93 f duidelijk is, maar ik kan die gevolgtrekking onmogelijk maken, te minder omdat de Voorzitter antwoordde, dat het voorshands wel mo gelijk zou zijn dat het subsidie in hel vervolg even hoog zou zijn. Ligt in dit «voorshands" ook opgesloten, dat na ruim 25 jaren hetzelfde subsidie nog steeds zal gegeven worden? Immers neen! Ik zou althans juist lot eene tegenovergestelde conclusie komen en meenen. dat de bedoeling was dat alleen het toegekende subsidie voorshands wel noodig zoude zijn, d. i. gedurende de eerstvolgende jaren, doch niet ten allen tijde. Ook uit het feit dat besloten werd, dat het Dagelijksch Bestuur een zijner leden zou aanwijzen als gedelegeerde, met wien de Directie van den Schouwburg gehouden zoude zijn over alle zaken den Schouwburg rakende in overleg te treden, put de heer De Goeje een argument. Hij zegt: Dit heeft haast geen zin, dan indien de bedoeling was, dat het subsidie jaarlijks zou worden ver leend." Neen, M. d- V., de bedoeling was blijkbaar, dat een gedelegeerde uit het Dagelijksch Bestuur zou worden benoemd, zoolang als subsidie werd verleend, en langer niet; doch niet dat het subsidie jaarlijks zou worden gegeven. Uit wat aangaat het voorgevallene in den Raad, en waaruit blijkt dat het nooit in de bedoeling heeft gelegen ten allen tijde een jaar- lijkseh subsidie van 1500 te geven. Verder wijst de heer De Goeje er op, dat in de circulaire van 24 November 1864, waarbij de heeren llubrecht c. s. hunne stadge- noolen uitnoodigen voor één of meer aandeelen van 250 in te schrijven, uitdrukkelijk melding wordt gemaakt van »het besluit van den Gemeenteraad, met nagenoeg algemeene stemmen genomen, om door eene jaarlijksche toelage van 1500 hen te ondersteunen in hunne pogingen." Die eerste circulaire was niet voldoende. »In eene tweede circu laire van 19 Januari 1865 wordt eene renteberekening gegeven, waarbij de door den Gemeenteraad toegezegde jaarlijksche toelage van 1500 als vaste post in rekening wordt gebracht." Ook »in art. 12 der akte van oprichting der Schouwburg-Maatschappij, den 24slen Mei lo65 voor den Notaris J. A. Prijn gepasseerd, wordt gesproken van het jaarlijks door hel Gemeentebestuur aan de Maat schappij te verstrekken subsidie." Ik onthoud mjj van elke beoordeeling van die handelingen buiten den Raad, maar wil alleen constateeren, dat die alle in strijd zijn geweest met de conclusie van het Rapport van Burg. en Weth., dat door den Raad is aangenomen, en met hetgeen daaromtrent in den Raad is voorgevallen Nu ga ik niet zoo ver als de heer Verhcy van Wijk; ik zal nooit voorstellen dit subsidie in eens in te trekken Eene administratie, die zoovele jaren dit subsidie als een vaste post van inkomst rekent, zou met eene dergelijke plotselinge intrekking te gevoelig getroffen worden. Maar ik ben een voorstander van eene jaarlijksche vermin dering van dat subsidie, ook omdat er van de zijde van Commissa rissen in al die jaren geen enkele poging is gedaan om de inkom sten van den Schouwburg te vermeerderen; wanneer men bijv. de prijzen der plaatsen van de loges en de baignoires met 10 cents ver- boogt, krijgt men al f 430 a f 440 in het jaar meer ontvangst; bovendien heeft de administratie van den Schouwburg nu vele jaren ge profiteerd van de verlaging der gasprijzen. Ik heb dan ook de over tuiging, dat als de Raad titel eens het besluit neemt om het cijfer van het subsidie te verminderen, het ten allen tijde zal blijven bestaan. Commissarissen leggen wel de exploitatie-rekening, balans, etcover, maar voegen er de daarop betrekking hebbende rekeningen niet bij, zoodat het onmogelijk is aan te wijzen waarop bezuinigd zoude kunnen worden, maar toch is mij gebleken, dat op zoo'n betrekkelijk kleine exploitatie-rekening een bedrag van bijna f 3000 aan onkosten voorkomt. En dit is een som die mij wel wal hoog toeschijnt; dun komt daar nog by, dat die f 1500 subsidie niet gebruikt wor den uitsluitend om daaruit renten aan de aandeelhouders te betalen, maar ook om het reserve-fonds te versterken. Maar ik heb nog een bezwaar. De meerderheid van den Raad is onder den indruk van de noodzakelijkheid van te moeten bezuinigen, daar waar zulks mogelijk is. En nu vraag ik, of, daar waar de Raad met dat goede voornemen bezield is, de Commissarissen van den Schouw burg ook niet moeten trachten te bezuinigen en hunne inkomsten te vermeerderen Daarom, M. d. V.!, na al deze overwegingen, neem ik de vrijheid voor te stellen dezen post met 150 te verminderen. Daarmee loopen wy nog niet vooruit op toekomstige Begrootingen. De Voorzitter. Al is er in het antwoord van Burg. en Weth. gezegd, dat de discussiën over dit onderwerp zijn uitgeput, daarom is er nog niet beweerd, dat er niemand te vinden zou zijn, om er nog eens over te spreken. Ik had aan den heer Verhey van Wijk, die gaarne wilde doen blijken dat hy tegen dezen post was, in onze sectie den raad gegeven stemming te vragen over dezen post, waarover naar hel ons voorkomt de discussiën zijn uitgeput; men stemt er dan tegen, en daaruit blykt iemands opinie voldoende. Ook nu heb ik geen enkel nieuw argu ment gehoord; niets dat niet reeds herhaaldelijk voor of tegen het subsidie aan den Schouwburg is aangevoerd. De rede, die de heer Juta nu gehouden heeft, is een antwoord op de nota van den heer De Goeje, waarin hij o. a. ook gezegd heeft (de heer Juta nl.) dat de f 1500 niet gebruikt worden voor eene uitkeering aan de aan deelhouders, maar ter versterking van het waarborgfonds; men ver geet daarbij echter, dat eene zekere reserve noodig is voor het onderhoud en de vernieuwing van de décoraties. Uit de rekening blijkt, wat daarvoor wordt gereserveerd en dat is waarlijk gering genoeg. De heer Juta spreekt van een billijke rente-vergoeding. De rente standaard is tegenwoordig wel laag, maar toch niet zoo laag dat 2 pCt. eene behoorlijke rente kan genoemd worden, en de gemiddelde uitkeering aan de aandeelhouders gaat zeker de l\ pCt. zeer weinig te boven. Ik herhaal, iets nieuws heb ik niet gehoord; het amendement van den heer Juta hebben wij ook reeds gehad in een anderen vorm en tot nog bescheidener bedrag zelfs. Wat hij nu voorstelt komt neer op eene vermindering met 10 pCt.; het is vroeger reeds geprobeerd niet eene verlaging van 75 'sjaars of 5 pCt, waardoor het in 20 jaren zou afloopen. Het amendement van den heer Juta wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik stel thans voor de beraadslaging over dit punt te sluiten. De heer Van Hoeken. M. d. V.l Zou ik eerst nog een enkel woord over deze zaak mogen spreken De Voorzitter. Ik heb voorgesteld om de discussie te sluiten en zal dit voorstel in stemming brengen. Het voorstel van den Voorzitter om de beraadslaging te sluiten, wordt in stemming gebracht en met 14 tegen 9 stemmen verworpen. Voor stemden de heeren: Zaalberg, Verster van Wulverhorst, Verhey van Wijk, Hasselhach, De Sturler, Kaiser, Van Reenen, Schneithcr en De Goeje. De heer Van Hoeken. M. d. V.! Niettegenstaande uwe mcening dat de discussie over deze quaestie was uitgeput, zou ik ontrouw zijn aan mijne beginselen wanneer ik er niet een enkel woord over sprak. Na mijn voorstel van verleden jaar om het subsidie geleide lijk te verminderen, is van my geen ander amendement te wachten, doch zoolang het mij mogelyk is, zal ik blijven protesteeren tegen dezen post. De gronden door den heer Juta aangevoerd mogen niet nieuw zijn, zij hebben toeh mijns inziens duidelijk en degelijk wederlegd hetgeen door den heer De Goeje verleden jaar in zijne Nota is ge schreven. Ik voeg er nog bij, dat iemand, wiens gezichtspunt niet beneveld is door vooringenomenheid met de zaak, niet voor dit sub sidie kan zijn. Ik kan inij niet voorstellen dat iemand zich een ge noegen kan scheppen ten koste van een ander. Er zijn zoovele be hoeften die om voldoening roepen, waarom moeten wij nu voldoening geven aan de genoegens van anderen. De Voorzitter. Ik heb allen eerbied voor de levensopvattingen en opinieën van anderen, maar vraag ook dienzelfden eerbied voor mijne opvattingen, en ik meen dat iemands oordeel nu juist nog niet be neveld behoeft te zijn, om met den heer Van Hoeken van gevoelen te verschillen. Niemand minder dan de hooglceraar Buys heeft indertijd betoogd, dat er in eene gemeente als Leiden behoefte is aan een Schouwburg. Dit is tot nog toe steeds door de groole meerderheid van den Raad beaamd, en zoolang dat bet geval blijft, zijn wij verplicht in die be hoefte te voorzien. De heer De Goeje. Ik heb gestemd voor de sluiting der discussiën, maar nu dien ik toch wel een enkel woord te spreken. Ik zal echter kort zijn. Ik heb in mijne nota eenvoudig de feiten bij elkaar gesteld, en heb ik er eene kleine appreciatie aan toegevoegd, 't was niet om mijn gevoelen aan den Raad op te dringen. Maar de stukken zijn nauw keurig medegedeeld en ik moet er tegen opkomen, dat de heer Juta die eenigszins anders voorgedragen heeft dan 't er staat. Bij de discussie in den Raad is de vraag alleen gedaan of het subsidie steeds op hetzelfde bedrag zou blijven. Daarop antwoordde de Voorzitter dat dit in den eersten tijd wel het geval zou zijn. Daar mede vervalt dc conclusie door den heer Juta getrokken. Overigens spreekt het van zelf, dat als het subsidie niet meer noodig is, het onmiddellijk zal worden ingetrokken. De heer Fockema Andreae. M. d. V.Ik heb hooren spreken ik erken, omtrent dit punt ben ik niet geheel op de hoogte van een gedelegeerde van het Dagelijksch Bestuur bij de Schouwburg directie. Bestaat die nog? En wat is zijn bevoegdheid? Heeft hij toe te zien op het financieel beheer van den Schouwburg en op de keuze der stukken, of op iets anders? De Voorzitter. Ik heb dat eigenlijk gezegd, nooit onderzocht; wel moet hij kennis krijgen van de stukken die gegeven zullen wor den, maar overigens heeft hij, meen ik, niets te doen. Ik geloof, dat die betrekking wel een sinecure kan genoemd worden ik ben 't zelf! Ik kan aannemen dat 't vroeger meer speciaal tot zijne plichten heelt behoord de rekeningen na te zien; deze werden vroeger niet aan den Raad overgelegd. Dit was o. a. voor den heer Cock, die aanvankelijk ook voor het subsidie stemde, eene reden om er zijne adhaesie aan te onttrekken. Later is aan de Commissie voor den Schouwburg opgedragen om bij hare aanvraag van subsidie de reke ning over te leggen aan den Raad, die deze sedert dien tijd zelf onderzoekt. Ik zal er echter nog eens naar informeeren. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik heb, evenals zeker ieder onzer, met verbazing gehoord wat u gezegd heeft, nml.: «Het is eene sinecure; ik ben 't zelf!" Ik kan 't haast niet gelooven; wij kennen u te goed, om niet te weten, dat u een te ijverig en nauwgezet man zijt, om, welke betrekking ook die gij bekleedt, als een sine cure te beschouwen. Ik zou u ten overvloede wel willen toeroepen: acht deze functie niet gering! en vestig uw aandacht ook op de stukken, die opge voerd worden. Beschouw deze met een ander oog, dan dat van hoofd der politie, want als hoofd der zedelijkheids-politie zou er voor u veel door kunnen, wat gij m. i. als gedelegeerde niet zoudt moeten toestaan. De Voorzitter. Ik beloof u dat eens te zullen nagaan. Ik geloof echter niet dat er in de olficiecle bescheiden iets te vinden zal zijn

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 11