I 8 De heer Van Hoeken. Dat doe ik wel, M. d. V.! maar ik mag hier toch mijn beginsel wel uiteenzetten, wel zeggen dat het beginsel van het Uagelijksch Bestuur, omtrent de door mij ter sprake gebrachte zaak niet inijn beginsel is. Dit neemt niet weg dat ik noch u noch den anderen leden het recht betwist om een ander gevoelen dan ik hieromtrent te zgn toegedaan; ik laat voor ieders eigen rekening hoe hij daarover denken wil. De Voorzitter. Als u herleest wat u hier gezegd hebt, zult u ook zien dat daarin weinig eerbied doorstraalt voor de gevoelens van andersdenkenden dan u. Thans moet in behandeling komen «Belooning en vergoeding voor winstderving van den pachter" met art. 7, hetwelk tot dit punt is aangehouden. Doch aangezien wij met de vaststelling der voorwaar den heden niet zullen gereed komen, stel ik voor om de verdere behandeling te verdagen tot eene volgende Vergadering. Dienovereenkomstig wordt besloten. De heer Was, Bij de behandeling van punt 2 der agenda, heb ik verzuimd aan Burg. cn Weth. te verzoeken de zaak van den verkoop van deti grond aan de Pieterskerkgracht te doen onderzoeken. Burg. en Weth. zullen zeker geen bezwaar hebben om naar de rechtsgeldig heid van dien verkoop, voor zoover daarbij de rechten der gemeente kunnen geschonden zijn, een onderzoek in te stellen? De Voorzitter. Ik ben gaarne bereid die zaak te doen onder zoeken. Niemand meer het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gerroeoers Mure. V

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 8