalatig bleven om daaraan te voldoen, dan zouden zij door den rechter tot het aanbrengen van die sluiting worden verplicht, tenzij de dispensatie bedoeld in de 2e al. van art. 18 der wet op de begraafplaatsen ware verleend. In dit speciale geval zou er zelfs geen dispensatie kunnen worden verleend, aangezien niet op andere wijze in een behoorlijke afscheiding is te voorzien. Dit was wel het geval toen de gracht er nog was, maar nu deze is gedempt moet de le alinea van artikel 18 worden uitgevoerd. Ik begrijp niet hoe het ooit met de billijkheid te rijmen is, dat de gemeente op zich zou nemen een deel van de kosten, die de wet uitdrukkelijk oplegt aan een bepaald college of particulier. Het doet er natuurlijk niet toe dit geef ik den heer Cock gaarne toe wie om eene bijdrage vraagt, of het een rijke dan wel een arme is; maar in dit geval spreekt de wet duidelijk. De heer Cock. Ik ben het met den heer Fockema Andreae eens dat het heel moeielijk is te redeneeren over billijkheid. Het grootste bewijs daarvoor is wel, dat juist de grond die er den heer Fockema Andreae toe leidt om niets te willen geven, mij er toe beweegt wel eene bijdrage te schenken. Immers, heb ik goed verstaan, dan rede neert dat geachte lid aldus: de eigenaresse van de begraafplaats heeft jaren lang het voordeel genoten, dat door eene beslaande gracht haar terrein behoorlijk werd afgesloten; dat was voor die eigenaresse een buitenkansje, niets natuurlijker en billijker dan dat zij nu na de demping hare nieuwe afsluiting zelve geheel betaalt, na er zoo lang eene voor niet te hebben gehad. Welnu, ik voor mij kom door zulk eene redeneering juist tot het tegenovergesteld besluit. Er komt nog by, dat hoogstwaarschijnlijk (ik zeg hoogstwaarschijnlijk, omdat ik geen tijd heb gehad de zaak te onderzoeken) de burgerlijke gemeente in der tijd dit oude bolwerk als cadeau aan de kerkelijke gemeente heeft geschonken in den toestand, waarin het toen was, dus met eene zeer voldoende afsluiting, bestaande in de toen nog niet gedempte gracht. Ik begrijp echter dat eenvoudig tegenstemmen mij niet veel zal helpen, en daarom stel ik als amendement voor: dat de Raad besluite, dat de gemeente Lelden de helf der kosten zal bijdragen. Dit amendement wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De Voorzitter. Als de onderstelling van den heer Cock juist is, dal de grond indertijd waarschijnlijk kosteloos aan de kerkelijke gemeente is afgestaan, dan heeft hij de zaak nog wat erger gemaakt. De gemeente Leiden is dus reeds zoo vrijgevig geweest om den grond kosteloos al te staan. Nu wordt door een volkomen reehtmatige daad van de gemeente, uitgevoerd in het belang van het algemeen, de toestand zoodanig veranderd, dat de eigenaren van den grond, die gratis is afgestaan, in de verplichting komen om datgene te doen wat de wet hun voorschrijft en wat zij reeds dadelijk zouden hebben inoelcn doen. als niet reeds toevallig eene afscheiding had bestaan. En nu komen zij daarvoor eene bijdrage van de gemeente vragen. Ik vraag of dit met de biliijkheid te rijmen is? Konden de eigenaren van den grond zich op eenig wetsartikel be roepen om in dat speciale geval de gemeente te verplichten in de kosten bij te dragen, dan zou het mijne opvatting van billijkheid zijn, dat zij in dit geval van dat recht af zagen, omdat zjj den grond reeds gratis hadden gekregen. Maar nu wij eenmaal begonnen zijn den grond gratis af te staan, acht ik het zooveel te minder geoorloofd om voor rekening der ge meente een gedeelte der kosten te nemen, welke worden veroorzaakt doordat aan een wettelijk voorschrift moet worden voldaan. De heer Cock. Ik wensch alleen op le merken, dat indien juist is, wat ik zelf veronderstelde doch niet zeker wist, dat namelijk die grond door de burgerlijke gemeente aan de kerkelijke is geschonken, dit voor mij de billijkheid der aanvrage nog verhoogt. Op eens ge dane schenkingen komt men niet terug; men herroept ze niet, noch geheel noch gedeeltelijk. De Voorzitter. Ik heb nieqiand hooren voorstellen, om op de schenking terug te komonik heb er althans zeker niet over ge sproken; maar wanneer men eenmaal een geschenk heeft gedaan, dan volgt daar nog niet uit dat men nog verder moet gaan en er nog een tweede aan zou moeten toevoegen, om den begiftigde te helpen om de kosten le dragen van de uilvoering eener verplichting, die hem door de wet is opgelegd. De beraadslaging wordt nu gesloten. Het amendement van den heer Cock, om de helft in de kosten der afsluiting door de gemeente te doen dragen, wordt in stemming gebracht en verworpen met 19 tegen 4 stemmen. Vóór stemden de heeren: Was, Van der Breggen, Van Hamel eu Cock. De heer Van Hoeken hield zich buiten stemming. Daarna wordt het voorstel van Burg. en Weth. in stemming ge bracht en aangenomen met 22 legen 1 stem, die van den heer Cock. De heer Van Hoeken hield zich buiten stemming. IX. Voorstel betrekkelijk het onderwijzend personeel aan de scholen 3e klasse n°. 2 en 3. (Zie Ing. St. n°. 132.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. X. Verzoek van N. A. Colla, om eene stoep te leggen aan de Mare voor perceel n'. 53. (Zie Ing. St. n°. 133.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdeljjke stemming aangenomen. Niets meer aan de orde zijnde, en niemand meer het woord ver langend, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Muré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 4