121 De heer Was. Ik acht in 't algemeen de gegadigden zoo onnoozel niet, dat zij zieh door die redeneering zouden laten afschrikken. Een maximum bedrag van 25 is echter te weinig. Ik stel bijv. eens, dat de pachter een gezelschap geheel in den steek laat en zoo iets behoort niet tol de onmogelijkheden en nu vraag ik of f 25 dan evenredig is aan het misdrijf? De gegadigden weten bovendien, dat zij te doen hebben met het College van Burg. en Weth. van Leiden, en dat men dus de boete bepalingen niet onbillijk zal toepassen. Daarom ook vind ik 100 eer te laag dan te hoog. De Voorzitter. U noemt een zeer sterk geval. Maar in art. 16 staat: »dat de pachters het recht hebben de pacht te doen ontbinden, wanneer de pachter nalatig mocht zijn in de nakoming van eerie of meerdere van zijne verplichtingen Dat is het recht van ontbinding. Als hij 't nu zoo slecht maakt, dan ontbinden wij hel contract en zetten hem er uit. De heer Was. Daar gaat men zoo gauw niet toe over. Ik herinner mij, dat ook onder den vorigen pachter iets gebeurd is, dat, als men de boete had willen toepassen, een bedrag van f 100 veel te weinig zou zijn geweest. Het was bij gelegenheid van de onthulling van het standbeeld van Vauder-Werff, toen er slechts twee bedienden waren voor 400 a 500 bezoekers, en toen er een onbeschrijflijke verwarring geheerscht heeft. De Voorzitter. Ik zou denken dat in zulk een geval eene boete van f 25 voldoende was; de boete zou in elk geval veel hooger zijn dan hij zou hebben te betalen voor meer bedienend personeel en de schade welke hij zich zeiven toebrengt door slechte bediening van het publiek Uit zijn nadeeleu die zwaarder wegen dan eene boete. Stelt de heer Was voor om de boete te bepalen op f 100. De heer Was. Ja, M. d. V.! Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Als sub-amendement stel ik voor om de boete te bepalen op 25. Het amendement van den heer Was wordt in stemming gebracht en met 12 tegen 8 stemmen verworpen. Voor stemden de lieeren: Van Heukelem, Zaaijer, Was Driessen, Zaalberg. De Sturler, Kaiser en De Goeje. Het sub-amendement van den heer Fockema Andreae wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Art. 17 wordt alsnu gewijzigd zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Beraadslaging over art, 18. De heer Was. M d. V.In het 2e lid van dit artikel lezen wij: •Bij overlijden of faillissement of kennelijk onvermogen van een of van beide borgen, hebben de verpachters het recht het stellen van een of twee nieuwe borgen, ter hunner beoordeeling, te vorderen." Ik zou daarvoor willen lezen: »zijn de pachters verplicht een of twee nieuwe borgen te stellen" enz,, omdat de mogelijkheid niet mag bestaan dat de waarborgen voor de gemeente vervallen. De Voorzitter. Ik geloof niet dat tegen deze wijziging eenig bezwaar bestaat. De wijziging wordt bij acclamatie goedgekeurd en het artikel daarop eveneens zonder stemming goedgekeurd. Beraadslaging over art. 19. De heer Fockema Andreae. M. d. V.Als amendement op de 2de alinea van art. 19 heb ik de eer voor te stellen, deze alinea aldus te lezen: »l)e Gemeenteraad behoudt zich hel recht voor om uiterlijk 14 dagen na de opening van de inschrijvingsbilletten, na behoorlijke kennisgeving aan de inschrijvers, tot verpachting bij opbod en afslag over te gaan." enz Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Uerhuïzen. M. d. V.! Mag ik een analoog amendement indienen? Ik stel voor om de tweede alinea van art. 19 aldus te lezen: «Burg en Weth. zullen na de opening van de inschrijvings billetten tol opbod en afslag overgaan. Ue Raad beslist aan wien de pacht zal gegund worden, aan den hoogsten inschrijver, den hoogst biedende of den eerstmijnende, of wel dat eene nieuwe verpachting zal plaats hebben." Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer Fockema Andreae, ontvangt het woord tot toelichting van zijn amendement en zegt: M. d. V.! Mijne bedoeling met het amendement is geweest hoofd zakelijk eene verduidelijking van hel artikel Zooals hier staat: »Ue verpachters" enz. is het niet duidelijk of daaronder de Raad of wel het Dagelijksch Bestuur wordt verstaan. Nu komt het mij wenschelijk voor dat de Raad in deze de beslissing heeft. Tot tijdverlies kan dit niet leiden, wa .l het zal toch wel in elk geval aan het Dagelijksch Bestuur onmogelijk zijn terstond te be slissen of eene inschrijving voldoende is en of er dus tot opbod of afslag moet worden overgegaan. Waar hiermede dus noodzakelijk eenige tijd moet verloopen, schijnt het mij het meest rationeel dal in zulk eene gewichtige zaak de Raad beslisse. Ik kan mij wel is waar niet gemakkelijk voorstellen dat de Raad zoude afwijken van het advies van het Dagelijksch Bestuur in dit opzicht, hetwelk natuurlijk op goede gronden zal rusten. Maar hel zou kunnen zijn dat er verschil van opvatting bestond tusschcn het Dagelijksch Bestuur en den Raad, en in dat geval zou hel van belang zijn dat de quaestie in den Raad werd besproken en de Raad ten slotte beslist. De heer Dekhuyzen ontvangt het woord tot toelichting van zijn amendement, en zegt: M. d. V.! In de eerste plaats wensch ik mij aan te sluiten aan de woorden van den vorigen spreker en uitdruk kelijk voorop te' stellen dat in mijn amendement geen bewijs van wantrouwen in het Dagelijksch Bestuur gelegen is. Ik zou de open bare inschrijving, opbod en afslag door Burg. en Weth. wenschen te laten houden, als zijnde een zaak van uitvoering. De keuze van den pachter, de gunning zoude ik, wegens de groote moeielijkheid en de verantwoordelijkheid, aan een talrijker College, aan den Raad wen schen op te dragen. De reden waarom ik de eerste zinsnede van mijn amendement heb ingediend ligt in de formuleering van de tweede alinea van dit art, waarbij de verpachters zich het recht voorbehou den om al dan niet lol opbod en afslag over te gaan. Ik zou wen schen dat zulks in ieder geval zal geschieden. Ik geloof dat de sollicitanten naar de pacht daarin alsdan wellicht een waarborg zullen zien, dat wanneer zij niet direct hoog genoeg hebben ingeschreven, zij de kans nog over hebben om bij opbod of afslag in aanmerking te komen Zij weten allen waaraan zij zich te houden hebben en dat zij bovendien alle in hetzelfde geval verkeeren, dezelfde kans hebben. Bij aanneming van het amendement hebben wij drie gegadigden uil wie wij kunnen kiezen De hoogste inschrijver, de hoogste bie der, de eerstmijnende en, vindt de Raad hen geen van drieën ge schikt, welnu dan kan tot een nieuwe verpachting worden besloten. Ue Voorzitter. Is 't uw bedoeling: »Het recht van al of niet te gunnen" U wilt dus een keus laten doen uit de drie gegadigden, die 't meest bieden, nl. die het hoogst inschrijft en die de hoogste sommen bieden bij opbod en sfslag. Is 't zoo niet? Ue heer Dekhuyzen. Of er komt een nieuwe inschrijving, als wij niet gunnen. En nu zou 't een pleonasme wezen 't nog eens te be palen De heer Was. Wanneer ik moet kiezen tusschen het stelsel van Burg. en Weth. en dat van den heer Dekhuyzen, dan kies ik 't eerste, want het gevolg van de regeling van den heer Dekhuyzen zal wezen, dat de eerste inschrijving een wassen neus wordt; de gegadigden zullen dan bijv. voor 20 inschrijven, alleen om mede te kunnen doen aan het opbod en den afslag. Bij hel stelsel van Burg. en Weth. weten zij echter niet of er na de inschrijving nog opbod en afslag zullen plaats hebben en de inschrijvingen zullen dus serieus zijn. Ik zou dus meenen, dat volgens het stelsel Dekhuyzen een groot voordeel voor"de gemeente verloren zeu kunnen gaan. Met het voorstel van Burg. en Weth. ben ik ook niet zeer inge nomen; ik vind hel een hinken op twee gedachten. Mij dunkt, het een of andere moet vastgesteld worden, óf inschrijving óf opbod en afslag, niet beide te gelijk. Men is dan altijd zeker van eene serieuse inschrijving of van een ernstig bod. Beantwoordt de uitslag niet aan de verwachting van den Raad of van Burg. en Weth. dan kan tot eene nieuwe verpach ting worden overgegaan. Ue Voorzitter. Volgens het systeem van Burg. en Weth. behoudt men zich het recht voor, om een herverpachting uit te schrijven. Met de »verpachlers" bedoelen wij Burg. en Weth.; het is eene quaestie van uitvoering, welke bij Burg. en Weth. thuis behoort. Er is tegen het stelsel van den heer Fockema Andreae een ander bezwaar. Als de Raad zal beslissen of er opbod en afslag zal zijn, dan worden natuurlijk de biljetten publiek of wij zouden art. 44 van de Gemeentewet moeten overschrijden; het geheim der inschrij vingen is dan verraden; maar als Burg. en Weth. dat te bepalen hebben, dan behoeft dat niet; bovendien, volgens art. 179. letter a, van de Gemeentewei behoort de zaak Burg. en Weth. thuis. Ik geloof daarom, dat het systeem van den heer Fockema Andreae verkeerd en niet in het belang van de gemeente is. Het komt ten slotte neer op de quaestie of de persoon die het bod gedaan heeft, geschikt geacht wordt voor pachter. Als de heer Fockema Andreae nu denkt dat de Raad niet licht zal afwijken van het advies van Burg. en Weth., dan is er nog minder reden om in zijn geest te handelen. Hel Dagelijksch Bestuur moet informaties naar de gegadigden inwinnen, en heeft daarvoor natuurlijk middelen te zijner beschikking die de leden van den Raad missen. Ofschoon ik, wat mijne persoon lijke neiging betreft, de keuze liever aan den Raad zou overlaten omdat dan ook op dezen de verantwoordelijkheid zou drukken wanneer de keus minder gelukkig bleek, acht ik dit verkeerd. De loop der zaken zou dan zijn, dat wij eerst de verpachting moeten uitschrijven; dan de inschrijvingen aan den Raad mededeelendan behoudt die zich het recht voor om binnen 14 dagen opbod en afslag te doen plaats hebben; en dan moet er natuurlijk nog eenige tijd verloopen eer wij tot de uilvoering kunnen overgaan. Men ziet dus welk een tijdverlies er mee gemoeid zou'zijn. De heer Dekhuyzen. M. d V.! Mag ik den heer Was nog even antwoorden. Ik geloof, dat zijn bezwaar werkelijk zoo groot niet is, nl. wat betreft, dat de menschen zullen zeggen, dat de inschrijving een wassen neus is. Daarmee kunnen de inschrijvers alleen zieh zelf schaden, want de Raad behoudt zich het recht voor om toch den hoogsten inschrijver te nemen; en wanneer de laagste inschrijver bij opbod of bij afslag de hoogste werd, dan zou men hem waarschijnlijk toch niet nemen. Nu moeten Burg. en Weth. hierin plotseling een besluit nemen, en dat is een verantwoordelijkheid, waarvoor zij zich misschien zelf niet gaarne zouden willen gesteld zien. Volgens inijn systeem krijgen wij drie personen, waaruit wij dan gemakkelijk eene keuze kunnen doen. De Voorzitter Ik moet den heer Dekhuyzen opmerken dal wij meermalen voor een dergelijke verantwoordelijkheid hebben gestaan, en nooit hebben wij eenig overwegend bezwaar daarvan ondervonden. Ue heer Was. Wanneer de heer Dekhuyzen die bezwaren voor het Dagelijksch Bestuur wil wegnemen, dan doet hij beter met mijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 5