n overlijden aan zijne betrekkingen moet worden uitgekeerd, indien het ongeluk buiten toedoen van den aannemer te wijten is aan de schuld of, zooals bet in de Rotterdarasche Verordening wordt uitgedrukt aan de grove schuld, groote onvoorzichtigheid of roeke loosheid van den werkman. Wij zijn van oordeel, dat de vergoeding niet licht op grond van roekeloosheid van den werkman behoort geweigerd te worden. Hij die dagelijks gevaarlijk werk te verrichten heeft begint het gevaar minder te lellen en wat van ieder ander, die nooit met ge vaarlek werk omgaat, roekeloos zou moeten genoemd worden, is dit niet voor den werkman, die uit den aard der zaak langzamerhand zorgeloos wordt voor het gevaar. Bovendien blijft het in dat geval niet minder waar, dat het gezin van den onvoorzichtigen werkman broodeloos overblijft. In zulke gevallen, waar het ongeluk uitsluitend aan de grove schuld van den werkman te wijten is, zouden wij de verplichting tot uitkeering der vergoeding facultatief willen stellen en de beslis sing overlaten aan Burg. en Weth. Mochten Burg, en Weth. in dergelijke gevallen tot de uitkeering besluiten, dan zou de vergoeding nooit ten laste van den aannemer mogen komen, tenzij de grove schuld van den werkman door beter toezicht van den aannemer had kunnen voorkomen worden. Kunnen wij ons op grond van bovenstaande beschouwingen niet vereenigen met de voordracht, waar het geldt de verzekering van werklieden, die bij aannemingen ten behoeve van de gemeente gebruikt worden, wij kunnen dit evenmin met dat gedeelte der voordracht, hetwelk, waar het ongelukken van werklieden, recht streeks in dienst der gemeente, betreft, eene uitbreiding der veror dening op de pensioenen van gemeente-ambtenaren voorstelt. De pensioenverordening moge bepalingen bevatten, omtrent de pensionneering van ambtenaren, die buiten hun schuld tijdens hun dienst voor hunne taak ongeschikt worden, de verzekering van werk lieden tegen invaliditeit en ongelukken is een onderwerp, dat een geheel speciaal karakter draagt en daarom in eene pensioenregeling, welke van meer algemeenen aard is, minder op hare plaats is. Er bestaat o. i. ook geen enkele reden, om de vergoeding wegens ongelukken, den werklieden in dienst der gemeente overkomen, op eene andere wjjze te regelen voor de werklieden, die in den regel niet in het pensioenlonds begrepen rechtstreeks in dienst van de gemeente zijn, dan voor hen, die door aannemers van ge meentewerken gebruikt worden. Eenmaal het beginsel aangenomen, dat de werklieden der aanne mers door de gemeente als hare eigene werklieden worden beschouwd, behoort ook ten aanzien van beide calegoriën dezelfde maatstaf van vergoeding te worden aangenomen. Terwijl wij ons met het door U voorgestelde bedrag der vergoe ding kunnen vereenigen, geven wij 0 op bovenstaande gronden in overweging Uwe voordracht in den door ons aangegeven zin te wijzigen. Mocht hiertegen bjj Uw College bezwaar bestaan en onze meening door den Raad niet worden gedeeld, dan zouden wij, ook met het oog op juridieke bezwaren tegen het eerste stelsel, verre de voor keur geven aan de regeling, welke door den Gemeenteraad te Rotter dam is vastgesteld. Wij hebben gemeend vooralsnog onze denkbeelden nog niet in eene bepaalde conclusie te moeten formuleeren, omdat wij er prijs op stellen daarover het oordeel van Uw College te vernemen, voor dat de gewisselde stukken aan den Gemeenteraad worden overgelgd. Mocht Uw College daartoe met onze Commissie vooraf in monde ling overleg willen treden, zoo verklaren wij ons daartoe gaarne bereid. De Commissie voor de Huishoude lijke Verordeningen. N°. 94. Leiden, 29 Februari 1892. Na overleg met de Commissie van Fabricage en een door den Gemeente-Architect ingesteld onderzoek hebben wij de eer U, naar aanleiding van het hiernevens gevoegd adres van Dr. H. A. Lorentz omtrent het doen rooien van de boomen op de Hooigracht, het vol gende mede te deelen. Niet kan worden ontkend dat de boomen op de Hooigracht inder daad te groot zijn in evenredigheid tot de breedte der straat. Zij zijn dicht bij de huizen geplaatst en benemen veel licht en lucht; zjj moeten, oin dit bezwaar zoo gering mogelijk te maken, zeer kort worden gehouden. Dit kort houden nu geeft aan de boomen iets on natuurlijks, daar het geheel in strijd is met de ontwikkeling en het karakter van iepenboomen. Ondanks deze gekunstelde vorm der kronen dragen echter de boomen veel bij tot de schoonheid van de Hooigracht en het komt ons voor dat allen, die geen last hebben van licht- en luchtbeneming door die boomen, ongaarne deze schaduwrijke laan in een zonnige straat met kleine boompjes zouden zien veranderen. Zelfs blijkt uit de bij het adres overgelegde verklaringen dat een 28-tal bewoners der Hooigracht de boomen wenschen te behouden, terwijl 35 bewoners het verzoek tot rooiing der boomen ondersteunen. Verder zij opgemerkt dat, wanneer de boomen nog goed verplaats baar waren, zij konden worden gebruikt om andere stadsdcelen te verfraaien; zij zouden dan kunnen dienen b. v. om de boomen aan den Nieuwen Rijn, die langzamerhand te oud worden, te vervangen en zoodoende de fraaiheid van dq?e gracht te behouden. Met de alhier ter onzer beschikking staande transportmiddelen ware echter zoodanige verplaatsing bezwaarlijk te ondernemen. In andere gemeenten heeft men speciale wagens door paarden getrokken waarmede de boomen staande worden vervoerd; hier geschiedt het met een mallejan en een aangebonden wagentje waarop de kluit rust, het geheel door een groot aantal mannen voortbewogen. Up grond van een en ander meenen wij, in overeenstemming met de Commissie van Fabricage, U niet in overweging te moeten geven tot de rooiing van zoovele groote boomen te besluiten. Inmiddels zoude aan de inderdaad niet gering te schatten bezwaren van adressant kunnen worden te gemoet gekomen, door de boomen om den anderen weg te nemen en door een jongen boom te ver vangen. Wanneer de overige groote boomen alsdan zoo oud zijn geworden dat rooiing noodig wordt, zijn de nieuwe geplante zoo groot geworden, dat het leelijkc aanzicht ontslaan tengevolge van eene geheel jonge beplanting, vermeden is. De oude boomen worden dan weder door nieuwe vervangen en zoo wordt een voor de plaatselijke omstandigheden goede toestand verkregen, een lommerrijke straat zonder al te veel hinder voor de bewoners. Intusschen zullen met het oog op het in het midden der Hooigracht gelegen riool die boomen niet verder van de huizen dan thans kunnen worden geplaatst. Eindelijk zij medegedeeld dat het najaar de meest geschikte tijd is om tot de rooiing der boomen over te gaan en dat de kosten voor den aanplant der jonge boomen vermoedelijk kunnen worden gevonden uit de opbrengst van den verkoop der oude boomen. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging te besluiten dat de boomen aan de Hooigracht om den anderen zullen worden ge rooid en worden vervangen door jonge boomen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. Geeft met verschuldigden eerbied te kennen: H. A. Lorentz, be woner van het perceel, Hooigracht n°. 48; dat het gedurende de zomermaanden wegens het dichte gebladerte der boomen op de Hooigracht in de aan de voorzijde van zijn huis gelegen vertrekken zoo donker is, dat niet zelden des avonds vóór 7 uur het gaslicht moet worden ontstoken en dat hij deze vertrekken zeker niet zou bewonen, indien hij daartoe niet door de inrichting van zijn huis werd genoodzaakt; dat niet alleen hem en zijn gezin het verblijf in zoo donkere kamers hoogst onaangenaam is, maar dat hij het zelfs voor zjjne jeugdige kinderen nadeelig acht; dat het jaarlijksche snoeien slechts tijdelijk eene geringe verbetering in den toestand brengt; dat afdoende verbetering naar zijne meening slechts verkregen kan worden, wanneer de boomen door jongere worden vervangen die verder van elkander staan en bovendien op grooteren afstand van de huizen, hetgeen wegens de aanzienlijke breedte der straat mogelijk is; dat hij, alvorens zich lot den Raad te wenden getracht heeft, de meening van de andere bewoners der Hooigracht aangaande deze zaak te vernemen; dat, blijkens de beide lijsten die hij de vrijheid neemt hierbij over te leggen, de raccsten dier bewoners voor zoover zij hun gevoelen uitspraken, hetzelfde wenschen als adressant; Redenen waarom hij den Raad verzoekt te besluiten dat de boomen op de Hooigracht zullen worden geveld en dat jonge boomen zullen worden geplant, op grooteren afstand van elkander en van de huizen dan de tegenwoordige. 't Welk doende, Leiden, 25 Januari 1892. H. A. LoREtiTZ. N®. 76. Leiden, 14 Maart 1892. Bjj de op heden gehouden openbare verpachting van het buffet der Gehoorzaal voor den tijd van vijf jaren en een maand, ingaande 1 April a. s„ is ingeschreven door: J. F. Wafelbakker, alhier voor 1500 'sjaars; A. Letsch, alhier voor 2000; J. H. Neuteboom, te Rotterdam voor 2830; C. J. Tasseron, alhier voor 3000 en B. M. Duyser, voor f 3150. Door A. Letsch was mede op het inschrijvingsbiljet vermeld dat voor eene tienjarige verpachting geboden werd 2500 per jaar. Vermits de geboden sommen ons niet voldoende voorkwamen hebben wij besloten de pacht niet te gunnen, zoodat tot eene nieuwe ver pachting zal moeten worden overgegaan. Intusschen is het ons gebleken dat het lage bedrag van inschrijving mede moet worden toegeschreven aan den korten pachttermijn, met het oog op de niet onbelangrijke kosten die verbonden zjjn aan de aanschaffing van een behoorlijken inventaris. Wij stellen daarom voor alsnog te besluiten dat de pachttermijn wordt gesteld op tien jaren ingaande 1 Mei 1892 en mitsdien zullende eindigen 30 April 1902. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Mdré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 2