35
Ik heb toen kennis genomen van het meer uitvoerig rapport van
den Stads-Architect, die de zaak in hoofdpunten en onderdeelen be
handelt. En ook nu moest ik verklaren, dat elk van die hoofdpnnten
voor mij een of meer raadsels bleef bevatten.
Ik heb mij toen ook hier op de leeskamer inzage verschaft van de
bijrekeningen, en daaruit heb ik een aantal cijfers bij elkaar gebracht,
waarvan ik echter geen gebruik zal maken, en wel, omdat ik elk
dier cijfers zoo onzeker en bcstrijdbaar acht en de gegevens voor mij,
hoewel ik wel eens meer rekeningen en bijrekeningen heb nagezien,
zoo duister bleven, dat ik het bediscussieeren dier hijrekeningen
hier in den Raad geheel vruchteloos acht. Ik heb mij dus over deze
zaak nog geen oordeel kunnen vormen, en dit geeft mij aanleiding
oin een voorstel te doen, dat de strekking zal hebben een nader
onderzoek naar de zaak te doen instellen.
Is mij dus over de meerdere uitgaven, over het overschrijden van
de begrooting van de Gehoorzaal, geen voldoende licht opgegaan uit
de overgelegde stukken, zoo moet ik verklaren, dat mij dat nog
minder is opgegaan over het voorstel van Burg. en Weth. en over de
wijze van dekking van het tekort.
l)e cijfers en redeneeringen daarin aangehaald heb ik niet be
grepen. Ik stel daarbij dadelijk op den voorgrond dat het zeer goed
mogelijk is, dat zulks een gevolg is van mijn kortstondig lidmaatschap
van deze Vergadering, zoodat de oudere leden wellicht die zaken
beter begrijpen. Deze zullen dan door tegen inijn voorstel te stem
men, mij, dunkt mij, te kennen willen geven: gij moet met dergelijke
zaken wachten totdat gij meer met de gemeentelijke administratie
bekend zijt. Doch het onverklaarbare feit dat er thans 251)00 te
veel blijkt uilgetrokken voor het hervernieuwingsfonds der Gasfabriek,
terwijl daarvan bij het opmaken der begrooting voor 1892 eenige
maanden geleden niets bleek, gevoegd bij het duistere in de bijreke
ningen voor de Gehoorzaal, brengt mij tot het doen van mijn voorstel,
een voorstel schijnbaar in strijd met het reeds uitgebrachte advies
van de Commissie van Financiën.
Die Commissie echter, meen ik, moet zich bij het uitbrengen van
een rapport beperken lot de financieele zijde van de quaestie, terwijl
ik de zaak meer in algemeenen zin, van alle zijden wensch te doen
onderzoeken.
Ik heb derhalve de eer voor te stellen: dat uit den Raad eene
Commissie van 3 leden wordi benoemd, die zich een of meer des
kundigen zal kunnen assumeeren om haar voor te lichten, en welke
Commissie tot taak zal hebben het voorstel van Burg. en Weth. in
zijn geheelen omvang te onderzoeken.
Het voorstel wordt ondersteund en maakt derhalve een onderwerp
van beraadslaging uit.
De Voorzitter. Ik moet den Raad er op attent maken, dat de
genen die het werk hebben uitgevoerd al dien tijd, zoolang ons
voorstel niet is aangenomen, moeten wachten op de betaling hunner
rekeningen.
Wie iets verkeerds moge gedaan hebben, de aannemers en de
leveranciers van de werken zeker niet. En die zullen er nu in
de eerste plaats onder lijden. De Raad moet nu zelf beslissen of dit
bezwaar al dan niet overwegend is.
De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik kan mij met het voorstel van
den heer Siegenbeek van Heukelom wel vereenigen, terwijl ik mij
gelukkig acht dat het nader onderzoek valt builen den werkkring
van de Commissie van Fabricage. Dat is ook een reden waarom ik
het voorstel zoo gaarne steun.
Ik zal ook niet in becijferingen treden, maar wel wil ik verklaren
dat het mij zeer is opgevallen dat de verwarming van eene zaal als
deze, welke werd geraamd te zullen kosten f 14000, ten slotte
komt te staan op 21000, en dit alles zonder toestemming van den
Raad, evenals het geval is met andere posten welke overschreden
zijn. Ik weet zeer goed dat elk menschelijk werk onvolmaakt is, en
daarom komt in den regel een aangenomen werk iets hooger dan
waarvoor het geraamd was. Maar dat een gebouw 24000 meer
kost dan de raming; dit M. d. V.! noem ik met alle bescheidenheid
ongehoord.
Zoo berust de verdediging van den stads-archilect op zulke zwakke
gronden, dat ik ze niet gaarne voor mijne rekening durf nemen.
En daarom zal ik gaarne de motie van den heer Siegenbeek van
Heukelom ondersteunen, om die zaak nog eens ernstig te doen on
derzoeken.
De Voorzitter. Ik moet den heer Van Hoeken er toch op altent
maken, dat, al zegt hij niet in zoo'n Commissie zitting te behoeven
te nemen, de ondervinding toch heden al weer bewezen heeft, dat
evenals alle leden van den Raad aan een benoeming tot lid van
zoo'n Commissie bloot staat.
De heer Van Hoeken. Maar 't staat mij toch vrij voor zoo'n be
noeming te bedanken.
De Voorzitter. Ik neem de motie niet over in het belang van
den aannemer en de leveranciers. Het is een onderzoek, dal zéér
lang kan duren. Ik weet niet wanneer de heer Van der Breggen
heeft voorgesteld om een onderzoek in te stellen naar den toestand
van de Spanjaardsbrugik meen, dat 't nog in het vorige jaar was,
en dit onderzoek is nog niet afgeloopen. En het onderzoek van
deze zaak zal hoogstwaarschijnlijk nog veel langer duren.
Tegen liet onderzoek zelf heb ik geen bezwaar.
De beraadslagingen worden alsnu gesloten.
De motie van den heer Siegenbeek van Heukelom, om eene Com
missie te benoemen om de zaak nader te onderzoeken, wordt thans
in stemming gebracht en aangenomen met 19 tegen 2 stemmen.
Tegen stemden de heeren: Hasselbach en Cock.
De Voorzitter. Wenscht de Raad de leden van deze Commissie
dadelijk te benoemen.
Verschillende stemmen. Ja, ja!
Er wordt alsnu besloten dadelijk tot de benoeming van de leden
over te gaan.
De Voorzitter. Mag ik de leden, die in het begin dezer zitting
met mij het stembureau hebben uitgemaakt, verzoeken daarin nog
maals zitting te nemen.
Tot eerste lid van de Commissie wordt nu benoemd de lieer Sie
genbeek van Heukelom met 11 stemmen. Verder verkregen nog de
heeren: Van Hoeken en De Sturler elk 3, Hasselbach 2 en Dekhuyzen
en Foekema Andreae elk 1 slem.
De Voorzitter. Is de heer Siegenbeek van Heukelom bereid de
benoeming aan te nemen?
De heer Siegenbeek van Heukelom. Jawel, M. d. V.!
Voor een tweede lid worden nu uitgebracht op de heeren Van
Hoeken 8, Zaaijer 6, De Sturler 4, Fockeina Andreae 2 en Hassel
bach één stem.
Daar niemand de volstrekte meerderheid heeft verkregen, moet er
een tweede vrjje stemming plaats hebben.
Alsnu worden verkregen door de heeren: Van Hoeken 7, Zaaijer
8, Foekema Andreae 2 stemmen, terwijl één stem werd uitgebracht
op de heeren De Sturler, Van der Breggen, Cock en Hasselbach.
Daar niemand de volstrekte meerderheid heeft behaald, moet er
een herstemming plaats hebben tusschen de heeren Zaaijer en Van
Hoeken.
Benoemd werd alsnu de heer Zaaijer met 11 stemmen; op den
heer Van Hoeken waren 10 stemmen uitgebracht.
De Voorzitter, Aan den heer Zaaijer zal van zijne benoeming
worden kennis gegeven.
Tot derde lid van de Commissie wordt daarna benoemd de heer:
Van Ilóëken met 13 stemmen. Op de heeren Was waren 4. Fockeina
Andreae 2 stemmen, en Hasselbach en Cock elk één stem uitgebracht.
De heer Van Hoeken verklaart zich bereid de benoeming aan te
nemen.
XI. Idem tot het verleenen van eene gratificatie voor diensten
door het garnizoen bewezen, bij gelegenheid van het bezoek van
H.H. Majesteiten aan de gemeente.
(Zie Ing. St. n'. 58.)
De heer Du Rieu. M. d. V.! Mag ik u even vragen of zulk soort
van diensten als in dit voorstel bedoeld worden, niet voldoende
worden beloond uit 's lands middelen. Ligt het wel op den weg
van gemeenten om dergelijke diensten te heloonen?
De Voorzitter. Ik geloof dat dit uilsluitend op den weg der ge
meenten ligt. Wanneer in buitengewone omstandigheden een ge
deelte van het garnizoen wordt aangevraagd tot het doen van politie
diensten, dan ligt het voor de hand dat de daaraan verbonden
kosten door de gemeente worden gedragen. Speciale kosten zijn nu
aan de hulp van het garnizoen niet verbonden geweest, maar Burg.
en Weth. achten het billijk dat aan de militairen die de politie
hebben bijgestaan, eenige belooning worde gegeven als erkenning
voor de bewezen goede diensten. Het is bij zulk een vereerend be
zoek als waarin onze gemeente zich mocht verhengen, toch veel
waard dat de orde overal behoorlijk wordt bewaard en gehandhaafd.
De heer Du Rieu. M. d. V.! Dit laatste ben ik geheel met u
eens. Ik begrijp zeer goed dat wanneer aan de hulp van militairen
extra kosten zijn verhonden, deze moeten worden voldaan, zooals ik
mij herinner uit mijn studententijd met serenades en maskerades,
maar bij het bezoek onzer Koningin meende ik dat het van zelf
sprak, dat de extra diensten door het garnizoen bewezen door het
Rijk werden beloond, niet door de gemeente. Het was echier alleen
eene vraag om inlichting.
De Voorzitter. Extra kosten zijn niet gemaakt; het is hier niet
de quaestie om aan de aangewezen militairen eene extra betaling te
geven: dit zou het Rijk aangaan; maar eenvoudig om aan de
personen die dien dag in dienst der gemeente zijn geweest eene
extra belooning voor de bewezen diensten te geven.
De heer Du Rieu. Ik dank U, M. d. V., voor de gegeven inlich
tingen.
Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
XII. Bezwaarschriften tegen het kohier der Plaatselijke Directe
Belasting, dienst 1891.
(Zie Ing. St. n°. 38.)
Daar eenige leden wenschen het woord te voeren over enkele
reclamatiën, wordt de openbare vergadering gesloten en veranderd in
eene met gesloten deuren.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Muré.