98 De heer Juta. Ik heb u nu beter begrepen, en heb dan ook geen bezwaar tegen uw voorstel. Het Dagelijksch Bestuur neemt alsnu het voorstel van den heer ürucker over. De heer Fockema Andreae. In het antwoord op Volgu. 6 van de Inkomsten wordt volkomen correct door Burg. en Weth. geantwoord op het bezwaar, dal in dc sectiën is gemaakt, nl. legen de late af levering van de belastingbiljetten Er werd gewezen op het belang der belastingschuldigen bij vroege rondzending der aanslagbiljetten, en in hel antwoord spreken Burg. en Weth. eveneens alleen over dat belang. (Hoezeer 't ook zoo moge schijnen, ben ik toch niet buiten de orde M. d V.) Burg. en Weth. antwoorden dan dat de ingezetenen genoeg hebben aan een betaling in zes termijnen en zelfs naar niet meer verlangen. Deze laatste bewering laat ik gaarne voor rekening van hem, die u aldus heeft ingelicht. Ik zou echter aan het Dagelijksch Bestuur wel in herinnering willen brengen wat het indertijd bij de behandeling van het voorstel tot wijziging van het Baadsbesluit tot helling eener Inkomsten-Belas ting geschreven heeft. Het merkte toen op dat te late rondzending niet slechts was bedenkelijk voor de belastingschuldigen, maar ook »zeer ten nadeele van de gemeentekas, met het oog op de behoefte aan kasgeld'', daar het dikwijls voorkwam, dat er in het begin van het jaar veel kasgeld moest worden opgenomen. Al is een vroegere uitgifte van de belastingbiljetten dan ook niet noodzakelijk in 't belang der ingezetenen, dan zou ik die dus toch wel willen zien in hel belang van de gemeentekas De Voorzitter. Er is veel waarheid in hetgeen u zegt, en toch is 't een feit, dat voor een groot deel der belastingschuldigen, die zes termijnen wenschelijk zijn, vooral voor hen die in de lagere klassen zjjn aangeslagen. Deze moeten op 't einde van den winter hunne spaarpenningen van den zomer opmaken en veelal eenigen tijd ge bruik maken van crediel. Als er naderhand, in hel voorjaar, weer meer werk te krijgen is, dan moeten zij beginnen met een deel hunner verdiensten te gebruiken voor aanzuivering hunner schulden. Deze zijn dan gewoonlijk ongeveer in de maanden Juni en Juli aangezuiverd, en is 't hun dan ook gemakkelijker hun Inkomsten-Belasting te betalen, De ontvanger is humaan genoeg om niet dadelijk iedere maand te gaan vervolgen, ofschoon hij 't strikt genomen zou moeten doen; maar met de gebruikelijke verdeeling in zes termijnen bestaat daar voor hem de minste aanleiding toe. Dit is de bedoeling van hetgeen wij in ons antwoord gezegd hebben. De meer-gegoeden betalen soms ineens dadelijk de helft van hun belasting, om naderhand ineens de andere helft te betalen, en in het belang van de gemeentekas ware 't wel wenschelijk dat alle belastingschuldigen dit deden. Maar niet iedereen is in staat, dit te doen; voor dezen zoude een grooter getal termijnen wel wenschelijk zijn. Er is dus op zeer uiteenioopende belangen te letten. Wij zullen echter trachten in 1892 de aanslagbiljetten zoo vroeg mogelijk rond te zenden en teveus trachten te voorkomen, dat te veel van de humaniteit van den ontvanger moet gevergd worden. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik stel voor om bij dezen post ook Volgn. 155 als aangenomen te beschouwen. Dienovereenkomstig wordt besloten. Volgn. 55 verhoogd met 450 wordt, gewijzigd volgens het amen dement van den heer Ürucker, goedgekeurd. Volgnrs. 5657 worden goedgekeurd. De heer Was. M. d. V.! Zonder te willen terugtreden in het al gemeen debat, zou ik wel aan het Dagelijksch Bestuur willen vragen of men niet de tijd gekomen acht, om de Verordening op de Plaat selijke Directe Belasting te wjjzigen. in dien zin dat de eigen aan gifte vervangen worde door ambtshalven aanslag Zouden Burg. en Weth. dit niet in overweging willen nemen? De Voorzitter. Wat mij betreft, wil ik uw wensch gaarne in overweging nemen. De Verordening is in 1878 't eerst in werking getreden, dus bijna 14 jaar geleden, en daardoor zullen wij waarschijnlijk genoeg gegevens hebben voor een ambtshalven aanslag; maar de door u opgeworpen quaestie kan hier niet incidententeel worden uit gemaakt. Zooals het Dagelijksch Bestuur thans is samengesteld, is dit punt nog niet ter sprake gekomen; ik ben echter bereid 't bij ons aan de orde te stellen, en wil u wel zeggen dal 't zeer mijn sympathie zou hebben. Bovendien zou 't strekksn om aan den wensch van den heer Fockema Andreae tegemoet te komen, nl. een vroegere vaststelling der kohieren. Hiermee wordt het debat gesloten. De Voorzitter, Volgens de wijzigingen bij de behandeling in de Begrooting gebracht, moeten de uitgaven vermeerderd worden met 3805, en de inkomsten verminderd met f 1590. Wanneer w(j de onvoorziene uitgaven met 55 vermeerderen, dan komt die post op f 5883, en dan moet ook Volgn. 6 met 5000 vermeerderd worden, en komt alzoo op f 170000. Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten. De uitgaven k 912684, worden met algemeene stemmen goed gekeurd. De ontvangsten eveneens a f 912684, worden met algemeene stem men goedgekeurd. Daarna wordt de Begrooting in haar geheel met algemeene stem men aangenomen. De Voorzitter. Verlangt nog iemand 't woord? De heer Van der Breggen. M. d. V.! Toen u gisteren de verga dering geopend had en inededceling gaf van de Ingekomen Stukken, dacht ik er ook onder te zullen vinden den brief van Burg. en Weth. van Leiderdorp, die ter onzer kennis is gebracht in het gemeenteblad. Ook heden morgen toen u de vergadering geopend had, heeft u gezegd dat er geen Ingekomen Stukken voor deze vergadering voor banden waren lk zou gaarne wenschen te weten, M. d. V.!of er bijzondere redenen zijn waarom die brief .hier niet ter tafel is gebracht? Ik zou dit niet doen als het een onbeduidende zaak gold, maar 't komt mij voor dat die brief een vrij groot openbaar belang behandelt, dat zoo spoedig mogelijk in deze vergadering besproken dient te worden. Ofschoon 't den schijn heeft dat Buig en Weth. dien brief niet van zoo'n groot belang achten, zal men T mij vergeven dat ik in dit op zicht van gevoelen met hen verschil, want. er staal toch niet meer of minder in, dan dat de constructie van die brug niet deugt, en dat Burg. en Weth. van Leiderdorp de verantwoordelijkheid voor den Baad laten. Daardoor is tr cenige onrust ontstaan die zoo spoe dig mogelijk moet gekalmeerd worden. Ik neem dan de vrijheid te vragen of er bijzondere redenen zijn waarom die brief niet in de vergadering van den Baad is gebracht. De Voorzitter. Wij wenschten eerst zoo volledig mogelijk ingelicht te zijn voor dat wij deze zaak in de vergadering ter sprake brachten. De Raad heeft gezien dat de brief van het Dagelijksch Bestuur van Leiderdorp tot eene correspondentie aanleiding heeft gegeven, welke echter tol geen resultaat; heeft geleid. lk heb gisteren verzuimd dezen brief onder de Ingekomen Stukken te vermelden; dal komt omdat wij het voornemen hadden de zaak in de vergadering van gisteren aan de orde te stellen. Wij hebben dit voornemen iaten varen, omdat deze quaestie misschien lot uit voerige discussiëu aanleiding zou kunnen geven en wij niet veel be schikbaren lijd lot behandeling der Begrooting hadden. Met deze zijn wij aan den termijn van I November gebonden en zij had dus 't meeste haast. Ons rapport eindigt echter met eene conclusie, waaruit blykt van ons voornemen om haar hier aan de orde te stellen. Dat zal in de eerstvolgende vergadering geschieden. De heer Van der Breggen. Dank u, M. d. V.! De heer Fockema Andreae. Nu deze zaak toch ter sprake komt, moet ik mijn hart van iets ontlasten aangaande den brief van Burg. en Weth. van Leiderdorp. Ik zou nl. gaarne van u, alvorens ik een oordeel velde, een op heldering wenschen te ontvangen, in hoeverre het met de gemeente wet is te rijmen, dat die missive van 11 September niet is ter tafel gebracht in de Raadsvergadering van 24 September? 't Komt mij voor dat, volgens de Gemeentewet, zij in de eerstvolgende vergade ring van den Raad had moeten worden ingebracht. U heeft dat echter zeker niet zonder reden nagelaten en ik zie dus gaarne uw antwoord tegemoet. De Voorzitter. Ik geloof wel dal u gelijk beeft volgens de letter van de Wet; maar wij wenschten, zooals uit de gevoerde correspon dentie blijkt, eerst zooveel mogelijk ingelicht te zijn en daarom is er een correspondentie met Burg. en Weth. van Leiderdorp gevoerd; hierdoor is de afdoening der zaak vertraagd. Ik geef toe dat wij naar de letter der Wet hadden moeten mededeelen dat de brief was ingekomen; maar ik heb reeds mede gedeeld waarom dit niet is geschied, nl. omdat wij wenschten den Raad reeds dadelijk de noodige inlichtingen te kunnen geven. De heer Fockema Andreae. Niet alleen de letter, maar ook de geest van de wet heb ik voor mij. Art. 68 van de gemeentewet zegt zells uitdrukkelijk: Ilij (de Burgemeester) is, in spoedeischende gevallen, bevoegd, het gevorderd voorloopig onderzoek der stukken, alvorens ze ter tafel te brengen, te doen plaats hebben, en geeft daarvan in de eerstkomende Vergadering kennis." Dus, al gaat de Burgemeester een zaak instrueeren, dan is hij toch verplicht van het inkomen van den brief en van de begonnen in structie aan den Raad in zijne eerste vergadering kennis te geven. Nu mij blijkt dat het uitstel in deze te w(jlen is aan een onwille keurig verzuim en niet berust op eene bijzondere opvatting van de voorschriften der gemeentewet, acht ik het van geen overwegend be lang. Ik zou het echter bedenkelijk rekenen, wanneer uwe wijze van handelen in dit geval een antecedent werd voor het vervolg. De Voorzitter Ik moet bekennen in 't geheel niet aan eene toe passing van art. 68 gedacht te hebben. De zaak kan alleen van be lang zijn naar aanleiding van hetgeen de heer Van der Breggen ge zegd heefl, nl dat men er zich in de gemeente ongerust over is gaan maken. Dit konden wij echter bezwaarlyk vermoeden! Zooals ik reeds zeide, wenschten w(j in staat te zijn den Raad zoo volledig mogelijk in te lichten o. a. wie de geraadpleegde deskun digen waren, om althans eenigszins te kunnen beoordeelen of er aanleiding was ze meer te vertrouwen dan de onze, wier oordeel gunstig was; maar men heeft ze in 't antwoord niet genoemd; men heeft er om heen gedraaid. Wij zullen de zaak echter op de agenda voor de volgende verga dering zetten; ze heeft zelfs reeds op de proef van de agenda van gisteren gestaan, maar wij hebben ze er weer afgenomen om de zooeven door mij opgegeven reden. De beraadslaging wordt gesloten. Daar niemand meer 't woord verlangt, sluit de Voorzitter de ver gadering. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gerroeders Mdré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 4