101
Doch wij moeten niet vergeten dat er in den laatsten tijd wel iels
is veranderd. De Commissie van Financien oordeelt nu niet meer
over voorstellen zooals dit hetwelk thans aan de orde is, maar wel
wordt in hare handen gesteld een later voorstel tot goedkeuring
eener suppletoirc Begrooting. Wanneer nu echter die suppletoire
Begrooting inhoudt een voorstel tot verhooging van een post krach
tens een Raadsbesluit hetwelk reeds is aangenomen, dan houdt daar
door de financieele controle van de Commissie van Financiën inder
daad op. Daarom is eene dergelijke wijze van handelen bij den
tegenwoordigen staat van zaken niet zonder bedenking. Want staan
wij nu de uilgaaf toe en komt er later een voorstel tot verhooging
van een post, dan is er niets meer aan te doen
Mij komt het inderdaad in alle opzichten wenschelijk voor, dat bij
de behandeling van een voorstel tot het doen eener uitgave, eerst
wordt nagegaan of die uitgave uit een der posten van de Begrooting
te bestrijden is, en zoo neen, of dan met de verhooging van een
post voor de uitgave ook kan gepaard gaan de reëele verhooging
van een post van ontvangst. Dan alleen bestaat er zekerheid dat de
Begrooting zal blijven sluiten. Mjjn voorstel leidt niet tot merke
lijke vertraging en bevordert eene regelmatige administratie.
De heer Drucker. M. d V.! Ik wensch met een enkel woord het
voorstel van den heer Foekema Andreac te ondersteunen. Wanneer
wij in eene volgende vergadering de suppletoire Begrooting behan
delen, zullen wij daatbij gelegenheid hebben om meer opzettelijk den
finaneieelen toestand van het oogenblik na te gaan, en meer speciaal
den tegenwoordigen stand van de Begrooling van 1891 te onder
zoeken. Het zou dan wel eens kunnen blijken dat de Begrooting
van 1891 reeds te veel bezwaard is om daarop nog meer te plaatsen,
en het gevolg zou kunnen zijn, dal men besloot deze uitgaaf niet te
brengen op de Begrooting van 1891, maar liever op die van 1892.
Aangezien een uitstel vau 14 dagen niet zoo groot bezwaar kan op
leveren, zou ik de aanneming van het voorstel van den heer Foekema
Andreae wenschelijk achten.
De Voorzitter. De heeren spreken steeds over een uitstel van 14
dagen, maar ik weet niet hoe zij aan dien termijn komen. Over 14
dagen zijn wij precies even wijs als nu. De heer Foekema Andreae
heeft er zooeven reeds aan herinnerd dat de Commissie van Financiën
over een dergelijk voorstel als thans aan de orde is, niet adviseert,
maar alleen ter beoordeeling krijgt een voorstel tot beschikbaarstelling
van de som voor het werk benoodigd. Dan kan de Commissie zien
of het voorstel overeenkomt met hare inzichten, of dat zij het beter
acht een anderen post aan te wijzen, liet voorstel dat Burg. en
Weth. later moeten indienen, kan niets anders bevatten, dan tegen
over de uitgaaf die gevoteerd werd, te stellen een anderen post van
ontvangst
Zooals nu de zaak staat, wordt er voorgesteld een uitgaaf te doen
van f 350. Daartegenover moet dus staan een post van ontvangst.
Gewoonljjk gebruiken wij daarvoor Volgn. 41 «Andere ontvangsten
niet tot de vorenstaande behoorende." Wat er op de verschillende
posten is uitgegeven en ontvangen, kan men eerst beoordeelen bij
het opmaken van de rekening, dat is dus in Juni 1892, maar niet
binnen 14 dagen. Vóór dien tijd kan men niet weten op welken
post nog gelden beschikbaar zijn. Het wordt dus een uitstel van
8 maanden, terwijl het uitstel bovendien niet helpt, integendeel,
dubbele schade veroorzaakt. Het huis .gaat achteruit en dus worden
de reparatiekosten grooter en het kan eerst zooveel later worden
verhuurd, waardoor de ontvangsten minder worden. Er'zijn drie ge
vallen denkbaar. De begrooting van 1*91 sluit óf met een nadeelig
saldo, óf met een voordeelig saldo, óf de uitgaven wegen juist tegen
de ontvangsten op. Is er een voordeelig saldo, dan bestaat er volstrekt
geen bezwaar om de uitgaaf op de begrooting van 1891 te brengen.
Doen wjj wat de heer Drucker voorstelt, dan doen wij niets anders
dan de begrooting van 1892 bezwaren, waarbij dan nog komt het
nadeel dat vóór 1892 het huis niet beschikbaar kan worden gemaakt
en wij ook zooveel langer de opbrengst van de huur missen. Eene
onregelmatigheid kan ik ook niet in ons voorstel vinden. Wij zullen
toch altijd moeten eindigen met te betalen; de reparatie moet ge
schieden. Was nu de begrooling voor 1892 van dien aard dat men
zou kunnen zeggen: die begrooting kan het best lijden, ik zou er
minder bezwaar in zien om de f 350 op die begrooting te brengen;
maar dat is ongelukkig het geval niet, en daarom bljjf ik er bij dat
aanneming van het voorstel van den heer Foekema Andreae geen
enkel voordeel, maar slechts nadeel oplevert.
De heer Drucker. M. d. V.! Twee woorden slechts ter ophelde
ring. Ik heb niet voorgesteld om de uitgaaf tot in 1892 te ver
schuiven, maar ik heb gezegd, dat het, mijns inziens, wenschelijk
was den Raad de gelegenheid te geven lot overweging van den
finaneieelen toestand op het oogenblik, om naar aanleiding daarvan
te besluiten of het beter is de uitgaaf te brengen op de Begrooling
van dit jaar, dan wel op die van het volgende. U zegt, dat staat
gelijk, betalen moeten wij toch F Zeker, maar de Begrooting van 1892
heeft een post voor Onvoorziene Uilgaven, waaruit wij de uitgaaf
kunnen bestrijden, terwijl wij dit thans zullen moeten doen uit een
fictieven post van ontvangst, welke wij hopen dat naderhand een
werkeljjke post zal worden. Dit laatste nu acht ik niet zonder
eenige bedenking. En daarom gaf ik in overweging of het niet wel
licht beter zoude blijken de uitgaaf op de Begrooting van 1892 te
brengen.
De Voorzitter. Ik moet er den heer Drucker op attent maken
dat de post voor Onvoorziene Uitgaven op de begrooting voor 1892
is bestemd voor 1892. Wanneer wij thans reeds een uitgaaf uitstellen
om die later op dien post over te brengen, dan zou het kunnen
zijn, dat in 1892 spoedig bleek dat de post onvoldoende was, terwijl
bovendien nog altijd het nadeel blijft bestaan, dat het huis niet zoo
spoedig als wenschelijk is kan worden verhuurd.
De werkelijke toestand van de begrooting van 1891 wordt eerst
in den loop van de maand Juni 1892 bekend bij het opmaken
van de rekening: dan eerst kunnen wij zien op welke posten een
overschot, op welke een tekort is, en kan het bljjken of de post
welke wij gewoonlijk voor dergelijke uitgaven aanwijzen, daarvoor
voldoende is. Uit voorstel heeft niets anders ten doel dan eene
regularisalie, juist omdat wij niet weten uit welken post de uitgaaf
moet betaald worden. Er kan nu alleen verschil van gevoelen be
slaan over het al of niet noodzakelijke van het werk; maar is men
hel over de noodzakelijkheid eens, dan, dunkt mij, moet het ook zoo
spoedig mogelijk geschieden, juist omdat de uitgaaf ook weder in
komsten ten gevolge heeft.
De heer Fockema Andreae. M. d. V.! De leer die u verkondigt
komt mij toch uiterst bedenkelijk voor. Volgens de voorschriften
der Wet maakt men eene Begrooling op en zegt: deze uitgaven heb
ik te doen, en tegenover deze uitgaven, welke ik zoo na mogelijk
raam. slaan de volgende ontvangsten. Gaan wij nu in den loop van
het jaar zeggen: deze of gene uitgaaf komt ons noodzakelijk voor,
wij zullen die dus maar voleeren, zonder te weten of er een post
kan worden gevonden waaruit de uitgaaf kan gekweten worden,
terwijl wij eenvoudig verklaren of denken: als de overige posten geen
batig slot opleveren, of elkaar dekken, welnu dan sluit de rekening
maar met een nadeelig slot, dan, mijne heeren, werpen wjj geheel
over boord de beginselen waarop eene Begrooting rust. Voleeren
wij uitgaven zonder te weten of te vermoeden waaruit die moeten
betaald worden, dan begeven wij ons op een gevaarlijken weg.
Door de eene of andere niet precies berekenbare factor, als bijv.
de onverwacht lagere opbrengst van eene belasting, kan er een na
deelig saldo ontstaan, maar dat men het recht zoude hebben om als
hel ware zulk een nadeelig saldo voor te bereiden, door in den loop
van het jaar uitgaven te voteeren, zonder te weten waaruit die
moeten gekweten worden dit komt mij voor eene Zeer bedenke
lijke leer te zijn. En juist het door u, M. d. V., verkondigen van die
leer doet mij met des te meer kracht aandringen op de aanneming
van mijn voorstel, om dit voorstel van Burg. en Weth. uit te stellen
tot na de behandeling van de suppletoire Begrooting, stuk n°. 247,
waarbij dan met voorlichting van de Commissie van Financiën kan
besproken worden de vraag of de dienst van 1891 de uitgaaf van
f 350 nog kan lijden. En kan dit niet, welnu, dan doen wjj de uit
gaaf vooralsnog ook niet.
De heer Juta. Zooals door den Voorzitter reeds is opgemerkt,
kunnen wij niet voor ongeveer de helft van hel volgende jaar weten,
of de Begrooting van 1891 deze uilgaaf, waarvan thans sprake is, kon
lijden; het advies van den heer Fockema Andreae volgende, zal het
huis aan de Aalmarkt derhalve zoolang ook moeten blijven als het
thans is, en zal men gedurende dien tijd de huur moeten missen.
Blijkt het dan dat de dienst 1891 geen batig saldo oplevert, dan
zullen wij toch moeten laten doen wat wij nu niet wilden: de her
stelling en dus ook de uitgaaf zal dan toch moeten geschieden. Fei
telijk maakt het dus niet de minste verandering; het thans gedane
voorstel geldt eenvoudig eene regularisatie van posten. Het huis
kunnen wij toch niet onverhuurd laten, alleen omdat er geen batig
saldo op de Begrooling is aan te wjjzen. Ik zie daarom volstrekt
niet in, waarom wij op dit oogenblik niet zouden doen wat wij na
derhand toch moeten doen.
De heer Van Lidth de Jeude. M. d. V.! Mag ik even vragen of
op de Begrooting voor 1892 onder de inkomsten een som is uitge
trokken wegens huur van het huis. Wanneer dit het geval is, zou
het toch zeer wenschelijk zijn dien post niet verloren te doen gaan.
De Voorzitter. Op de begrooting van 1891 staat stellig een post
van inkomsten wegens huur van het huis, want het is gedurende
een gedeelte van het jaar verhuurd geweest.
De heer Fockema Andreae schrijft rnjj een leer toe die ik zeker
niet toegedaan ben. Zijne theorie zou leiden tot de onmogelijkheid
van nadeclige saldo's. Al gaat men nu al de posten van de begroo
ling na, dan is het nog onmogelijk uit te maken welke post vol
doende zal blijken te zijn om deze uitgaaf te dragen. Ik wil den
heer Fockema Andreae vragen of hij in staat is een enkelen post aan
te wijzen van welke hij zeggen kan dat de raming zal worden over
troffen door de ontvangst, of dat hij ruimte zal laten tot overschrijving
door minder uitgaaf. Dat kan eerst blijken bij het opmaken van de reke
ning, wanneer alle posten worden afgesloten. Wisten wij vooruit dat
wij de eene of andere gift te wachten hadden, of dat eene uitgaaf
waarop was gerekend, achterwege kon blijven, dan konden wij mis
schien daarvan gebruik makenmaar dat is nu eenmaal het geval
niet en daarom blijf ik in uitstel niets dan nadeel zien.
De heer Drucker vraagt en verkrijgt voor de derde maal het
woord. M. d. V.! De heer Van Lidth de Jeude heeft gevraagd of
het huis in 1891 niet meer verhuurd kan worden, maar mij komt
het voor dat de reparatiën toch niet zoo spoedig kunnen gedaan worden
dat men het huis nog in dit jaar zou kunnen verhuren. Een uitstel van
14 dagen zal weinig bezwaar opleveren. Wil de Raad dan het voor
stel van Burg. en Weth. aannemen, welnu, er is met dat uitstel
niets verloren. Doch er zal gelegenheid zijn tot nadere overweging.
De Raad heeft dan over een ander voorstel, hiermede in verband
staande, een advies van de Commissie van Financiën ter beschikking,
waarin ook wellicht eenige financieele beschouwingen zullen voor
komen over den dienst van 1891. Wil de Raad dan het voorstel
van Burg. en Weth niet aannemen, dan behoeft daarvan nog niet
het gevolg te zjjn nitstel tot Juni of Juli 1892. Immers al heel
spoedig kan men de uitgaaf brengen op de Begrooting van 1892. U
zegt, M d. V., dat die ook niet ruim is, maar de post voor Onvoor
ziene Uitgaven van die Begrooting laat deze uitgaaf toch toe, het
gevolg zal alleen zijn dat men zich in 1892 op andere uitgaven wat
zal moeten bekrimpen. Dan geschiedt alles op eene regelmatige
wijze, terwijl wij anders een uitgaaf voteeren, waarvoor de middelen
tot dekking alleen in het vooruitzicht bestaan.
De Voorzitter. Wanneer de beschouwingen van den heer Drucker
juist zijn, dan zijn er heel wat onregelmatige voorstellen aangenomen.