55 Nu de bewering dat de Kalvermarkt te weinig ruimte zou aanbieden. Maar deze heeft toch eene aanlegplaats van 87 meter en is 20 meter breed! Niemand zal toch beweren dat dit voor 4schuiten, willicht met een paar kleine schuitjes vermeerderd, te weinig ruimte aanbiedt. De Kalvermarkt is bovendien van vele zijden toegankelijk, er heeft weinig verkeer van rijtuigen plaats en het is dus juist eene uitstekende plaats om er met die wagentjes en kleinere voertuigen te komen, welke de rondventers van fruit gewoonlijk bezigen. De bewering dat de Kalvermarkt eene zoo koude en tochtige hoek zoude zijn, moet ik bepaald tegenspreken. Zelfs nu is er reeds 's morgens om 8 uur de zon welke men daar den geheelen dag be houdt, totdat zij aan den overkant der Heerengracht in het westen achter de huizen verdwijnt; voor de te groote warmte worden de bezoekers beschut door de hoornen langs den wal Het bezwaar dat de Wesllandsche markt niet meer aan de fruit markt zou zijn verbonden, is een bezwaar dat er alleen pour le besoin de la cause is bijgevoegd. Die Wesllandsche markt moge vroeger iets te bcteekenen hebben gehad, zeker niet in de laatste jaren. Niet alleen niet in 1891 of thans, want dan zou men kunnen zeggen dat dit een gevolg was van hel afscheiden van de ooftmarkt, maar reeds vóór 1891 was de aanvoer op de Wesllandsche markt niet noemenswaardig. Hoogstens komen er tweemaal per week een paar schuitjes ooft aanbrengen welke toch reeds bij voorbaat ver kocht is. Dat de handel zoo verminderd is, heeft ook zijn goede reden. De communicatie-middelen naar het Westland zijn in den laalslen lijd zeer verbeterd, zoodat de producenten uit het Westland niet meer naar Leiden behoeven te gaan, maar ook in andere plaatsen hun koopers opzoeken. De koopers zelf gaan bovendien met de stoomtram het Westland in om daar contracten voor de levering te sluiten, zelfs voordat de vrachten rijp zijn. Door die verbeterde verkeersmiddelen is ook de uitvoer naar Engeland en andere landen zeer toegenomen. Dat is de reden waarom de Wesllandsche markt zoo verminderd en de aanvoer in Leiden van weinig beleekenis is. Ik zou er geen bezwaar in zien, dat, mocht de Raad besluiten, dat de plaats van de ooftmarkt gehandhaafd wordt, er de Wesllandsche markt ook bij te brengendaar kan geen overwegend bezwaar tegen bestaan. Ik wil nog aangaande de bedenking, dat de Kalvermarkt zoo wei nig ruimte zou aanbieden, opmerken, dat de bewoners van de Kal vermarkt, die ook een adres hebben ingediend om de markt weer op den Nieuwen Rijn le brengen, een juist tegenovergesteld argument hebben gebruikt als de fruithandelaars, zij wijzen nl. op de groote ruimte welke de Kalvermarkt zoowel aan de water- als walzijde aan biedt, terwijl de fruithandelaars beweren dat er geen ruimte genoeg is. En zoo ziet men hoe men met de meest tegenstrijdige argu menten tol hetzelfde resultaat kan komen! Ik geloof thans voldoende aangetoond te hebben het volkomen onjuiste van de beweringen van de adressanten. Nu nog een enkel woord naar aanleiding van de inecning der meerderheid van het Dagehjksch Bestuur, hier vertegenwoordigd door den Voorzitter. De meerderheid meende, dat er in 't geheel geen gebruik van de Kalvermarkt gemaakt is, omdat de plaats niet deugt. Dit is niet volkomen juist: er is geen gebruik van gemaakt, omdat men het systematisch niet heeft willen doen! Toch is er echter wel gebruik van gemaakt, nl door één aanvoerder van buiten, die zeker meende, dat als de Gemeenteraad van Leiden eene Verordening maakt, men er zich ook aan houden moet, en die gepersisteerd heeft om van de aangewezen plaats gebruik te maken; dat is Van Vliet, en die is er gebleven. Hij heeft zeker gedacht: «Je Raad heeft de Kalvermarkt voor de plaats der ooftmarkt aangewezen, en dan moet ik het ook doen!" De Voorzitter heeft betwijfeld of wij in Leiden slechts vier fruit handelaren hebben. Als men daar een uitgebreide beleekenis aan wil hechten, dan zeer zeker niet, want allen, die vruchten rond venten, zjjn fruithandelaren. Maar de adressanten zijn de tusschen- handelaren, en die had men op 't oog Er wordt gezegd, dat als er maar vier vruchtenhandelaren zijn, hoe t dan mogelijk zou wezen, dat de bewoners van den Nieuwen Rijn zoo over de last konden klagen. Wel, men weet wel beter! De be woners van den Nieuwen Rijn klaagden niet over de vier fruithandelaren alleen, maar over al de venters die hun 't leven daar zoo moeilijk maakten. 't Wordt ook betwijfeld of 't wel markten zou zijn, wat de hande laren in 1891 hebben gedaan, en men heeft gevraagd ol hunne han delingen wel onder de bepalingen van de polilie-verordening vallen. Mij dunkt, daaraan kan geen twijfel bestaan. De marktmeester die de meest mogelijke sympathie voor de 4 fruithandelaars aan den dag !egt, heeft lot tweemaal toe moeten erkennen dat de door mij genoemde handelingen nl. het geregeld dagelijks veilen bij opbod van vruchten enz., vóór de pakhuizen, o. m. aan de Oude Vest wel degelijk markten was. De Commissie voor de Huishoudelijke Ver ordeningen zwijgt over dit punt, waaruit ik nteen te mogen afleiden dat dc leden dier Commissie ook van meening zijn dat er markt voor die pakhuizen wordt gehouden. De meerderheid van het College van het Dagelijksch Bestuur zegt: "Een van beide moet het geval zijn; óf de gewone aanvoer is ach terwege gebleven en zijn onze fruithandelaren gedwongen geweest zeiven de vruchten te gaan halen, óf de aanvoerders hebben hunne waar bij onze fruithandelaars moeten brengen als zij ze kwijt wilden raken." Daarop volgt dan: »In elk geval blijkt dat men de Kalver markt niet kan gebruiken". Die conclusie begrijp ik niet goed, een feit blijft het echter dat evenals de vorige jaren de vruchten geregeld zijn aangevoerd, door de fruithandelaars zijn ontvangen en aan de rondventers zijn geveild. Wat vóór 1891 geschiedde is ook in 1891 geschied maar op on wettige wijze. Thans nog een enkel woord over het rapport van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen. Ik wil wel zeggen dat dit rapport mij erg heeft teleurgesteld, want als ik mij herinner dat bij verschillende gelegenheden leden dier Commissie in de bres zijn ge sprongen voor het prestige van den Raad, dan begrijp ik niet goed hoe zij thans dit rapport hebben kunnen stellen, en er niet zijn tegen opgekomen dat eene Verordening door den Raad uitgevaardigd, niet of slechts ten decle is uitgevoerd. Ik herinner dat als men meende dat een brief geadresseerd aan den Raad niet op tijd aan dezen was bekend gemaakt, daarover werd geïnterpelleerd. In de versie verte wil ik dit niet veroordeelen. ik wil gaarne de eerste zijn om het prestige van den Raad hoog te houden: maar hier geldt het een besluit van den Raad hetwelk een geheel jaar eenvoudig is genegeerd, waardoor zeer zeker aan het prestige van den Raad is tekort gedaan. En ziedaar! mannen als de heeren Was, Cock en Fockema Andreae, zeggen daaromtrent niets, of liever, ja toch, wel iets; zij zeggen; dat aan de Verordening niet genoeg de hand schijnt gehouden te zijn. En dit is alles wat gezegd wordt, waar eene Verordening een geheel jaar inet voeten is gelreden. Waarlyk, het heelt mij herinnerd tfan de bekende vergelijking van den kemel en de mug. De Commissie spreekt van belanghebbenden. De belanghebbenden, zegt zij, willen niet op de Kalvermarkt komen. Maar wie zijn de belanghebbenden. Toch niet alleen die 4 fruithandelaars? Daartoe behooren toch ook de rondventers en de aanwonende personen. Nu weten wij allen hoe de aanwonende personen op den Nieuwen Rijn ernstig hebben geprotesteerd tegen de handelingen en tegen den overlast, veroorzaakt door de rondventers en door alles aan de markt annex, doch volgens de Commissie zijn die klachten over dreven. De Gemeenteraad heeft echter in 1889 toen hij de Veror dening op de markten wijzigde gemeend, dat die klachten van de bewoners van den Nieuwen Rijn niet overdreven waren; en die klach ten zijn bevestigd door menschen die op de Hoogewocrd wonende, het uitzicht óp den Nieuwen Rijn hebben. Maar mocht de Gemeente raad niet genoeg van de geloofwaardigheid van de bewoners van den Nieuwen Rijn en Hoogewoerd overtuigd ziju, ik ben dat wel, omdat ik bij ondervinding weet hoe groot de last is door de rondventers veroorzaakt, want die menschen hebben voor mijn deur ook markt gehouden, en de overlast was onuitstaanbaar. Ik ben dan ook ten volle overtuigd, dat de klachten van de bewoners van den Nieuwen Rijn volkomen gerechtvaardigd zjjn. Nu zijn er van die belanghebbenden maar vier, die het request onderteekend hebben, en van de rondventers is er geen adres inge komen. Die menschen hebben er het belang niet bij, wat de Com missie voor de Huishoudelijke Verordeningen meent, dat zij er bij moesten hebben. Ik heb van die rondventers gesproken, en zij zeiden mij: «Het kan ons weinig schelen of wij naar den Nieuwen Rjjn of naar de Kalvermarkt moeten gaan, als wij maar niet naar vier ver schillende plaatsen worden gezonden om onzen inslag te doen". Van die zyde is geen onwil; die komt alleen van de zijde der 4 vruch tenhandelaren. De Commissie meent, dat als die venters bij vier handelaren moeten gaan, die op vier verschillende plaatsen wonen, er dan ook geen concurrentie meer zou zijn! De leden der Commissie die niet in den handel zijn hebben misschien daarvan zoo geen ver stand; door mijne betrekking heb ik 'teen beetje meer, en ik weet, dat de menschen niet bij elkaar behoeven te wonen om concurrentie mogelijk te maken, ja, er kan zelfs verbazend veel concurrentie be staan zonder dat. Alleen zou 'l dus voor dc rondventers wat gemakkelijker wezen, en mocht dc Raad besluiten om de plaats op de Kalvermarkt te handhaven, dan durf ik de verzekering te geven, dat het besluit ge handhaafd zal worden, en dus aan den wensch der rondventers zal worden voldaan. Dit zjjn de overwegingen die mij hebben doen persisleeren bij mijn besluit om de vrucht- en ooftmarkt te laten blijven op de Kal vermarkt. Ik zou 't eene groote onbillijkheid achten tegenover de bewoners van den Nieuwen Rijn, om de markt weer daar ter plaatse terug te brengen. Dat stadsgedeelte is voor ieder onpartijdig beoordeelaar ten eenenmale daarvoor ongeschikt, ten eerste door de nauwheid van de straat, door het groote vertier, terwijl bijna alle bewoners, die daar hun bedrijf uitoefenen, den walkant ook voor den aanvoer hunner goederen noodig hebben, en bovendien neemt de Bossche boot ook een gedeelte in beslag. Stonden wij het verzoek van de adressanten dus toe, dan zouden wij een onbillijkheid tegenover de bewoners van den Nieuwen Rjjn be gaan, en wij zouden daar denzelfden toestand van 1889 weer krijgen. De heer De Sturler. M. d. V.! Zooals bekend heb ik de eer tot de minderheid van het College van het Dagelijksch Bestuur te behooren. Het rapport van de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen heeft ook mij getroffen, want ik meende dat deleden dier Commissie het in de eerste plaats tot hun plicht zouden achten zooveel mogelijk tegen het niet ten uitvoerleggen van een Raadsbe sluit te protesteeren. Ik heb mij daarin echter vergist. Ik wil de heeren evenwel nog op het volgende attent maken. De opbrengst der marktgelden van de fruitmarkt is geweest 50 in een jaar toen die markt zoogenaamd bloeide. En nu geloof ik dat het niet aangaat voor zulk een klein bedrag, den bewoners van den Nieuwen Rijn, welke allen neringdoenden zijn die veel belasting betalen, zulk een overlast aan te doen, ten gelieve van een 4-tal fruitverkoors, en eenen obsti- nalen marktmeester. De heer Zillesen. M. d. V.! Na de breede uiteenzetting der zaak door den heer Juta, acht ik het, wat mij betreft, niet noodig nog veel over de quaestie uit te wijdenzij is zoo van alle zijden bezien en besproken dat ik er niets nieuws aan zou weten toe te voegen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 3