102
Stelt men de zaak uit, ik herhaal het, het is weggeworpen tijd en
geld, omdat de uitgaaf toch uit den een of anderen post der begroo
ting moet gekweten worden. Ik schijn den heer Van Lidth de Jeude
niet goed te hebben begrepen; hij heeft gevraagd of op de begrooting voor
189-4 een post voorkomt voor huur van hel huis; ik denk dat dit wel
het geval zal zijn, maar zeker weet ik het op het oogenblik niet.
De heer Van Hoeken. M. d. V.! Het komt "mij voor niet wen-
schelijk te zijn de reparatie van het huis tot hel volgende jaar uit
te stellen, maar een uitstel van 14 dagen kan dunkt mij toch geen
bezwaar geven. Dan wordt intussehen de zaak in handen gesteld
van de Commissie van Financiën en krijgen wij van die Commissie
een advies.
De Voorzitter. Ik moet den heer Van Hoeken er opmerkzaam op
maken, dat er op dit oogenblik niets in handen van de Commissie
van Financiën te stellen is. Wij hebben den Raad een uitgaaf voor
gesteld tot het doen van herstellingen. Wordt dit voorstel aangeno
men, dan zal te zijner tijd een nader voorstel worden ingediend tot
verhooging van het betrokken artikel op de begrooting, en eerst dit
nader voorstel wordt gesteld in handen van de Commissie van
Financiën.
De heer Van Hoeken. Ik geef u volkomen toe dat dit de regel
matige weg is, maar ik meen mij toch te herinneren dat bij de wij
ziging van de Verordening betreffende de Commissie van Financiën
bepaald is, dat de Raad enkele zaken speciaal lot onderzoek aan die
Commissie kon opdragen.
De Voorzitter. Daarin hebt u gelijk; maar juist dat gedeelte wat
de Raad ter onderzoek aan de Commissie van Financiën kan opdra
gen, is niet dat gedeelte wat wij thans voorstellen aan te nemen.
De taak van de Commissie begint eerst wanneer een voorstel inkomt
tot regularisatie van de uitgaaf.
De heer Fockema Andreae. M. d. V,Ik begin met uwe laatste
opmerking. Het is waar dat het voorstel feitelijk in overeenstem
ming is inel de Verordening op de Commissie van Financiën; maar
juist omdat dit zoo is, heeft het Dagclijksch Bestuur, volgens uwe
interpretatie, het steeds in handen [om alle adviezen van de Commissie
van Financiën over eene suppletoire Begrooting volkomen illusoir te
te maken. Wanneer slechts de uitgaaf in principe door den Raad is
gevoteerd, dan wordt later eenvoudig een post verhoogd, ingevolge
een eenmaal genomen Raadsbesluit, en de Commissie van Financiën
zal, al ziet zij in de dekking der uitgave ook bezwaar, niet kunnen
adviseeren daarop terug te komen. De leer is bedenkelijk en zal
voor mij eene aansporing zijn om nimmer meer te stemmen voor
dergelijke posten van uitgaaf, wanneer niet het Dagelijksch Bestuur
verklaart, dat het bedrag uit andere posten van uitgaaf op de Begrooting
te vinden is, of de verhooging van een post van ontvangst voorstelt.
Ik heb niet zulk een slecht denkbeeld van de financieele admi
nistratie der gemeente, dat inen in de maand November nog niet
ongeveer zou kunnen beoordeelen ol de verschillende posten der Be
grooting al dan niet voldoende zullen blijken, of dat zij wellicht
zullen moeten worden overschreden. Hoe anders ook te verklaren
dat eene suppletoire Begrooting wordt ingediend tol verhooging van
enkele posten
De Voorzitter. De Raad heeft nu slechts te beoordeelen of het
werk noodig is al dan niet. Meent de Raad dat het noodig is, welnu,
dan is het van weinig belang te weten waaruit de uitgaaf kan of zal ge
kweten worden. De Raad zal toch niet zeggen, bet huis kan niet
gerepareerd worden, want er is op 't oogenblik geen geld voor; of
hel ons aangenaam is of niet, de reparatie moet plaats hebben, en
naderhand zal de een of andere post worden aangewezen om de uit
gaaf te bestrijden. En het voorstel om daarvoor een post aan te
wijzen komt in handen van de Commissie van Financiën, welke dan
zal hebben te adviseeren of dat voorstel al dan hiel behoort te
worden aangenomen of gewijzigd.
De heer Fockema Andreae zegt niet zulk een slecht idéé te hebben
van de gemeentelijke administratie, dat zij in de maand November
niet ongeveer den toestand van eiken post der begrooting zou kunnen
beoordeelen. Ik zou u wel willen verzoeken ons over 14 dagen eens
van den toestand van eiken post op de hoogte te stellen. Dat is
eenvoudig eene onmogelijkheid; dit kunt u best welen, omdat u
zelf in de Commissie van Financiën zijt geweest. In Juni wordt
eerst gevraagd, hoe het met de begrooting staal, of er een batig
saldo zal zjjn of niet; anders zouden wij natuurlijk telkens wel een
staat kunnen overleggen van de vermoedelijke uitkomsten.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den beer Fockema Andreae in stemming gebracht,
wordt verworpen met 14 tegen 11 stemmen
Tegen stemden de heeren: Was, Tieleman, Le Poole, Van Reenen,
Van Lidth de Jeude, Zaaijer, Du Rieu, Zillesen, Juta, Schneither,
Dekhuyzen, Zaalberg, Kaiser en De Goeje.
Voor stemden de heeren: Verster, Fockema Andreae, Verhey van
Wijck, Drucker, De Sturler, Driessen, Van Hoeken, Cock, Van der
Breggen, Van Heukelom en Van Hamel.
Het voorstel van Burg. en Weth. daarna op verzoek van den heer
Fockema Andreae in stemming gebracht, wordt aangenomen met 19
tegen 6 stemmen.
Tegen stemden de heeren Verster, Fockema Andreae, Drucker,
Cock, Van Heukelom en Van Hamel.
XII. Verzoek van M. H. Van Wavcren, om ontheffing van art. 22 i
der Algemeene Politieverordening.
(Zie lng. St. n°. 248.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming eene gunstige
beschikking genomen.
XIII. Brief van Burg. en Wetli. van Leiderdorp, omtrent de Span-
jaardsbrug.
(Zie lng. St. n'. 226.)
De heer Van der Breggen. M. d. V.! In de vorige vergadering
heb ik reeds te kennen gegeven dat de vergadering in deze quaestie
wel eens eene andere meening zou kunnen toegedaan zijn dan Burg.
en Weth. volgens bun voorstel, en dat ik van eene andere meening
was heb ik, dunkt mij, niet onduidelijk doen blijken. Ik acht het on
mogelijk dat wij deze brieven van het Gemeentebestuur van Leider
dorp zoo maar voor kennisgeving kunnen aannemen, al voeg ik er
dadelijk bij, dat ik mij zeer goed kan voorstellen dat Burg en Weth.
van Leiden tot hun voorstel zijn gekomen.
Letten wij toch op de wijze waarop en het onderwerp waarover
die klachten van het Bestuur van Leiderdorp werden ingediend, dan
kan ik zeer gemakkelijk aannemen dat Burg en Weth. van Leiden
liefst zoo weinig mogelijk over die zaak hooren en tot de conclusie
komen: laat ons die brieven of klachten maar voor kennisgeving
aannemen en vertrouwen stellen in onze zeer bekwame deskundigen,
op wie zij in hunnen brief van 21 September zich beroepen. En
daarin kan ik le meer komen wanneer ik zie dat de brief van Burg.
en Weth. van Leiderdorp gericht is aan den Gemeenteraad van Leiden.
Wanneer bijv. Dijkgraaf en Hoogheemraden van Delfland aan de
vereenigde vergadering van Rijnland klachten indienden over een werk
in onderhoud bjj Rijnland, zou mij dit als Dijkgraaf van Rijnland
zeer onaangenaam aandoen, en ik zou zeggen: waarom hebben Dijk
graaf en Hoogheemraden van Delfland niet eerst over deze zaak ge
sproken en gecorrespondeerd met Dijkgraaf en Hoogheemraden van
Rijnland. Zoo is het ook hier gegaan. Uit de correspondentie schijnt
te blijken dat Burg. en Weth. van Leiderdorp, met voorbijgang van
Burg. en Weth. van Leiden, zich dadelijk en rechtstreeks hebben
gewend tot den Gemeenteraad van Leiden. Dat zoo iets geen prettig
gevoel teweegbrengt, kan ik mij geheel verklaren, en ook dat men
daardoor lot de conclusie komt: laat ons de zaak maar zoo spoedig
mogelijk in de doos stoppen, te ineer ook omdat Burg. en Weth.
van Leiderdorp zich in bun brief beroepen op art. 179/ider Gemeente
wet, terwijl zoover mijne wetskennis reikt, dit art. volstrekt geene
aanleiding geeft om eenig recht uit te oefenen op een brug welke
in onderhoud is bij Leiden. De zorg in dat art. bedoeld, betreft
alleen zelf handelen voor zoover het onderhoud bij de gemeente
Leiderdorp is. De zorg toch dat Burg. en Weth. van eenige gemeente
in het algemeen behooren te waken voor de veiligheid der ingezetenen,
kan uit liet artikel niet worden afgeleid Het voorstel tot aanneming
voor kennisgeving kan ik mij ook daarom goed begrijpen, omdat
Burg. en Weth. van Leiden natuurlijk in den regel te doen hebben
met zaken Leiden zelf betreffende, terwjjl het hier geldt een excep
tioneel geval; een brug niet onder Leiden ressorteerende en bij deze
gemeente in onderhoud.
Hoewel liet mij spijt dat Burg. en Weth. van Leiden aan het cor-
respondeeren zijn gegaan zonder eerst den Raad gehoord te hebben,
moet ik toch zeggen, dat nu uit de correspondentie bleek dat Burg.
en Weth. van Leiderdorp niet alleen hunne deskundigen niet wilden
noemen waaraan zij, geloof ik, zeer goed hebben gedaan, want de
namen doen niets ter zake maar ook zelfs de gebreken niet aan
wezen, Burg. en Weth. van Leiden zeer licht tot de opvatting kon
den komen; als men niets noemen of aanwijzen kan, gelooven wij
vertrouwen te kunnen stellen in het oordeel van onze zeer bekwame
deskundigen.
Om al die redenen was ik ook eerst wel geneigd met het voorstel
van Burg en Weth. mede te gaan, maar ik geloof eenige andere
redenen te kunnen bijbrengen waarom wij op dit oogenblik en op
de voorgestelde wijze niet in de zaak moeten berusten.
In de eerste plaats moeten wij wel in het oog houden dat de brug
ligt onder de jurisdictie van Leiderdorp, maar dat deze gemeente
eigenaar en onderhoudplichtige is, evenals ieder die kunstwerken
bezit in eene andere gemeente. Zoo bezit Leiden de Spanjaardsbrug
onder Leiderdorp.
Publiekrechtelijk hebben wij dus over die brug niets te zeggen,
het bevoegd gezag daarover berust bij Burg. en Weth. van Leider
dorp. En wanneer wij dit overwegen, dan geloof ik dat wij de
klacht van Burg. en Weth. van Leiderdorp niet moeten beschouwen
als een gewone klacht, maar als een klacht afkomstig van een ge
zag dat heeft te waken voor de veiligheid van zijne ingezetenen.
Dit maakt, al is men niet overtuigd van de gegrondheid van de
klacht, dat eene dergelijke klacht een onderzoek wel waard is.
Ik heb straks gezegd dat Burg. en Weth. van Leiderdorp zich ten
onrechte beroepen op art. 179/i der Gemeentewet. Doch er zijn an
dere bepalingen waaruit Burg. en Weth. van Leiderdorp rechten ont-
lcenen. Wij weten toch dat de provinciale wet aan Provinciale Staten
de bevoegheid geeft om regels te stellen ten aanzien van het beheer
cn onderhoud der wegen met de kunstwerken daarin. De Staten
hebben zich dan ook dit onderwerp aangetrokken, en in hun Regle
ment op de wegen en voetpaden gezegd, dat een weg of kunstwerk
in onderhoud bij eene gemeente, maar liggende in eene andere ge
meente, staat onder beheer van Burg. en Weth. van laatstgenoemde
gemeente. Verder beveelt hetzelfde Reglement dat Burg. en Weth.
van de gemeente waarin de weg of het kunstwerk ligt, jaarlijks in
hel voorjaar een schouw zullen houden over hetgeen zal moeten
worden gedaan om weg of kunstwerk in goeden staat te houden,
doch geeft tevens bevoegdheid om ten allen tijde schouw te houden,
daarvan proces-verbaal op te maken en kennis te geven van zijne
bevindingen aan den onderhoudplichtige.
Als wij de zaak op deze wijze bezien, dan geloof ik dat er voor
dezen Raad wel redenen beslaan om de quaestie ernstiger op te
vatten dan waartoe schijnbaar wel aanleiding zou zijn. Wij hebben
hier te doen met een publiek gezag, hetwelk ons komt vertellen, dat
de brug die wij gemaakt hebben niet veilig is voor het verkeer. En
dan meen ik, dat waar een publiek gezag zoo iels komt zeggen aan
een onderhoudplichtige, deze laatste zich dit zeer zeker moet aan
trekken. Wij moeten dit doen om tweeërlei redenen.
Met Burg. en Weth. van Leiden ben ik het volkomen eens, dat
Burg. en Weth. van Leiderdorp zich waarschijnlijk geheel vergissen