Nu is, dit jaar, het weer niet ongunstig geweest, maar ik vraag mij af voor welk tekort de Commissie ons gesteld zou hebben als het weer wel slecht was geweest? Het zal daarom voorzichtiger voor de toekomst zijn dit subsidie niet te verleenen. gevierd is geworden. Er kunnen zich omstandigheden van weer en wind voordoen, die' een dergelijk feest doen mislukken en een tekort veroorzaken; maar bij het laatste feest is dat het geval niet geweest. Het heeft zich in een druk bezoek mogen verheugen; ook ik ben er heen geweest en ik heb een langen lijd moeten wachten, aleer ik tóegang kon krijgen; in lange jaren heb ik den tuin van Zomerzorg zoo vol niet gezien. Bovendien vind ik, dat het verlammend werkt wanneer men op de gemeentekas gaat steunen, en daarom ben ik, met 't oog op de toe komst, tegen het verleenen van dit subsidie. Ik geloof, dat de Commissie wijs zou doen bij de inning van de contribulie voor het volgend jaar een beroep te doen op de leden, om vrijwillig wat meer te betalen, en ik meen, dat deze goede en zeer verdienstelijke Vereeniging op deze wijze beter geholpen zou zijn. De heer Juta. M. d. V.! Ik hoop natuurlijk dat de Raad dit voor stel zal aannemen. Maar ik kan toch niet ontkennen, dat 'l mij ge noegen heeft gedaan, dat er stemmen zijn opgegaan tegen de toe kenning van dit subsidie, want de 3 Oclober-vereeniging heeft m. i. wel verdiend, dat er eens eene ernstige waarschuwing tegen haar gericht werd; zij zal er nu een volgend jaar voor moeten zorgen, oin wat meer de tering naar de nering te zetten, want kwam zij het volgend jaar weer tot den Raad met een dergelijk verzoek, dan zou ik er mijn stem niet aan kunnen geven. Wij staan nu voor een fait accompli. Wij hebben te doen met eene commissie, welke zich veel moeite voor een goed doel heeft gegeven, haar streven en werkzaamheid verdienen voorzeker aller waardecring; zij staat nu echter voor een tekort. Waardoor is dat tekort ontstaan? Hoofdzakelijk door uitdeelingen van levensmiddelen, enz. aan hulpbehoevende stadgenooten. Om die reden vind ik 't voldoende gemotiveerd om althans nu, voor dit jaar, het gevraagd subsidie toe te staan. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Ik zal geen oppositie voeren tegen deze bij uitstek Leidsche commissie, maar ik zou haar toch wel in overweging willen geven hare uitgaven naar hare inkomsten te regelen. Het gaal niet aan, als men te veel heeft uitgegeven, daarvoor de gemeentekas maar aan te spreken. Ik ontken niet, dat dergelijke commissien met groote moeilijkheden te kampen hebben, maar ik zou de commissie in overweging willen geven het tekort op een volgend jaar over te brengen en dan daarnaar hare uitgaven te regelen. Ik zal tegen dit voorstel stemmen. De heer Drucker. M. d. V.Ik wenschte alleen te vragen of 't niet mogelijk zou zijn om aan het bezwaar van de Commissie van Financiën tegemoet te komen? Die Commissie zegt in haar rapport: «Ons bezwaar zou moeten wijken, wanneer inderdaad kon worden aangetoond, dat de Raad vroeger, zij het ook in zedelijken zin, eene belofte heeft gedaan." Wanneer nu werkelijk aan die Commissie min of meer een belofte gedaan is, dan zou ik minder bezwaar hebben tegen de inwilliging van dit verzoek; in het omgekeerde geval ben ik er legen. Kunt u, M. d. V., mij nu een definitief antwoord er op geven of wij eene zedelijke verbintenis tegenover deze Vereeniging hebben aan gegaan? Uit de geraadpleegde stukken is dit echter aan de Commissie van Financiën niet kunnen bljjken, en ook ik heb van eene zoodanige belofte nergens iets kunnen vinden. In het adres van de 3-October»vereeniging wordt op vrij bepaalden toon te kennen gegeven, dal de Gemeenteraad gezegd heeft: »wij zullen 't wel dekken als er een tekort is." Wij zijn toen naar deze belofte gaan zoeken, maar 't zoeken in die offi- cieele stukken is zoo gemakkelijk niet, vooral daar men in den bladwijzer niet altijd vindt wat men er in wil naslaan. Tol nu toe is echter aan de Commissie van Financiën nog niets van eene zoodanige belofte gebleken, en op dien grond kan de Commissie zich nog niet met dit voorstel vereenigen. De Voorzitter. Indien mijn geheugen mij niet bedriegt, heb ik reden mij te verbazen over het advies, dat de heer Van Reenen ons gegeven heeft. In het jaar 1886 heeft die spreker eene uitvoerige mededeeüng gedaan omtrent den afloop van het eerste 3-Octoberfeest, waarin hij o a. meldde, dat er niet alleen geen tekort, maar een batig saldo van f 300 was overgehouden, zoodat het Bestuur der Ver eeniging voor dat jaar geene behoefte had aan de 400, die voor de feesten op de Begrooting waren uitgetrokken en dus meende er voor te moeten bedanken, hetgeen het dan ook deed, in het ver trouwen dat indien later de afloop eens minder gunstig was, de Raad dan ook wel geneigd zou zijn de bjjdrage eeuigszins te verhoogen. De heer Van Reenen sprak toen het volgende»Toch zou ik willen, dat deze post voor vermakelijkheden op de begrooting gehandhaafd werd. In de zomer wordt namelijk ons feestprogramma opgemaakt, en nu weet men dat een schoone 3 Octoberdag tot de zeldzaamheden behoort, zoodat het een volgend jaar zou kunnen gebeuren dal wij de feestvierenden, die na het feest in de open lucht hebben gevierd, onder dak zouden moéten brengen, hetgeen de onkosten zeer zoude vermeerderen; wanneer het dan moest blijken dal onze baten niet toereikend waren, zouden wij bij den Raad subsidie komen vragen, dat, geloof ik, dan wel zou worden toegestaan". Ik meen dus wel het recht te hebben mij te verwonderen over het advies dat wij nu van den heer Van Reenen hebben gehoord. Niemand heeft toen op de zooeven geciteerde woorden van den heer Van Reenen geantwoord: en de Raad, die toen heeft goedge vonden dal het subsidie van/400 niet werd uitgekeerd, heeft daarmede, naar het mij voorkomt, het vertrouwen, toen door dien spreker geuit, dat de Raad bij minder gunsligen afloop wel zou willen helpen, waar tegen niemand zich verzette of eenige reserve maakte, stilzwijgend beaamd. En daarom vind ik dat de Raad wel degelijk eene moreele verplichting op zich heeft genomen. De heer Juta heeft er al op gewezen, wat de oorzaak van hel thans ontstane tekort Is, nl. de nitdeeling van haring, brood, bier en tabak aan een grooter aantal hulpbehoevenden dan het vorig jaar. Het was voor de Commissie bijna onmogelijk om den stroom te sluiten nadat eenmaal de gewone oproeping had plaats gehad, zonder dat er eenige reden bestond om dien grooten toevloed te vermoeden. Na de nu opgedane ondervinding, kan de Commissie voor het vol gend jaar vooraf eene grens voor hare uitdeeling stellen en bepalen, dal zij niet meer zal bedeclen dan een zeker aantal personen; dat zal wel niet aangenaam zijn voor hen die dan niets krijgen, maar dan kan vooraf eene berekening worden gemaakt, Dit jaar echter, kon men (zooals ik zeide) den stroom niet stuiten en de heer Van Reenen, die eenmaal een ijverig lid van deze Commissie is geweest, weet dat nog beter dan ik. Bovendien geldt het feest een voor Leiden zoo belangrijk his torisch feit, dat ik 'i niet zou afkeuren indien ook de gemeente er iets meer aan deed; maar ik kan dan ook zeer goed meegaan met hetgeen de heer Juta gezegd heeft, nl. dat de Commissie er voortaan op rekenen moet niet meer dan het op de Begrooting uitgetrokken subsidie te zullen ontvangen. Zij is dan voor het vervolg gewaar schuwd. Maar nu w(j werkelijk voor de ongunstige omstandigheden staan, waarin de Raad stilzwijgend beloofd heeft te zullen helpen, nu moet hij m. i. zijne belofte ook gestand doen. Op die gronden zou 't mij leed doen, indien men de Com missie thans in den steek liet; als zij het volgende jaar met een tekort op de rekening moet beginnen, dan drukt dat natuurlijk ook op de feesten van 3 October 1892. Een zuivere Begrooting kan de Commissie nooit maken, want hare ontvangsten hangen voor een groot deel van het weer af, en zulk een mooie dag als in 1886 hebben wij na dien tijd niet meer gehad; toen ook waren door het fraaie weer vele menscben van buiten gekomen, terwijl het daaren boven een nieuwtje was. Deze redenen zijn dus, mijns inziens, voldoende om het voorstel aan te nemen. De heer Van Reenen. De eerste October-vereeniging, M. d. V., waarvan ik lid was, heeft geen subsidie van de gemeente gehad, ofschoon er f 400 op de Begrooting voor was uitgetrokken. De tegenwoordige October-vereeniging heeft vele inkomsten; de Ameri kanen, die hier over zijn geweest, zjjn er ook lid van geworden, en er komt een groote bijdrage uit Amerika. Van jaar lot jaar toch komen zich meer menscben voor bedeeling van brood, bier en tabak aanmelden; het schaamtegevoel gaat weg, en men vindt er niets meer in, van de bedeeling te ontvangen. Verder ben ik T met u eens, M. d. V., dal er geen feest in Leiden is, dat waardiger gevierd moet worden dan dit. En het geld, dat de Commissie te kort komt, zal toch wel in de kas komen. Geeft men het gevraagd subsidie nu, dan ben ik bang, dat wij ieder jaar voor een dergelijk verzoek geplaatst zullen worden. De Voorzitter. Maar dan hangt 't van ons af of wij dat subsidie willen geven. Mijne bewering over de moreele verplichting heeft u nog niet weerlegd. Vroeger woonde ik de vergaderingen van de 3-üctober-commissie wel eens bij, en ik was toevallig ook tegen woordig toen er gesproken werd over het hatig slot van f 300 en de vraag werd behandeld of men al of niet zou bedanken voor het subsidie van f 400, dat men voor dat jaar niet noodig had. Toen is besloten en daartoe strekte mijn advies ook om voor 1886 voor het subsidie, dat uitgetrokken was, te bedanken, en daarbij het vertrouwen uit te spreken, dat de Raad, waar de Commissie het be wijs gaf van geen misbruik te willen maken van 's Raads welwillend heid, ook geneigd zou zijn een hooger subsidie te geven indien de omstandigheden eens minder gunstig mochten zijn. U is toen zelf de tolk van dat denkbeeld in den Raad geweest, en niemand heeft er toen een woord tegen gesproken, zoodat ik geloof, dat de ver eeniging het recht had aan te nemen, dat men 't daarmee eens was. Hiermee was natuurlijk niet uitgemaakt, dat men zooveel mocht uit geven als men wilde, om dan om dekking van de tekorten bij den Gemeenteraad te komen; maar dat is ook niet geschied. De som die nu wordt gevraagd is nog belangrijk lager dan die waarvoor in 1886 is bedankt. Deze bedroeg f 400; thans wordt een surplus van 250 gevraagd, dus nog f 150 minder. De heer Siegenbeek van Heukelom. M. d. V.! De Commissie van Financiën heeft verklaard, dat 't haar niet gebleken is, dat de gelden geheel besteed zijn voor uitdeeling van bier, brood en tabak aan de minvermogenden. Tegen de conclusie, welke in deze verklaring gelegen is, moet ik opkomen. Juist wanneer de dekking van het tekort, dat men ons aanvraagt, dienen moet voor onkosten voor brood, bier en tabak, (dus tengevolge van uitdeeling van levensmiddelen), dan moet ik er mij tegen verklaren Ik ben een andere mcening toegedaan, en ik zou 't gevaarlijk achten het subsidie aan de vereeniging, op dien grond te verleenen. Wij doen dan een eersten stap op een gevaar lijken weg, en jaarlijks zouden de aanvragen op die manier grooter kunnen worden. Staat men het subsidie niet toe, dan zal de commissie in de nood zakelijkheid verkeeren van zich in hare uitgaven te beperken. De heer Drucker. M. d V.! Die verklaring staat niet in ons advies te lezen. Nu ik toch het woord heb, wensch ik tevens op te merken, dat het slot van ons advies gebleken is juist te zijn, nl. dat het niet gebleken is, dat de Raad eene zedelijke verplichting op zich heeft genomen. De heer Van Reenen. M. d. V.! Dit feest is onder de meest gunstige omstandigheden gevierd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 2