52 deze uitvoering werd gegeven, hetgeen bij toepassing van het paviljoen- stelsel geene bezwaren oplevert, dat aanvankelijk het gesticht slechts voor 200 lijders wordt ingericht, om dit later, naar mate van de behoefte, tot een geslicht van 300 of 400 lijders uit te breiden. Üp die wijze zoude de Provincie aanvankelijk slechts hebben te verschall'en bet kapitaal benoodigd voor de kosten van een gesticht, dat groot genoeg zou zijn om in de behoefte voor de eerstvolgende jaren te voorzien, terwijl de gemeente Leiden, verzekerd van het subsidie der Provincie, zoodra de noodzakelijkheid der uitbreiding mocht blijken, geen gevaar zou loopen, dat aanvankelijk behoudens wellicht in het eerste jaar tengevolge van te weinig vraag naar plaatsing, de exploitatie belangrijke (inanciecle verliezen opleverde. In de tweede plaats zoude de gemeente in het genot moeten blijven van het Rijks- en Provinciaal subsidie voor de krankzinnigen, die ten haren laste worden verpleegd, te zamen bedragende 90 'sjaars voor eiken lijder. liet is op deze gronden dat de Gemeenteraad van Leiden de vrij heid neemt (Jwe Vergadering eerbiedig te verzoeken om, ter vervulling van de verplichting bij art. 11 der Wet van 27 April 1884 (Stbl. n°. 96), tot regeling van het Staatstoezicht op Krankzinnigen, aan het Provinciaal Bestuur opgelegd, om te zorgen voor de oprichting en instandhouding van gestichten voldoende aan de door die Wel ge stelde eisehen, te besluiten: hetzij I, dat door de Provincie zal worden opgericht en in stand gehouden een Provinciaal Krankzinnigengesticht nabij de gemeente Leiden, op terrein daartoe door het Gemeentebestuur van Leiden kosteloos beschikbaar gesteld, hetzij II, wanneer tegen de oprichting en instandhouding van een Provinciaal Krankzinnigengesticht bij het Provinciaal Bestuur overwe gende bezwaren mochten bestaan, dat alsdan aan de gemeente Leiden voor de oprichting van een Krankzinnigengesticht nabij die gemeente, een subsidie wordt verleend uit de Provinciale fondsen, tot zoodanig bedrag als noodig is voor de oprichting en eerste inrichting, meubi lair daaronder begrepen, van een aan de behoeften voldoend gesticht, met verplichting om dat gesticht voortdurend voor rekening der ge meente te onderhouden en te exploiteeren, met behoud van de Rijks- en Provinciale subsidiën voor de lijders die ten laste van de gemeente worden verpleegd, een en ander onder de noodige waarborgen door het Provinciaal Bestuur vast te stellen. De Gemeenteraad van Leiden. Leiden, H Juni 1891. De Kanter, Voorzitter. E. Kist, Secretaris. De heer Van der Breggen. M. d. V.! Ik beken mij in algemeenen zin zeer goed te kunnen vereenigen met hetgeen in dit adres slaat; echter is er één zin, die naar mijne meening niet goed is in een adres aan de Provinciale Stalen. Ik bedoel het slot van den zin die begint: »Waar door alle des kundigen de oprichting van een krankzinnigengesticht enz. enz. En eindigende met: «Terwijl afgescheiden van het belang der Uni versiteit, de indirecte voordeelen welke een groot gesticht in de na bijheid oplevert voor eene gemeente als Leiden niet twijfelachtig zijn. Is dit laatste, vraag ik, een zaak, die wij aan de Staten moeten vertellen? Zouden zij daar niet op kunnen antwoorden, dat als wij voor de gemeente zulke voordeelen voor de burgerij in de oprichting van het Gesticht zien, wij dan ook wel een geldelijk subsidie voor den bouw mogen geven Ik erken, dat er voor de burgerjj indirecte voordeelen uit de op richting van het Gesticht nabij Leiden kunnen voortvloeien; maar datzelfde motief is toch immers ook van kracht voor de gemeenten Dordrecht en Delft; en dit kan dan ook voor de Provinciale Stalen geen reden wezen om de voorkeur aan Leiden te geven. Van meer belang is evenwel de omstandigheid, dat het Gesticht zal komen in de nabijheid van een Universiteit; en dat kan voor de Staten wèl een reden wezen. Daarom wenschte ik aan uw aandacht te onderwerpen of het niet beter zou wezen er den zin uit te laten. De Voorzitter. Ik geloof niet, dat 't veel zal afdoen tot het be sluit van de Staten, of die zin er in blijft of niet. Ik meen echter dat daarin de hoofdreden ligt, waarom wij ons tot de Provinciale Staten wenden; wij toch zijn meer speciaal belast met de zorg voor de Gemeentebelangenen iedereen zal dadelijk begrijpen dat het ge meentebelang ons in de eerste plaats tot dezen stap drijft. Al moge dit nu voor de Provinciale Staten geen afdoende reden zijn om aan ons verzoek te voldoen, het verklaart toch waarom wij ons tot hen wenden. Zij hebben te beoordeelen of hier het algemeen belang in die mate zamentreft met dat der gemeente Leiden, dat zij er aanleiding in vinden om daarop in de eerste plaats het oog te vestigen. Ik kan daarom geen reden vinden om eenige veran dering te brengen in het adres zooals het is opgemaakt door de speciale Commissie, bestaande uit de heeren Bool, Zaaijer en Was. De heer Van der Breggen. Ik geloof toch dat de grond dien wij aanvoeren (nl., dat het wenschelijk is een nieuw gesticht in de nabij heid van een Universiteit te zetten) reden genoeg is voor Leiden, om aan te dringen op de plaatsing hier ter stede. Met dit argument zijn wij genoegzaam tegenover de Provinciale Staten verantwoord. De Voorzitter. Als dat waar is. dan moeten wij ook alle bij redenen, die daaraan kracht kunnen bijzetten, aanvoeren. De zorg voor ver pleging van krankzinnigen Jigt in 't algemeen niet op den weg van onze gemeente, maar behoort tot de taak van het Provinciaal Bestuur. Zijn ei' nu echter speciaal Leidsche belangen waarvoor wij moeten waken, dan mogen wij niet* verzuimen, die op te sommen, indien zij mogelijk van eenigen invloed op het te nemen besluit der Staten kunnen zijn, en bovendien te verklaren waarom wij ons met een adres in deze zaak mengen. Het is een zaak (ik ben dit met den heer Van der Breggen eens), waarvan iedereen weet, dat zij indirecte voordeelen voor de gemeente kan afwerpen, maar ik acht dit daarom nog geen reden, om het niet in het adres te zetten, te meer daar hel een rechtvaardiging is (zooals ik reeds zeide) van onze inmenging in een zaak, die niet rechtstreeks op onzen weg ligt. De heer Van Hamel. M. d. V.! Indien men bet voorstel van den heer Van der Breggen aanneemt, dan moet men ook een voorgaande zin doen vervallen. Maar ik geloof, dat het geen schade aan de zaak zal doen, indien de alinea in het adres blijft slaan. Ik zou echter wel in overweging willen geven het woord «Ge meentebestuur" in den l8en regel van boven te vervangen door »de Gemeenle"; mogelijk is dit een schrijffout. De heer De Goeje. M. d. V.! Bij mij zijn, toen het adres voorge lezen werd, dezellde bedenkingen gerezen als bij den heer Van der Breggen. Zooals deze juist heeft opgemerkt, kan deze zinsnede mis schien op liet te nemen besluit influenceerende Provinciale Staten zullen kunnen zeggen, dat als wij zooveel belang bij deze zaak hebben, en de gemeente er dooi' zal profilecren, wij dan ook wel iets kunnen bijdragen in de kosten van oprichting. Maar ik wenschte u ook nog een vraag te doen. Op deze be sproken alinea volgt; »In de tweede plaats, enz." Is dat geen ver gissing? Er is al eenmaal gesproken over de tiveede plaats, en zal 't dus niet de derde moeten zijn De Voorzitter. U heeft gelijk, mijnheer De Goeje. Er moet staan: »ln de derde plaats, enz Ik wensch er nog eenmaal op te wijzen, dat de gemeente alleen de verplichting heeft, om, bij wijze van politiemaatregel, arme krank zinnigen op hare kosten te doen verplegenmaar als de opmerking gemaakt wordt, dat de burgerij zal profiteeren van de oprichting van een krankzinnigengesticht, waarin ook krankzinnigen uit andere gemeenten zullen worden opgenomen, en dat wij daarom wel een bijdrage voor de oprichtingskosten mogen geven, dan kunnen wij antwoorden, dat wij dit reeds doen door gratis het benoodigde ter rein af te staan. Bovendien nemen wjj op onze eigen risico de verpleging op ons van krankzinnigen uit andere gemeenten, en 't is nog lang niet zeker of dit directe voordeelen zal afwerpen. Wij dienen het dus meer te hebben van de indirecte, dan van de directe baten, welke er voor onze gemeente uit kunnen voortvloeien, nl. van wat de burgerij en de winkelstand er van zullen profiteeren, en dat waarschijnlijk het aantal studenten aan onze Universiteit er door zal toenemen. Maar daarenboven zullen wij ook in de toekomst voor het noodige terrein moeten blijven zorgenwanneer het aantal patiënten gaandeweg toeneemt, en huisvesting voor 300 a 400 verpleegden noodig wordt, dan is wel het ons toebehoorende terrein groot genoeg om de daartoe vereischte woningen te bouwen, maar wij zullen dan te zorgen hebben voor het noodige terrein voor den veldarbeid, wat niet onbelangrijke kosten kan veroorzaken. Wij kunnen dus gerust zeggen, dat wjj toonen ook iets voor de oprichting over te hebben. Wij hebben dat destijds ook getoond door het subsidie, hetwelk wij voor de stichting van het nieuwe Ziekenhuis hebben gegeven, 't Is waar,, dat wij toen het recht wel verkregen hebben om onze zieken er te doen verplegen tegen een betaling, die voor zieken in een dergelijk Gast huis niet hoog genoemd mag worden, maar die toch ongeveer het zelfde bedraagt als wat wij voor de verpleging van onze krank zinnigen moeten betalen en vrij wel overeenkomt met de kosten voor verpleging in andere ziekenhuizen. De heer Van der Breggen. M. d. V.! Wanneer de vrees, die ik geuit heb, dat deze woorden aanleiding konden geven tot een ver keerde gevolgtrekking van de zijde der Provinciale Staten, niet door mijne medeleden gedeeld wordt, dan wil ik mij bij deze zinsnede wel neerleggen. De Voorzitter. Ik geloof ook niet, dat zjj den doorslag geven zal bij de beslissing van de Provinciale Staten. De heer Kaiser. Mij dunkt M. d. V., dat door verandering van het woordje terwijl in omdat de beteekenis van den zin meer in overeen stemming wordt gebracht met de bedoeling door den heer Van der Breggen aangegeven, en het schijnt mij toe dat ook u in dien geest de zaak wenscht opgevat te hebben. Blijft terwijl, dan zegt men dat de indirecte voordeelen voor de stad op den voorgrond staan en stelt men daarvoor omdat in de plaats, dan is de beteekenis van den zin deze, dat de gemeente niet onverschillig mag zijn ten opzichte van de indirecte voordeelen, die eene stichting als bedoelde onvermijdelijk oplevert. Ik stel daarom voor terwijl in omdat te veranderen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Zouden wij wel verstandig doen, met hier staande de Vergadering grootere of kleinere redactie wijzigingen aan te nemen? Het is dikwijls moeilijk daarvan terstond de volle beteekenis te overzien. Ik geef in overweging, de hier gemaakte opmerkingen aan te be velen in de aandacht van de Commissie, die ons in deze zaak voor licht, en haar te verzoeken, daarvan zoodanig gebruik te maken als zij in het belang der zaak geraden zal achten. De Voorzitter. Ik ben 't volkomen met u eens. Ik heb meer dan eens opgemerkt, zoowel in deze Vergadering als bijv. in die van de Tweede Kamer, dat met kleine redactie-wyzigingen, die staande de ver gadering in de stukken werden gebracht, naderhand meer of iets anders werd uitgedrukt, dan in de bedoeling van den voorsteller had gelegen. Ik geloof daarom, dat wij aan de Commissie moeten overlaten de redactie-wijzigingen in dit adres te brengen, die door de sprekers zijn aangegeven nl. van den heer Van Hamel om de woorden »het gemeentebestuur" te vervangen door «de Gemeente" en van den heer Kaiser om het woord »terwyl" te veranderen in «omdat". Dienovereenkomstig wordt besloten. Daar niemand meer het woord verlangt, of hoofdelijke stemming,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1891 | | pagina 2